Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 15

6634. 1644 januari 7. Van G. Keller.¹

Hochedler, gestrenger herr ambassadeur, hochgenaigter herr vnndt patron,

Von newem gibt ess dieser orthen anitzo nicht sonderlich viell. Von Hamburg haben wir noch die einquartierung der vnserigen in Hollstein;² dass sie aber die vestungen Crempe vnndt Christian Priess sollen eingenommen haben, continuirt nicht, dargegen aber ist gewiss, dass sie dess vesten haussess Bredenburg, mit verlust 8 man - dahingegen Tilly vnndt Wallstein vor diesem in 1700 darvor sitzen lassen³ - erobert haben. In Gluckstadt soll der geringste vorrath nicht sein, weder an vivres, holtz, noch munition. Graff Pentz soll mit seiner gemahlin - dess königss natürlicher tochter⁴ - sich erzurnet vnndt sie von sich geschafft haben. Zue ged[achtem] Gluckstadt ist die Schwedische post intercipirt, vnndt die brieffe geöffnet worden.

Der könig in Dennemarck soll eine armee von 30000 man auss seinem landt zusammen bringen, vnndt wieder die vnserige führen. Der bischoff von Bremen⁵ lesset starck werben zue roess vnndt fuess, gibt vff ein rheuter 80 in 90 reichssth[al]er. So will man auch sagen, dass der graff von Oldenburg dergleichen solle thuen,⁶ vnndt eine armee von 10000 man richten wollen. Wiewoll hieran etzliche noch zweiffelen, vnndt viellmeher davor halten, dass diese beede herren sich lieber an die neutralität halten, alss dess werckss sich theilhafftig machen werden. Wirdt gleichwoll in kurtzem, wesse sie sich erkleren, zuerfahren sein. Dass stifft Bremen will bey der neutralität bleiben.

Den 24. diesess seindt die käyserl. gesandten alhier bey den Dänischen gewesen,⁷

1 Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 12, 85. Eigenh. ondertek. Georg Keller was secretaris van de Zweedse gevolmachtigde Johan Adler Salvius te Osnabrück.

2 De Zweedse ‘inkwartiering’ in het hertogdom Holstein begon op 12/22 december 1643. Weldra verspreidden de manschappen van veldmaarschalk Lennart Torstensson zich over het land (Christianspries (tegenw. Friedrichsort), Eckernförde, Neustadt, Rendsburg, Breitenburg, Itzehoe, Kiel en Flensburg). Alleen de door het water van de Elbe afgeschermde steden Krempe en Glückstadt weerstonden de Zweedse aanval (Geschichte Schleswig-Holsteins V, 2, p. 156-158).

3 De belegering van Breitenburg door de keizerlijke bevelhebbers Johan Tserclaes (1559-1632), graaf van Tilly, en Albrecht Wenzel Eusebius von Wallenstein (1583-1634), hertog van Friedland, in de Deens-Nedersaksische oorlog. Op 19 september 1627 gaven de verdedigers de strijd op (Geschichte Schleswig-Holsteins V, 2, p. 145).

4 Graaf Christian von Pentz (ca. 1600-1651), gouverneur van Glückstadt, gehuwd met Sophie Elisabeth (1619-1657), natuurlijke dochter van koning Christiaan IV van Denemarken (DBL XI, p. 252-253, en XIII, p. 565-566).

5 Administrator van het aartsbisdom Bremen was prins Frederik van Denemarken, de latere koning Frederik III. Hoewel geneigd de Deense zijde te kiezen, liet hij toch nagaan of de Zweden de in 163 6 overeengekomen neutraliteit van het bisdom nog wilden respecteren (Lorenz, Das Erzstift Bremen, p. 43-47).

6 Anton Günther (1583-1667), graaf van Oldenburg, wapende zich tegen het oorlogsgeweld (ADB I, p. 491-493; NDB I, p. 317, en Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 127).

7 De keizerlijke gevolmachtigden Johann Weichard, graaf van Auersperg (1615-1677), en Johann Baptist Krane (ca. 1600-1672) overhandigden de leden van de Deense delegatie te Osnabrück op 24 december 1643/3 januari 1644 de tekst van de besluiten die keizer Ferdinand III op 15 december 1643 ter regeling van een aantal geschilpun-

[p. 20]

⁷

7 ten met de Deense koning (het Elbe-privilege en de erfopvolging in het graafschap Pinneberg) genomen had (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 157-168 en p. 198-203, en Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 339-345).

[p. 20]

vnndt haben ihnen in nahmen dess käyssers einen secours von 12000 man versprochen. Wo die aber sollen herkommen, davon höeret man noch nicht. Vnsere friedensstractaten werden hoffentlich, vmb dess newen kriegs willen, keine noth haben, sondern noch einen weeg alss den andern ihren fortgang erraichen; dan ob woll die Dennemärckische interposition⁸ dadurch zurugk gehen dörffte, werden sich doch schon andere mediatores finden, gestalt ohne dass die Venetianische ambassade albereit vollmacht hat, die mediation auch zwischen Schweden vnndt dem käyser, vff begehren, vber sich zunehmen. Vor 8 tagen haben die Dänische hier erst erfahren die zeitung von der Hollsteinischen einquartierung, woruff sie alsobalt einen edellman nacher Minden, an den herrn ambass[adeur] Oxenstiern, vmb sich darüber zubeschweren, geschickt haben.⁹ Dergleichen ist auch hier gegen den herrn ambass[adeur] Salvium geschehen.

Wass weiterss von schreibwürdige materie sich mir an handt geben wirdt, davon soll jedessmahl Ew. Excell. schuldige nachricht gegeben werden, deren ich vnter dessen zu dem nun antrettenden newen jahr von hertzen gratulire vnndt alless gluckliche vnndt langwärende wollergehen anwünsche, verbleibend im vbrigen, so lang ich lebe,

Ew. Excell. gehorsamber diener,
G. Keller m.pa.

8 Koning Christiaan IV van Denemarken had de taak op zich genomen om toe te zien op de naleving van het preliminaire vredesverdrag dat op 25 december 1641 te Hamburg was gesloten. Zijn geloofwaardigheid als bemiddelaar kwam door de Zweedse inval ter discussie te staan (Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 116-117, en Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 209-218 en p. 220).

9 De Deense delegatie te Osnabrück, bestaande uit kanselier Just Høg (1584-1646) (DBL VII, p. 31-33), Gregers Krabbe (1594-1655) (DBL VIII, p. 200-201), Christopher von der Lippe (1585-1652) (DBL IX, p. 89-90) en de Hamburgse domdeken Lorenz Langermann (1595-1658) (ADB XVII, p. 683), zond op 22 december 1643/1 januari 1644 een edelman naar de residentie van de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna te Minden. De boodschapper keerde op 8 januari met een hooghartig antwoord terug (Acta pacis Westphalicae; Die kaiserlichen Korrespondenzen I, p. 202-203 en p. 220-222, en Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 119-121).

Ossnabrugk, den 28. Decembris anno 1643.

Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 28 Ian.