In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 2 Jan. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 34k. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Copie, afkomstig uit de briefwisseling van Grotius met P. Spiring Silvercrona, aanwezig te Stockholm, RA, E 1015 (bijlage bij een brief van P. Spiring Silvercrona aan J. Oxenstierna, zonder datum). Grotius' zwager Nicolaes van Reigersberch (ca. 1584-1654) was in de jaren 1619-1625 advocaat in Den Haag, en vervolgens raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland; zie NNBW II, kol. 1185-1186.
-
voetnoot2
- Luitenant-generaal Josias Rantzau (1609-1650), heer te Bothkamp, kreeg in 1643 het commando over het legercorps dat bijstand moest bieden aan het noodlijdende Frans-Weimarse leger in de Elzas. Na de verwonding die maarschalk Guébriant († 24 november 1643) bij de belegering van Rottweil opliep, nam hij het bevel over. Aangekomen bij Tuttlingen aan de Donau stootten zijn manschappen op de Zwabisch-Beiers-Lotharingse troepenmacht van hertog Karel IV van Lotharingen en de Beierse bevelhebbers François de Mercy en Johan van Werth. Op 25 november erkende de luitenant-generaal de nederlaag van de zijnen. Op last van de hertog van Lotharingen werd hij naar Worms overgebracht. Eind december ving de Parijse raadsheer Olivier Lefèvre d'Ormesson echter het volgende bericht op: ‘L'on me dit que le colonel Rantzau arrivoit, et que la composition des prisonniers alloit à huit mille pistoles que l'on donnoit au duc de Lorraine’ (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 132).
-
voetnoot3
- De Frans-Weimarse hoofdofficier Charles de Sainte-Maure (1610-1690), markies van Montausier, en de ‘Weimarse’ kolonels Johann Bernhard von Oehm (Ehm, Ohem) en Thomas Klug; zie no. 6606 (dl XIV). Hun lot hing af van een beslissing van hertog Maximiliaan I van Beieren over het aandeel dat de keizerlijken mochten hebben in de losgelden. In de loop van dit jaar herkregen zij hun vrijheid (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p.
397, en Lettres Mazarin I, p. 578, p. 588-589 en p. 672).
-
voetnoot4
- Johann Ludwig von Erlach (1595-1650), ‘Weimars’ gouverneur van Breisach, stond al geruime tijd op slechte voet met zijn Franse collega Paul Le Prévost, baron van Oysonville. Uit vrees dat met de benoeming van Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, tot opperbevelhebber van het Frans-Weimarse leger zijn garnizoensstad nog meer zou ‘verfransen’, verliet hij de dienst. Een minzame brief van kardinaal Jules Mazarin deed hem van gedachten veranderen (Lettres Mazarin I, p. 527-529).
-
voetnoot5
- De Frans-Weimarsen hadden op 19 november 1643 de capitulatie van het garnizoen van Rottweil afgedwongen. De eer om de veroverde stad het eerst te betreden gunde maarschalk Guébriant aan het regiment van hertog Frederik van Württemberg (1615-1682). Een week later verscheen de Zwabisch-Beiers-Lotharingse troepenmacht voor de stadsmuren. Op 3 december onderschreef de hertog de capitulatievoorwaarden, waarbij aan hem en zijn officieren een vrije aftocht werd gegarandeerd. Zijn manschappen vielen evenwel toe aan de overwinnaars (Episodes Guébriant, p. 385 en p. 401-403).
-
voetnoot6
- Maarschalk François (1579-1646), baron van Bassompierre, was na zijn vrijlating uit de Bastille (19 januari 1643) weer in koninklijke gratie teruggekeerd. Begin oktober 1643 herkreeg hij zijn oude functie van kolonel van de Zwitserse garde (DBF V, kol. 762-764, en Rott, Hist. représ. dipl. VI, p. 94).
-
voetnoot7
- Kardinaal Jules Mazarin (1602-1661). Eind december erkende koningin Anna van Oostenrijk het gezag van haar ‘kardinaal-eerste minister’ en schonk hem de waardigheid en het honorarium van ‘chef du Conseil d'Etat’ (Introduction aux mémoires relatifs
à la Fronde, p. 36, en Mémoires de madame de Motteville II, p. 14-26).
-
voetnoot8
- De belastingoproeren in de Franse provincies (Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV I, p. 204-220).
-
voetnoot9
- Maurice (1619 - † 23 mei 1644), oudste zoon van maarschalk Gaspard III de Coligny, hertog van Châtillon (DBF IX, kol. 226-227), had op 12 december 1643 met Henri II de Lorraine, hertog van Guise, geduelleerd om de eer van Anne-Geneviève de Bourbon, dochter van de prins van Condé, te redden (no. 6597 (dl. XIV)). Gewond verliet hij het strijdtoneel (Place Royale, tegenw. Place des Vosges, te Parijs). Hij zocht herstel op het landgoed van de Bourbons te Saint-Maur (dep. Val-de-Marne) (Correspondance d'Estrades I, p. 171-173).
-
voetnoot10
- Prins Tommaso Francesco van Savoye (1596-1656), prins van Carignano, bevelhebber van het Frans-Savoyaardse leger, zou een beleefdheidsbezoek aan Parijs brengen (Claretta, Storia della Reggenza II, p. 69-71).
-
voetnoot11
- Pierre de Boisivon (Boisyvon), kamerheer van de hertog van Orléans, was naar Schotland gegaan om de Franse voorwaarden voor een Frans-Schotse alliantie aan de leden van de Privy Council te overhandigen; vgl. nos. 6364 en 6390 (dl. XIV). Bij aankomst in Edinburgh werd hij geconfronteerd met het probleem dat de Schotten op 18/28 september 1643 een ‘solemn league and covenant’ met het Engelse Parlement waren overeengekomen (infra, n. 14) (The Register of the Privy Council of Scotland 1544-1660, p. IX-X en p. 12-14).
-
voetnoot12
- Het Lagerhuislid John Pym (1584 - † 8/18 december 1643), ‘one of the most active members that ever sat in that House’, kreeg een grafmonument in de Westminster Abbey (DNB XLVII, p. 75-83, en The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 186-187).
-
voetnoot13
- Prins Moritz (Maurits) (1620-1652), derde zoon van keurvorst Frederik V van de Palts en Elisabeth Stuart, vocht in het leger van koning Karel I van Engeland. In okto-
-
voetnoot13
- ber 1643 hadden eenheden onder zijn commando de belegering van de parlements-gezinde havenstad Plymouth ingezet. De stad hield echter stand (DNB XXXVII, p. 95-97).
-
voetnoot14
- De Schotse royalist James (1606-1649), markies van Hamilton, sinds kort hertog van Aran (Arran), had geweigerd de eed af te leggen op de ‘solemn league and covenant, for reformation and defence of religion, the honour and happiness of the king, and the peace and safety of the three kingdoms of England, Scotland and Ireland’ van 18/28 september 1643 (DNB XXIV, p. 179-183).
-
voetnoot15
- Lord George Goring (ca. 1583-1663), buitengewoon ambassadeur van koning Karel I te Parijs, had op 21 december 1643 zijn geloofsbrieven aan de regentesse overhandigd (DNB XXII, p. 248-251). Op 9 januari 1644 diende de ambassadeur zich voor een ‘eerste visite’ bij Grotius aan; zie no. 6640.
-
voetnoot16
- Venetië, groothertog Ferdinando II van Toscane en Francesco I d'Este, hertog van Modena, hadden op 26 mei 1643 de oorlog aan paus Urbanus VIII (Maffeo Barberini) en diens neven verklaard. In hun geschriften ter rechtvaardiging van de strijd voerden zij het argument aan dat de ‘Barberini’ in hun geschil met Odoardo Farnese, hertog van Parma, over de rechten op het hertogdom van Castro de vrede in Italië hadden verstoord (Pastor, Gesch. Päpste XIII 2, p. 863-875, en V. Siri, Il Mercurio overo Historia de'correnti tempi III, p. 354-362).
-
voetnoot17
- Montegiove, Mugnano, Agello en Città della Pieve, plaatsen aan de zuidoever van het Trasimeense Meer.
-
voetnoot18
- De Toscaanse legerleider prins Mattias de' Medici ondernam nog een poging om de pauselijken uit de garnizoensstad Citerna (ten zuiden van Pieve San Stéfano en Sansepolcro) te verdrijven (Gazette 1644, no. 5, dd. 9 januari 1644).
-
voetnoot19
- Markies Camillo Gonzaga, voorheen generaal in het keizerlijke leger (Doc. Boh. VI, p. 383 no. 1115 en p. 391 no. 1150).
-
voetnoot20
- De strijd om het fort van Pontelagoscuro brandde in augustus 1643 in alle hevigheid los. De Venetianen weigerden te berusten in het verlies van dit strategisch aan de Po gelegen fort (Gazette 1644, no. 3, dd. 2 januari 1644).
-
voetnoot21
- De Frankforter ‘Deputationstag’. Vertegenwoordigers van de keurvorsten en de Duitse ‘vorsten’ (Oostenrijk, Beieren, Gulik, Hessen, Bourgondië, Braunschweig-Lüneburg en Pommeren, en voorts de graaf van Fürstenberg, de bisschoppen van Würzburg, Munster en Konstanz, de abt van Weingarten en de steden Keulen en Neurenberg) waren sinds 11/21 februari 1643 vrijwel onafgebroken bijeen voor beraad over rijksaangelegenheden (Dickmann, Der Westfälische Frieden, p. 113-117).
-
voetnoot22
- Vgl. no. 6627, n. 4. De kwestie van de Palts was volgens de keizer en de hertog van Beieren een binnenlandse aangelegenheid die niet afgehandeld mocht worden op de vredesconferenties te Munster en Osnabrück. In het preliminair vredesverdrag van Hamburg, dd. 25 december 1641, was echter een bepaling opgenomen waarin gesproken werd over de verplichting om vrijgeleidebrieven uit te schrijven voor een Paltsische delegatie ter vredesconferentie (K. Hauck, Karl Ludwig, Kurfürst von der Pfalz, p. 61-72).
-
voetnoot23
- Het ‘Reichskammergericht’ was bevreesd voor een opleving van de oorlog aan de Rijn; vgl. no. 6480 (dl. XIV).
-
voetnoot24
- De slag bij Tuttlingen van 24-25 november 1643. Bijna gelijktijdig ontving sultan Ibrahim († 18 augustus 1648) het bericht dat de Zevenburgse vorst György I Rákóczi (1593-1648) de oorlog wilde verklaren aan de keizer (Biographisches Lexikon zur Geschichte Südosteuropas IV, p. 26-27, en Hammer, Histoire de l'empire ottoman X, p. 62-68).
-
voetnoot25
- De keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen (1593-1658) had met een leger van Westfaalse garnizoenssoldaten deelgenomen aan de strijd tegen de Frans-Weimarsen (NDB VIII, p. 64-65). Op de terugweg kwam hij tot de ontdekking dat de aan zijn leger toegewezen winterkwartieren in Frankenland al door Beierse eenheden in bezit waren genomen (Doc. Boh. VII, p. 57 no. 118).
-
voetnoot26
- Melchior Mitte de Chevrière-Miolans (ca. 1586-1649), markies van Saint-Chamond (Chaumond) (Dictionnaire de la Noblesse 7(13), kol. 892), zou in Rome de Franse ambassadeur François Du Val, markies van Fontenay-Mareuil, aflossen. Deze maand ontving hij eindelijk het begeerde paspoort (Lettres Mazarin I, p. 382 en p. 552-553).
-
voetnoot27
- Kardinaal Alessandro Bichi (1596-1657) genoot als bemiddelaar in het conflict over de rechten op het hertogdom van Castro (supra, n. 16) het volle vertrouwen van kardinaal Jules Mazarin (DBI X, p. 334-340).
-
voetnoot28
- Op 1 mei 1644 ontving Louis II de Bourbon, hertog van Enghien, de order om Champagne te verdedigen tegen militaire acties van hertog Karel IV van Lotharingen en de Luxemburgse gouverneur Johan van Beck (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 262-266).
-
voetnoot29
- Charles, markies van Aumont (1606-1644), werd belast met het neerslaan van de oproeren in de Poitou, de Saintonge en de wijde omtrek van Angoulême (Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV I, p. 218-219).
-
voetnoot30
- Kardinaal Jules Mazarin verweet de gardekapitein François de Rochechouart († 1696), markies van Chandenier, zijn vriendschap met familieleden
van de in september 1643 gearresteerde ‘important’ François de Vendôme, hertog van Beaufort (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 132-133).
-
voetnoot31
- Het Frans-Weimarse garnizoen te Ueberlingen kwam onder vuur te staan. Overigens drongen eenheden van het Zwabisch-Beierse leger pas in mei 1644 dit steunpunt aan het Meer van Konstanz binnen (Lettres Mazarin I, p. 564-565, en H. Lahrkamp, Jan von Werth, p. 145).
-
voetnoot32
- Henri de La Tour d'Auvergne (1611-1675), burggraaf van Turenne, had op 16 november 1643 de maarschalksstaf in ontvangst mogen nemen. Op 3 december werd in Parijs zijn benoeming tot opperbevelhebber van het Frans-Weimarse leger bekendgemaakt (Mémoires du maréchal de Turenne I, p. 1-8).
-
voetnoot33
- De Gazette 1644, no. 3, dd. 2 januari 1644, meldde de koninklijke successen in Leicester (Melton Mowbray) en Derbyshire.
-
voetnoot34
- Het leger van de koningsgezinde sir Ralph Hopton kwam bij Farnham (Surrey) echter oog in oog te staan met eenheden die het Parlement in allerijl naar het bedreigde gebied had gezonden; vgl. no. 6616 (dl. XIV).
-
voetnoot35
- Grotius vergist zich: de Gazette 1644, no. 3, dd. 2 januari 1644, berichtte over een overwinning die prins Rupert (Robert) van de Palts bij Cambridge op 700 ruiters van Edward Montague, graaf van Manchester, had behaald.
-
voetnoot36
- Over deze kwestie, supra, n. 4. De bemiddelaar was Alexandre de Prouville, baron van Tracy, commissaris van het Frans-Weimarse leger (Episodes Guébriant, p. 246 en p. 407-409).
|