Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4262. 1639 augustus 20. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot7.Mijnheer, Ick sie seer garen uE. hant ende bidde Godt, dat ick deselve lang magh sien, ende verwondere mij niet soo seer, dat uE. oogen wat beginnen te schemeren, als dat deselve soo lang soo wel gedient hebben ende alsnoch dienen. 't Is mij ten hoochste lief, dat uE. toont te geloven, dat ick beminne alle die uE. aengenaem sijn. Ick ben uE. dat ende veel meer schuldigh. Niet alleen monsieur RodenburgGa naar voetnoot8, maer oock alle, die ick sal weten uE. bekent te sijn, sullen bij mij goed acces vinden ende ick sal blijde sijn, soo ick deselve eenigen dienst can doen. Bidde uE. daerom niet schroomich te sijn in sijne recommendatiën, al waer het maer om mij de vreucht niet te benemen, die ick scheppe uit uE. brieven. VaetiusGa naar voetnoot9 hoore ick dat vrij wat ongeschickt is. 't Geeft mij wonder, dat hij | |
op die materie van 't gesagh van de opperste overheit in kerckelijcke saecken liever ons twee attaqueert als Marsilium de PaduaGa naar voetnoot1, MusculumGa naar voetnoot2 Tortorem TortiGa naar voetnoot3 ende meest alle Engelschen, monsieur CasaubonGa naar voetnoot4, GoldartumGa naar voetnoot5, AlthusiumGa naar voetnoot6, ArnisaeumGa naar voetnoot7 ende meer andere, die ick desnood sijnde can noemen; soo dat men van d'heer Utenbogaert ende van Grotius magh seggen: Se quoque principibus permixtum agnovit AchivisGa naar voetnoot8.
De jesuiten selve can men op die materie de mont stoppen met de bekentenisse Harti in de conferentie met RenoldoGa naar voetnoot9. Mijnheer den eertsbisschop van CantelbergGa naar voetnoot10 heeft onlancx een goeden brief op die materie geschrevenGa naar voetnoot11 aen de professoren ende predicanten van Basel, Bern, Zürich ende Schaffenhuisen. Den coninck van Groot-BretaigneGa naar voetnoot12 selve gaet dit niet voorbij in een boeck onlancx bij sijne Majesteit selve uitgegevenGa naar voetnoot13. Over veele jaeren ben ick versocht geweest bij eenige van de hoofden van 't parlement van Parijs iet op dese materie in te stellen, soo uit de oude coustumen van de christenheit, 'tsedert de princen christenen sijn geweest, als uit het gestaedige gebruick in Vrancrijck. 't Selve werck bij mij cortelijck sijnde ingesteltGa naar voetnoot14, is deselve heeren alhier niet alleen seer aengenaem geweest, maer oock bij veelen in Polen, alwaer een copie was gecomen. Ick heb wel een grooter tractaet op die materie gereedtGa naar voetnoot15, maer considerende 't meestendeel van de princen van onsen tijdt twijffele ick, off het uitgeven soude meer goeds off meer quaeds doen. Middelertijd sende ick uE. een concept van een boeck, dat fratre Paulō van VenetiëGa naar voetnoot16 op dese selve materie hadde voorgenomen, maer door sijn overlijden is verhindert geweest. | |
Godt Almachtich wille uE. spaeren tot het gemeene beste. Ick blijve, Mijnheer, UE. dienaer
| |
Tot Parijs, den 20 Aug. 1639. Ick wachte seer de Notas D. Heinsii op het Nieuwe TestamentGa naar voetnoot1 om dan de mijnen op de vier EvangeliënGa naar voetnoot2 off hier off in Hollandt uit te geven, nae het best sal willen vallen. Mijn boeck van de waerheit van de Christelijcke ReligieGa naar voetnoot3 is seer wel overgeset ende gedruct in 't EngelschGa naar voetnoot4. Is oock overgeset in 't GriecxGa naar voetnoot5 ende in 't PersischGa naar voetnoot6. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Utenbogaerd. In dorso schreef Wtenbogaert: de H. Ambass. de Groot. Recepta 28 Augusti 1639. |
|