pagina 93 mei et cognati sui, Antonii Surkii, domini Bergae,Ga naar voetnoot3 quanquam tacite mentionem facit, ut ostendat se cum primum tua vidisset in alia fuisse sententia, idque scripto significasse. Nihil enim hoc ad rem facit, nisi ut ostendat id hominem arrogantem male habuisse, quod nihil mutare in animum induxeris, aut ullam scripti sui rationem habueris. Egregiam vero rationem cur convitia de plaustro in te coniicere voluerit. Et quid ab hoc homine expectes? Qui dum ab omnibus titulis abstinere se velle dicit, iterum clarissimi titulum in limine epistolae apposuerit,Ga naar voetnoot4 ne qua in parte errasse putetur. Ante octiduum libellum hic reperire non potui, qui postero die ubique prostabat; ita ille hoc octiduum lucrifecit.
Nuper cum communi amico de Notis tuis in Evangelia agenti occurrit locus ad Math. capite XV, versu 18,Ga naar voetnoot5 ubi dicis πϱοπέμπειν εἰς τὸν Ἅδην et καταβαίνειν εἰς Ἅδου apud Graecos auctores eo quo dicis sensu reperiri. Velim, si occurrant, aliquos mihi locos indices, est enim ea locutio notanda ad sensum eius loci percipiendum.
Ne fando quidem hic audivimus lutheranum quendam de iustificatione contra te scripsisse;Ga naar voetnoot6 inquiram tamen et ubi quid intellexero scribam. Pro iis quae de liberis tuis et rebus Gallicis scribis gratias ago maximas.Ga naar voetnoot7 Philippi Cadurci librum non vidi, neque apud nos prostat.Ga naar voetnoot8 Quid de Mileterii professione dicas nescio,Ga naar voetnoot9 nisi forte agas de iis
| |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 3 ll. 10 s.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 22 Martii.
In de marge: 17; 13. En: Homerus, III Macc.Ga naar voetnoot18
En in dorso: 15 Martii 1644 W. de Groot.
|
-
voetnoot1
- Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 298. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 6743, beantw. d. no. 6779.
-
voetnoot2
- De Responsio ad dissertationem secundam Hugonis Grotii, de origine gentium Americanarum van Grotius' opponent Johan de Laet (BG no. 733 en BsG no. 214).
-
voetnoot3
- Anthonis Studler van Zurck (ca. 1606-1666), heer van Bergen in Kennemerland, woonde in de jaren 1636-1645 te Leiden (Ned. Leeuw 55(1937), kol. 221; Briefw. C. Huygens II, p. 274, en Briefw. P.C. Hooft II, p. 840 en III, p. 525). Op verzoek van Willem de Groot had ‘Surkius’ in december 1642 aan de geograaf Johan de Laet het manuscript van Grotius' De origine gentium Americanarum dissertatio (BG nos. 725 en 726) getoond. Diens commentaar bracht hij per kerende post over; zie nos. 5475, 5528 (dl. XII) en 5548 (dl. XIII).
-
voetnoot4
- Johan de Laet sprak in zijn ‘Ad lectorem’ van de Responsio opnieuw over ‘clarissimus vir Hugo Grotius’. In zijn De origine gentium Americanarum dissertatio altera, adversus obtrectatorem, Parijs en Amsterdam 1643 (BG nos. 731 en 732), had Grotius zijn irritatie getoond over de aanspreektitel ‘Clarissime vir’ in Joannis de Laet Antwerpiani notae ad dissertationem Hugonis Grotii De origine gentium Americanarum, et observationes aliquot ad meliorem indaginem
difficillimae illius quaestionis, Amsterdam 1643 (BG no. 727 en BsG no. 212); zie no. 6543 (dl. XIV).
-
voetnoot5
-
Matthaeus 16:18-19 (in de interlinie verbeterde Grotius ‘caput XV’ in ‘caput XVI’). Deze plaats in de Annotationes in libros Evangeliorum, Amsterdam 1641 (BG no. 1135), werd opgeslagen in het licht van de laatste publikaties van de Leidse hoogleraar Claude Saumaise in zijn polemiek met Daniël Heinsius over het bestaan van een ‘lingua Hellenistica’; zie no. 6743. Op p. 162 r. 32B van de Opera omnia theologica II, 1, Amsterdam 1679 (BG no. 919), leest men de bewuste aantekening: ‘Mortem ᾅδης significat Sapientiae I,14; Eccles. IX, 17; et in historia Maccabæorum aliquoties, ubi et ‘praemittere ad infernum’ invenias, quod Graecis poetis familiare est: quomodo et scriptor Baruchi dixit ‘descendere ad infernum’, quod itidem apud Graecos usitatissimum est’.
-
voetnoot6
- De Harmonia apostolica SS. Pauli et Jacobi De justificatione, ab Hugonis Grotii corruptelis vindicata, Wittenberg 1643 (BsG no. 328), van de lutheraan Johannes Hülsemann.
-
voetnoot7
- Dankbaar aanvaardde de familie het weinige nieuws dat Grotius over zijn zonen Cornelis en Dirk te melden had.
-
voetnoot8
- Philippe Codurc had in het voorjaar van 1642 het tractaat De sanctorum justificatione diatriba, auctore Philippo Codurco laten verschijnen (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 119-120, p. 175 en p. 205-206).
-
voetnoot9
- Op 1 augustus 1642 had de protestantse theoloog Théophile Brachet de La Milletière de doctores van de Sorbonne te Parijs een Remonstrance à MM. de la Faculté de Théologie, assemblez en l'eschole de Sorbonne, sur la nullité de la censure du sieur Chapelas, avec la profession de la foy catholique du sieur de La Milletière aangeboden. Op 27 februari 1644 kon de Parijse raadsheer Claude Sarrau melden: ‘Quelques docteurs de Sorbonne lui ont donné approbation d'un escrit qu'il a fait où il descouvre tout son pretendu Mystere de Reconciliation’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 214, en R.J.M. van de Schoor, De irenische theologie van Théophile Brachet de La Milletière, p. 159-171).
-
voetnoot10
- Willem de Groot doelt waarschijnlijk op Brachets verhandeling Le Moyen de la paix chrestienne, en la réünion des Catholiques et des Evangeliques sur les differens de la religion, Parijs 1637 (R.J.M. van de Schoor, o.c., p. 58-83).
-
voetnoot11
- De curatoren van de Leidse universiteit verlangden op 9 februari 1644 een belofte van de hoogleraren Daniël Heinsius en Claude Saumaise ‘dat se voortaen malcanderen niet meer en sullen attacqueren met eenige geschriften ofte boucken, directelick noch indirectelick’ (Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit II, p. 284).
-
voetnoot12
- Johan de Laet had zijn medewerking verleend aan het bezorgen van een uitgave van Saumaise's De Hellenistica commentarius, contraversiam de lingua Hellenistica decidens, et plenissime pertractans originem et dialectos Graecae linguae, Leiden 1643; vgl. no. 6743 n. 18.
-
voetnoot13
- De loop van de Oude Maas vormde de grens tussen Brabant en het grafelijk domein van Holland (A.A. Beekman, De wateren van Nederland, p. 164-165).
-
voetnoot14
- Frederik Hendrik raakte door de jicht geheel verstijfd; vgl. no. 6764.
-
voetnoot15
- Het huwelijk van Willem (1626-1650), prins van Oranje, met de ‘princess royal’ Mary Stuart (1631-1661).
-
voetnoot16
- In zijn Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid (BG no. 785), I, vijfde deel ‘Van 't huwelick’, § 3, schreef Grotius: ‘Jong-gezellen beneden de XIV ende jongedochters beneden de XII jaeren en moghen niet huwelicken’.
-
voetnoot17
- Het antwoord van de Staten-Generaal op het gloedvolle pleidooi van de Franse gevolmachtigde Claude de Mesmes, graaf van Avaux, ten gunste van de geloofsvrijheid van de katholieken in de Republiek; vgl. Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 5105-5107: ‘Extrait de l'Harangue du comte d'Avaux, ambassadeur extraordinaire du Roy tres-chrestien Louys XIV, faite en l'Assemblée des ... Estats Generaux des Provinces Unies, en la Haye le 3 du mois de Mars’; weldra gevolgd door het uitvoeriger pamflet: ‘Auctentijc extract wt de propositie van den grave van Avaux, extra-ordinaris ambassadeur ... van Vranckryck; aengaende de paus-gesinde hier te Lande, gedaen in de Vergaderinge van de ... Staten Generael in 's-Graven-hage, den 3 Martii 1644; midtsgaders de resolutie van hare Ho. Mogende, den selven dito, daer over genomen, ende aen de voorsz. Heere Ambassadeur gecommuniceert’, Dordrecht 1644.
-
voetnoot18
- Opmerkingen die Grotius wilde plaatsen in zijn antwoord op deze brief; zie no. 6779.
|