Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5477. 1641 november 23. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, 't Zal mij lief zijn te verstaen, wat van d'ambassade nae Engelant zal vallen ende met wat last zij zullen gaen.Ga naar voetnoot2 De fortuine van de heer Heemvliet heeft weinigh zijns gelijck. 't Is meer dan de rhetors conink.Ga naar voetnoot3 Van de conspiratie in Schotlant werdt hier veel gesproocken. Maer wij en connen het rechte fundament niet wel verstaen. 't Exempel van revolte staet hier niet wel aen ende misschien zal men dencken op de remediën. 't En can niet lang in Engelant ofte Schotlant zoo staen. De eene partij ofte d'andere moet boven leggen, ofte de zaecke uitbersten tot een civyl oorlogh. Van BlonGa naar voetnoot4 magh vallen wat wil. Ick zal mij met Godes hulpe zoo wel door redden als ick door SchmalziusGa naar voetnoot5 heb gedaen. Zoo iemant tegen mij schrijft, ick heb noch veele pijlen in mijn koocker die niet en zijn uitgeschoten.Ga naar voetnoot6 23 Nov. 1641. | |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 23 Nov. 1641. |
|