Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4643. 1640 mei 12. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Men verlangt hier seer, dat mijnheer den prince van Orangie twee legers in 't velt sal brengen. Ick hoop, de jicht ofte ophouden sal ofte sijne Hoocheit niet beletten. Caput imperat, non pedes. Ick verstae eenige drieduisent Spaignaerden te Duinkercken sijn gearriveert, Engelschen weinigh, dienende alleen tot recreues. Van eenigh ongeluck, dat het volck van de heer BanierGa naar voetnoot2 soude hebben ontfangen, werdt hier mede veel gemompelt; gemeenelijck wassen sulcke geruchten onderwege, als te Colen ende te Bruissel. Ende hier sijn veele, die blijde sijn iet quaeds van onse saecken te hooren hoopende daerom te eer tot paix te comen, 'twelck een abuis is. Van den hertogh van NieuburgGa naar voetnoot3 can ick niet anders geloven dan dat hij soect sijn lant te bewaeren. Het lanterneren van de landgravinGa naar voetnoot4 behaegt mij niet. De saecke van Denemarck twijffele ick niet off sal door den prins van Orangie werden geaccommodeert. Sij sullen beide daerin haer interest vinden. Venetië sal sich niet weren, sijn van de Turcksche vrede wel verseeckert. Polen vreest, dat de Turcksche macht op haer wel mocht aencomen. Tot Parijs, den 12 Mey 1640.
Mijnheer den churfürstGa naar voetnoot5 doet hier vast visyte bij den coninck, bij de coninginne. Men seit hier, dat men wel wat voor sijne churf. Doorl.t wil doen, soo den coning van Engellant mede daertoe wil helpen, hetwelcke wel waer te wenschen. Maer wat apparentie, dewijle Engellant blijft in soo quaede poincten met Schotlant, 't parlement oneenigh, de Spaignaerden daer seer werckende? Doch wij moeten niet naelaeten het beste te doen ende te hoopen. Den hertogh van ChevreuseGa naar voetnoot6 is nae Engelant gegaen, alwaer hij sal sien ende hooren, wat daer ommegaet, maer sal sijn vrouwGa naar voetnoot7 niet vinden, dewelcke hem niet willende verwachten nae Vlaenderen is vertrocken. Den regen heeft hier den marescal De la MilleraiGa naar voetnoot8 wat verachtert; is nu voor Charlemont. Evenwel meenen veelen, dat de principale desseings soo van Vrancrijck als van Hollant sijn op Vlaenderen; 'twelck oock schijnt te Duinkercken te werden geapprehendeert, alwaer men sterck fortificeert. Eenige Engelschen sijn daer aengecomen, maer, soo ick verstae, niet veel, dienende alleen tot recreues. Van Casal weet ick niet wel, wat ick sal seggen; daer sijn advysen geweest, gecomen soo men mij seit van den soon van den marquis de VilleGa naar voetnoot9, dat den graef van HarcourtGa naar voetnoot10 bij sich hebbende ontrent tienduisent man, soude geattaqueert hebben het Spaensche leger, tweeduisent geslagen ende 't belegh opgebroocken. Maer alsoo, naedat sulcx soude sijn geschiet, niemant hier is gecomen afgesonden van monsieur d'Harcourt, werdt niet alleen aen de goede tijding getwijffelt, off 't voordeel soo groot is geweest, maer oock gevreest voor eenigh quaet gevolch. | |
Tusschen de hertoginne van SavoieGa naar voetnoot11 ende de princen van SavoieGa naar voetnoot12 werdt gestaedigh gehandelt, soo men uit die quartieren adviseert, met goede apparentie. 't Leger van LeganésGa naar voetnoot13 werdt geseit te sijn tienduisent te voet, tweeduisent te paerde. Het leger van den prince Thomas in Piedmont tienduisent te paerd, tweeduisent te voet. Venetië doet niet. Den paus blijft in questie met Vrancrijck, hoewel seer gearbeit werdt tot accommodatie. Van Turckie meent men, dat Polen meer heeft te vresen als Italië off Hungrië, hoewel het groote volck, dat den keiser doet logeren in Behmen ende Oostenrijck, doet geloven, dat hij oock aen die zijde niet heel en is buiten vrese. Bij de Grisons blijft de Spaensche partij de sterckste ende crijgen die van de laege Engadyne in haere grieven tegen het laetste Insprucksche verdraghGa naar voetnoot14 weinigh gehoors. Bij de Switsers wint deselve partij seer veel, soodat niet alleen bij roomschgesinde cantons de lichtinge ende doortochten van de Spaensche ende keiserschen werden voorbijgesien, maer oock het fortificeren van de stadt Constance tegens de oude tractaten, waerenboven men seit, dat noch een nieuwe fort bij de Spaensche werdt begonnen bij Rintal op den Switsersche grondt, soodat de protestanten, dewelcke Spaignië vresen, Vrancrijck mistrouwen ende bij haerselve seer irresoluit sijn, haerselve in 't leste sullen gebloqueert vinden. Des vijands trouppes bij Constans schijnen niet anders vooralsnoch voor te nemen als den Elsas ende Brisgau te willen bederven ende den oegst te ontnemen, doch de trouppes, die in Tirol [sijn], weet men noch niet, waerheen haer wenden sullen, wachtende, soo men meent, om eenigh volck van HaesveltGa naar voetnoot15 ende GildehaesGa naar voetnoot16 om haer daerbij te vougen. Den hertogh van LonguevilleGa naar voetnoot17 was nae de laetste advysen te Cassel, den marescal Banier te Erfort. Den keiser wil sich beter doen obediëren bij BeyerenGa naar voetnoot18. RosaGa naar voetnoot19 is te Fulde. Daer is eenig gevecht geweest tusschen de Saxensche ende 't volck van ConingsmarckGa naar voetnoot20. Men spreect van merckelijcke schipbreucken, die de Spaignaerden geleden hebben bij Gibraltar ende Barcelone.
Den coninck is nu te Soisson. Men twijffelt, off sijne Maiesteit gaet nae Mézières ofte nae Reims. Die bij Charlemont eenige trouppes heeft is de comte de GuicheGa naar voetnoot21, want het groote leger onder den marescal de la Millerai is noch bij Retel, seer verhindert sijnde door den regen ende quade wegen. D'heer Mazarin werdt noch te hove opgehouden. De advysen van Schotlant seggen, dat de Schotten den vijften man ende het tiende van haer incomen tot het oorlogh belooft hebben. Mij geeft wonder, dat het accord tusschen Luydick ende den churfürst van ColenGa naar voetnoot22 soo verre is gebracht ende wilde wel weten door wien. | |
Adres: Mijnheer Mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant in Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot den 12 Mey 1640 vijt Paris. |
|