Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4546. 1640 maart 5. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, De StradaGa naar voetnoot2 is hier met ordre om soo met desen staet ende den hertoch van LonguevilleGa naar voetnoot3 als met de lantgravinneGa naar voetnoot4 te handelen, die men evenwel niet geloven kan dat haer ront sal verclaren, eer sij siet, wat ploy alles in Bohemen nemen sal, dat wel slepen soude connen, alsoo d'opinie is den mareschal BannierGa naar voetnoot5, die in sijn avantage blijft, niet sal hazarderen ende darom tot geen bataille commen als daer wordende besocht. De macht, die sijn Ex.te versamelen kan, heeft hij bij hem. Indien met het maecken van vrede in Italië de keyserse meerder machte vandaer hebben te wachten, soo souden sij, die nu in voetvolck stercker sijn, valde in foros prevaleren. In Sweden, daer de saecken, mits de reconvalescentie van mijnheer den rijxcanclerGa naar voetnoot6, haer ordinaris trein nemen, is een uytschrivynge gedaen, oock een cotisatie van coren om de plaetsen van Pomeren daermede te voorsien. Apparentie van verdrach van den biscop van CeulenGa naar voetnoot7 met die van Luyck kan men hier noch niet sien. Den conynck van Denemarcken equipeert alle sijne scepen, daertoe aenneempt een groot getal van bootsvolck, oock onder de hant een capitain in 's lants dienstGa naar voetnoot8 met groote presentatiën heeft gesocht te trecken. Sijn ogemerk schijnt den hogen tol off met force te mainteneren off met verdrach de taxe wat boven den ouden cours te verhogen, hetwelck beswaerlijck is voor desen staet, die men telckens bij ongelegenheyt van tijt hoger ende hoger wil beswaren. Veele meenen dit werck sonder intelligentie met Engelant niet en is begost. De iegenwoordyge vergaderynge van de Staten van Hollant sal over die saecke moeten delibereren. Den gemelten conynck van Denemarcken heeft mede in Moscoviën alle de salpeter opgekocht ende arbeyt bij den Grooten VorstGa naar voetnoot9 alleen permissie tot uytvoer van salpeter te becommen, gelijck de coopluyden seggen, dat hij in Polen door een jode tracht alle de salpeter mede op te doen copen, daer andere princen meer aen is gelegen als desen staet, die uyt Oostindiën wert geprovideert. | |
Tot de reductie van de interesten tot vijff ten hondert inclineren meest alle de steden, waermede sij den staet meenen te doen profiteren weynych min oft meer als twaelffhondertduysent guldens jaerlijckx. Delft ende Alcmaer maecken difficulteyt, niet alleen omdat sij vreesen het credyt van den staet te hazarderen, maer oock voorsien, dat het soude worden misbruyckt om met nieuwe lichtyngen nieuwe beswaryngen te doen ende soo de saecken te stellen in pointen van bij tresves oft anders te connen werden geredresseert. In de wisselynge van de gevangens, daerover nu wert gehandelt, openbaert haer difficulteyt dat men de Spaense op zee becomen wil senden naer Spaengiën. Den viant die verstaet die te mogen brengen daer hij wil, gelijck hij de vremde natiën Engelsche, Franse, Schotten ons laet volgen, sonder die te senden elk daer sij originelijck t'huys horen wegende hetselve soo hoge, dat eer daervan te wijcken sij schrijven liever alle de Spaense in miserie willen laten vergaen. Aen dese sijde siet men, dat die voet niet mach werden genomen om de Spaense, die nu met soo sware oncosten, peryckel ende difficulteyten passagie moeten soecken, den wech niet te faciliteren. Tusschen beyden sijn de zeesteden verlegen met de clachten van vrouwen ende kinderen. Uyt Brasil nochte van Oostindiën hebben wij niet als dat de Engelsche met het formeren van een nieuwe Oostindische compangie licht wederom sullen nieuwe materie prepareren van verschillen. D. IonssonGa naar voetnoot10 heeft nevens sijne gebiedenisse versocht, ick uEd. wilde verseeckeren hoe seer de coninginne van Bohemen dagelijckx roemt de goede officiën, die uEd. aen hare M.teyt ende den churfürstGa naar voetnoot11 doet. Alle preparaten van oorloge continueren ernstych. Desen 5 Martij 1640. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende Ambassadeur ordinaris van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. In dorso schreef Grotius: 5 Martij 1640. N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 14 Martii. |
|