Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 13
(1990)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5604. 1642 februari 15. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Wat mijn gevoelen in 't kerckelijck aengaet, can zeer wel verstaen werden uit mijne schriften onlancx uitgegeven.Ga naar voetnoot2 'tGunt ick daer heb gezegt meene ick in mijne resterende schriften uit te breiden ende te verdedigen, zulcx dat niet van node zal zijn mijne brieven daermede te stofferen. Van de zaecken van Engellant ende Ierlant is noch niet zeeckers te oordeelen, nochte oock van het voltrecken van het huwelijck van den jonge prins van Orangie.Ga naar voetnoot3 Maer zoo den coninck van Groot-Brettaignie de intercessie gebruickt van d'heer Joachimi,Ga naar voetnoot4 zoo is te geloven dat zijn zaecken in quaden stant zijn. Op 'tgunt uwe Ed. schrijft van de Fransche trouppes, | |
overal meene ick dat men met reden zal mogen zeggen 'tgunt den eertshertogh Albert zeide op gelijcke geruchten: ‘non sarano tanti’.Ga naar voetnoot5 De goede quartieren die de Fransche vinden in 't Stift van Colen ende daerontrent, zullen dienen om de crijgh te doen duiren, daertoe de regierders wel genegen zijn. UEd. advysen van Portugael accorderen met hetgunt hier werdt gelooft. De Fransoisen zullen meer voor Catelagne zorgen ende laeten Portugael gaen zoo het can. Van d'uitval uit Dublyn is hier gelijcke tijding. D'heer Haga,Ga naar voetnoot6 zoo ick zie, est indocilis privata loqui.Ga naar voetnoot7 Ick en ben van dat humeur niet. 15 Februarii 1642. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 15 Feb. 1642. |
|