Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 13
(1990)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5839. 1642 augustus 15. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, 't Is t' eenemael noodigh dat zonder eenige uitstel, die niet dan te lang heeft geduirt, alle mijne stucken raeckende Rotterdam met den druck gemeen werden gemaect, zoo om die van Rotterdam te vermaenen van haer debvoir als om anderen te instrueren.Ga naar voetnoot2 Mijn laetste schrift tegen Rivet werdt uitgeschreven ende ick zal het aen geleerde personen laeten zien.Ga naar voetnoot3 In Hollant zal het weinigh vruchts doen, in Engelant zoo ick hoope veel, oock bij eenigen in Vrancrijck. Eenige bisschoppen hebben mij bedanckt ende zeggen mij te willen helpen. De tijdingen van Oost-Indië zijn goed, maer ick en zie noch daer geene confidentie tuschen de Portugesen en de Hollanders.Ga naar voetnoot4 Op 't nemen van de Engelsche schepen zullen discoursen vallen.Ga naar voetnoot5 Ick heb die questie getracteert ad caput I libri III de Iure belli et pacis.Ga naar voetnoot6 Ende de Spaegnaerden hebben dat recht willen gebruicken, nemende de Engelsche schepen die op Spaegnie voeren. De carga van Oost-Indië is goed. Sal te zien staen hoe het gaet met de actiën. De churfursten, die haere gedeputeerden hebben te Francfort,Ga naar voetnoot7 begeeren de paix, selffs zonder Spaegnie. 15 Augusti 1642. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 15 Aug, 1642. |
|