Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 14

6092. 1643 februari 16. Van P. Spiring Silvercrona.¹

Mijnheere,

Voor 8 dagen hebbe u. Exc.^tie geaviseert² dat de coniginne van Engelant, sijnde heele acht dagen met storm in zee omgedreven, alhier wederom was aengecomen.³ Nu maackt sij sich bereits vaerdigh tot reisen, gedenckende dieswegen op Helvoetsluys te gaen ende haeren weg op Nieucasteel te nemen, ende terwijlen sij sich in haer voorig vertrecken t'onvrede betoont heeft, soo is hier geresolveert tot beter contentement haer den tijt over van haer verblijven te defroyeren. Ofte nu haere reise soo spoedig sal voortgang gewinnen als voorgegeven werd, staet te besien.

Met de reductie staet het alhier in voorige terminis, ende willen die van Hollant met den eersten daermede voortvaeren.⁴ De tractaten met de vrouwe landgravinne van Hessen wegen afvorderinge haeres volck wt Oost-Vrieslant hebben een tijtlang stilgestaen ende

1 Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 13, 119. Niet ondertek. De brief is van de hand van Spirings secretaris Pieter Pels.

2 Brief no. 6080, dd. 9 februari 1643.

3 In de avond van de 6^de februari mocht koningin Henriëtte Maria voor een tweede keer het Scheveningse strand aanschouwen. Ditmaal was haar intocht minder uitbundig dan haar uitgeleide op 29 januari.

4 De voorgestelde bezuinigingen op de kosten van het Staatse leger hielden in dat de compagnieën infanterie van 200, 150 en 120 hoofden teruggebracht zouden moeten worden tot resp. 150, 120 en 100 hoofden.

[p. 97]

beginnen sich nu te hervatten, tot welcken einde dan de heeren Staten-General eene besendinge beslooten hebben aen de vrouwe landgravinne.⁵ Ende alhoewel desselfs aenwesende ministers alhier, best sij geconnen, sich tegens dit werck geopponeert ende getoont hebben dat de quiteringe van Oost-Vrieslant niet bij de vrouwe landgravinne alleen en stonde, maer dat deselve met weet en bewilligung van de geallieerden geschieden moste, soo blijft nochtans de gedachte sendinge geresolveert, ende staet in corten haeren effect te nemen.

Van de Sweedsche hooftarmee hebben wij niet anders als dat deselve noch voor Frijburg⁶ soude liggen, welcke plaetse sterck opiniastreert nochte van eenig accord wil verstaen, op hoope die men hun gegeven heeft van ontset. Wt Prage word geaviseert van den lesten passato dat den 28^e de general Broy⁷ met 2000 paerden en 1000 musquettiers tot dien einde opgetrocken, ende Piccolomini met 6000 paerden hem gevolgt was; waervan den veltmarschalck Torstenson verwittigt sijnde, soude daerover crijgsraet gehouden ende geresolveert sijn geworden den vijant tegemoet te gaen. Mede vermeint men haest te hooren dat tusschen de Wijmar[s]che ende Beyersche armeën, die beide Donau-waerts sijn gemarcheert, iets hooftsaackelijcks is gepasseert.⁸

Waermede verblijve, mijnheere,

u. Exc.^tie dienstwilligste.

5 De Staten-Generaal verlangden van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel dat zij een termijn stelde aan de inkwartiering van haar troepen in Oostfriesland. Toen bleek dat haar woordvoerders Adolf Wilhelm von Krosigk en Joachim de Wicquefort niet bereid waren een uitspraak in deze zaak te doen, gingen de Staten accoord met het door Frederik Hendrik ingediende voorstel om een delegatie naar Kassel te zenden (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14 (1964), p. 250-251).

6 De Saksische stad Freiberg stond sinds de 9^de januari onder Zweeds vuur.

7 Volgens de Gazette 1643, no. 22, dd. 21 februari 1643, liet de keizerlijke generaal-majoor Alberto Gaston Spinola, graaf van Bruay, zijn ruiters op de 22^ste januari uitrukken, maar door het uitblijven van steun van de bevelhebber Ottavio Piccolomini kon dit kleine hulpleger alleen op een afstand wat onrust zaaien onder de troepen van Lennart Torstensson (Doc. Boh. VI, p. 453 no. 1383 en p. 459 no. 1403).

8 In de laatste week van januari lag het Beierse leger van Joachim Christian, graaf van Wahl, François de Mercy en Johan van Werth in de omgeving van Heilbronn. Iets zuidelijker, tussen Lauffen en Stuttgart, bevonden zich de Frans-Weimarsen van maarschalk Guébriant.

Haage, den 16 Februarii 1643.

Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 25 Febr.