Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 14
(1993)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd6492. 1643 oktober [24]. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, De ambassadeurs die nae Engelant [gaen],Ga naar voetnoot2 zullen dienen te letten dat zij den cours van den grave van HarcourtGa naar voetnoot3 niet tegen en loopen, waerdoor zij oock hier danck zouden behaelen. 't Waer goed dat middel conde gevonden werden de Ridderschap niet alleen in 't stuck van den eedt,Ga naar voetnoot4 maer oock in andere zaecken met de steden wel te vougen tot voorstant zoo van de deputatie als van de conservatie van Hollant ende van de zeevaert. 't Is mij lief dat den Hoogen Raed eer behaelt heeft ende getoont geen vuil proffijt te zoecken.Ga naar voetnoot5 De Schotten zullen vóór Maert niet wel gereed connen zijn.Ga naar voetnoot6 Daerentuschen hoopen wij de paix zal zijn gemiddelt. Men doet mij hier geloven dat de religie herstelt zal werden als ten tijde van de coninginne Elisabet. Ick dancke uE. over de zorge voor onze tweede.Ga naar voetnoot7 Ick wilde hij advocaet conde werden van eenige princen, steden ende compagniën. Dat is het eerlijckste proffijt. Monsieur Cromom heb ick noch niet gezien. Ick zal aen hem toonen dat ick mijnheer zijn vader hoogh estimere.Ga naar voetnoot8 Monsieur de SaumaiseGa naar voetnoot9 is bij mij geweest ten eeten met zijne huisvrouw. Zijn ons bijwijlen wesen bezoucken, ende mijn huisvrouw haer; ick niet, omdat zij niet wel en zijn gelogeert. Maer heb met mijnheer de prins gesproocken om hem hier te houden. Wat de uitcomst zal zijn, wete ick niet. 27 [sic] Octobris 1643. | |
In dorso staat in een onbekende hand: Den 27 Oct. 1643. |
|