Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4531. 1640 februari 27. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Den scherpen vorst, die nu thien, twaelff dagen de passagiën hout gesloten, is apparent oorsaecke, dat uEd. brieven, die niet recht op Den Hage sijn gesonden, mij niet ter hant en commen, gelijck die oock beleth, dat de heeren Staten, die int begin van de voorleden weecke al beschreven waren, noch niet bijeen connen commen. Onder de pointen, daerop vergaderen, is de reductie van de genegotieerde penyngen in plaetse van ses ende een quart tot vijff ten honderden, hetwelck schijnt, dat sal worden geresolveert, sooseer tonen veele steden haer daertoe genegen; doch wert gevreest de verlichtyngen van intrest occasioneren sal verswarynge van capitalen door nieuwe lichtyngen, hetwelcke meer quaet soude doen als goet, omdat des te beswaerlijcker soude vallen den staet in tijden ende wijlen daervan te ontlasten. De oorloochspreparaten gaen sterck voort; De StradaGa naar voetnoot2, die tot Calis is, gaet naer lantgravinneGa naar voetnoot3, die men meent, dat VranckerijckGa naar voetnoot4 volgen sal, ende valt de opinie, dat het op ColenGa naar voetnoot5 is gemunt. De gecommitteerde uyt SchotlantGa naar voetnoot6 int hoff van Engelant aengecommen geven hope alles sal werden geaccommodeert, hetwelck nochtans beswaerlijck is te geloven, als men siet op den voet, die de regierynge van Schotlant heeft genomen. UffoGa naar voetnoot7 sal niet uytrechten, hoewel op antwoorde heeft gewacht op sijn gedaen excusen, daer hij goet gevonden heeft in te treden, hoewel den conynck hadde doen verstaen, dat, indien hij nergens van en sprack, den conynck oock geen vermaen soude doen; maer in plaetse dat op sijn propositie eenyge replyque soude crijgen is hem overgegeven een groot catalogue van clachten, waerin AmboinaGa naar voetnoot8 voren (aen) staet; daermede mach hij t'huys commen, want niet dienstych wert gevonden hij langer daer vertouve. Ondertusschen, soo schrijft den ambassadeur van VenegiëGa naar voetnoot9 tot MadrilGa naar voetnoot10, neemt den conynck ter herten hetgene in de Duyns is | |
gepasseert hebbende den ambassadeur van EngelantGa naar voetnoot11 aen den conte de OlivarezGa naar voetnoot12 verclaert, dat sijn coninck hetselve sal resenteren al ware het naer veertych iaren. Uyt Dunckercke sijn met desen oostenwint gelopen eenyge scepen met volck, die aengenomen hebben wederom uyt Spaingië 4000 mannen over te brengen, waervoor van vracht ende costgelt haer is belooft seventych guldens par teste. Desen 27 Feb. 1640. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur ordinaris van de coninginne ende croone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. In dorso schreef Grotius: 27 Febr. 1640. N. Reigersberg. |
|