Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4489. 1640 januari 25. Van P. PelsGa naar voetnoot1.Mijnheer, U Ex.cie aengenaemeGa naar voetnoot2 is mij sedert 8 daegen, dat mijnen lestenGa naar voetnoot3 was, well toekommen. Daer en is van hier niet sunders te schrijven, alleen dat de vorgaende aparenciën over de convocaciën der Preuysse stenden tot Toren ooc soo uytgevallen is, namentlijck on- | |
verrichter saacken, uytgenomen eene pobor an sijne May.ttGa naar voetnoot4 ingewilligt ende in de saacke van Dansick int alderminste niet verricht, hebben alsoo de conincklijcke commissariën goet gevonden gesubdelegerde herwaerder in dese stadt te seynden, die morgenavont hier verwacht worden, namentlijck den ondercantz.r OssalinskiGa naar voetnoot5 met den palatin van CivaskiGa naar voetnoot6, bij hun hebbende den gewesenen secretarys P. LackGa naar voetnoot7, die hun tot naerdeel van de stadt tot informacie dient. Den raet en siet dese overcompste niet gerne als ten principaele, aengesien, soo men prosumeert, misverstandt ofte separacie dor oneenicheyt te veroorsaacken, loopen alsoo de saacken allgemael van argh tot arger en te vreesen, bijaldien 't niet en wordt geaccomodeert, eyndelijck tot een groot vier uytbarsten sall. Mij is ter handt gekommen de plenepotens met de instruccie van den palatin SmolenskiGa naar voetnoot8, ambassadeur naer Vranckrijck over de lossinge van prins CasamirusGa naar voetnoot9, daervan ick goet gevonden hebbe copye an sijn Ex.cie de heer rijxcantz.rGa naar voetnoot10 te seynden, ooc an de heer SpirinckxGa naar voetnoot11 met bede naer de lecture u Ex. sulckx te seynden. De senattoren in Polen hebben hun ten hoogst aengelegen sijn laeten den invall van Lijfflandt te excuseren en sijne May.tt sulckx ten hoogsten geresenteert. Geloove alsoo niet eenige andere orloghe daeruyt ontstaen sall. Men sall verlangen, ofte prins Casamiro los sall gelaeten worden, en meteenen gerne vernemen, watter passeeren sal met den gevangenen palatinGa naar voetnoot12, gelijck ick niet onderlaeten sall te adviseren, wat in desen houck van de werelt ome sall gaen. Mijner sohnGa naar voetnoot13, die hem niet genough dancken kan over de gracie van u Ex.e, ick bidde van sulcken gunste niet moede te worden, bijaldien ick sulcke niet kan recompenseren. Soo sall ick Godt bidden sulckx in overvloedigen segen over uwe famillie te laeten kommen en alttoos blijven, mijnheer, u Ex.cie diener
| |
15/25 Jan.rio 1640, Dansick. | |
Adres: Mijnheer mijnheer Hugo de Groot, ambass. ord.ri van haere May.t en croon Sueden tot Paris. Onder aan de brief staat: H.d.G. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 1 Martii. En in dorso: 25 Ian. 1640. Pels. |
|