Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4739. 1640 juli 14. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Wij willen over de saecke van de Oostindische schepenGa naar voetnoot2 het beste verwachten, alsoock van de desseings van mijnheer den prins van Orange, nae welcker goed succes hier met groote reden werdt verlangt. 't Is apparent, dat het gerucht van de legatie nae SwedeGa naar voetnoot3 sal dienen om de questie van Denemarcken te accommoderen. Daerentusschen, gelijck uE. wel merckt, raect den coning van Denemarcken meer ende meer in possessie van de tollen te verhoogen nae sijne geliefte, 'twelck een groote consequentie nae sich treckt. Soo de saecke met Schotlant niet en wordt geaccommodeert, soo en twijfele ick niet, off den coninc van Spaignië, hoewel sijn gelt veel te doen vindt, sal met gelt den coninck van Engellant assisteren onder belofte van als de saecken daer sullen vereffent sijn, weder geassisteert te werden tot het recouvrement van Lorraine, daerbij vougende eenige belofte voor mijnheer den paltsgraefGa naar voetnoot4. Wij moeten hooren, hoe het vorder in Schotlant sal gaen met het parlement ende met het casteel van Edimburg. Karpen(?) is van importantie, soo om de passagie als om contributien te trecken. Ick favorisere alle de Hanzesteden. Maer onder haer is geen eenicheit ende werden daerom telckemael verder ende verder ingeleit om de lasten te draegen. De Vereenigde Nederlanden connen eerlijck met den vijant niet handelen, sijnde noch twee jaeren, soo ick meen, vast in Vrancrijck. Virgilio MalvezziGa naar voetnoot5, nu ambassadeur van Spaignië in Engellant, heeft uit laeten gaen een boeck van de successen van Spaignië in 't jaer 1639, waerbij hij soo de heeren Staten als den prins van Orangië soect te doen geloven, dat sij meer te vresen hebben voor Vrancrijck als voor Spaignië. De quade rencontres, die mijnheer den prins van Orangië heeft gehadt soo bij de canael als in 't lant van Waes, geven hier veele discoursen, oock soo ick meen, buiten de reden; ende 't blijven van de heer MuschGa naar voetnoot6 te Breda vermeerdert de suspicie. Den vijant aen die zijde, soo 't schijnt, niet heel veel vresende, werdt stercker ende stercker. | |
Ontrent het FranscheGa naar voetnoot7 leger bij Atrecht sijnde nu ter tijdt, soo men gelooft, bij de 32 m. man, doet veele attaquen op het leger, toont sich oock op de wegh nae Guise, laetende de Fransoisen in onseeckerheit, off de intentie is eenige stadt te belegeren ofte alleen door die vrese de Fransoisen te trecken van Atrecht. Ick en meene niet, dat men de Fransoisen dat belegh sal connen doen quitteren, hoewel sij van de uitcomste met minder gerustheit spreecken, als voor dese. RansouGa naar voetnoot8 in een van de rencontres is gequetst ende is niet buiten peryckel, niet soo seer door de quetsuire als omdat hij sich van de wijn niet en wil abstineren. 't Volck dat men gemeent hadde, dat soude gaen om den hertogh van LonguevilleGa naar voetnoot9 te verstercken onder SmidsbergenGa naar voetnoot10 ende anderen, is ontboden ende ten deele gecomen in 't leger voor Atrecht, waerdoor twee bedrogen sijn, den hertogh van Longueville, die immers, soo sijn propoosten luidden, op dat secours vast fundament maecte, ende den marescal BannierGa naar voetnoot11, die op 't groot bidden van denselven hertogh van Longueville, dewelcke seide, dat Bannier's verblijven in die quartieren ende de hoope van een bataille hetselve secours soude doen haesten, sijn voornemen, 'twelck alle crijgsverstandige personen goed vonden van weder te gaen nae Bohmen, heeft verlaeten ofte uitgestelt ende 't voorseide secours aen den hertogh van Longueville niet comende, de vivres ende fourage aen soo groote menichte van menschen ende paerden manquerende, meene ick dat de Sweedsche ende Fransche armée nu sullen sijn gescheiden ende elck sijne fortune soecken. Hier seit men dat den hertogh van Longueville met niet veel volcx is gegaen om de sijnen te soecken, die sijne Ex.tie bij Fridberg had gelaten. Soo verde reden is om becommert te sijn voor 't belegh van Atrecht, soo is noch veel grooter voor 't belegh van Turijn. Wel is waer dat sesduisent man uit Languedoc daernaetoe marcheren ende dat den marquys de VilleroiGa naar voetnoot12 sich mede gereedt maect om herrewaerts te gaen uit Bourgognië; dat oock geseit wordt, dat ontrent drieduisent Montferrains sijn gecomen te Pignerol, maer dese connen den vijant, die tusschen Pignerol ende 't leger is, niet forceren om hun passagie te geven ende off die anderen in tijds sullen comen, staet te twijffelen. De Fransche galeien sijn in zee, maer niet de andere schepen. Mijnheer den churfürstGa naar voetnoot13 heeft sijn woordt noch niet weder connen crijgen, heeft oock geen antwoordt op sijne voorslagh van den coning te gaen begroeten. Sijne churf. Doorl. delibereert van te senden iemant om sijne affairen nae den aenstaende rijcxdagh ofte van de recommendatie van andere princen te gebruicken. Den coning alhier wil geen van beide beletten. Wij sijn hier in groot verwacht wat cours Lunemburg ende Hessen sullen nemen. Hoe het gaen sal met de alliantie tusschen Sweden ende Vrancrijck ende wat cours Engellant sal nemen. 14 Julii 1640.
Wij verstaen, dat in 't leger voor Atrecht alles is in goede coop; dat de stadt werdt beschoten met sestich stucken, eenige andere stucken ende een convoi met vivres gereedt sijnde om binnen twee, drie dagen nae 'tselve leger te gaen. Den coninck heeft veel volcx bij Amiens, behalven het leger, ende men spreect oock van Sancy te belegeren. Villeroi werdt opgehouden door de overloop van de rivieren ende | |
doordien die van het graefschap van Bourgogne een groote inval hebben gedaen in Bresse. Den marquys de LeganésGa naar voetnoot14 is noch te Montcallier, maer heeft vierduisent man gesonden nae Veillano ende daerontrent om de Fransoisen het aancomen van Pignerol te beletten. Daer moet een slagh geschieden oft 't belegh moet verlaeten werden. Die van 't leger van monsieur d'HarcourtGa naar voetnoot15 hebben geen ander eeten als uit het casteel. | |
Adres (boven aan de brief): Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raed in den Hoogen Raide in Hollant. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, uyt Paris den 14 Iulii 1640. |
|