Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4166. 1639 juni 16. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot8.Mijnheer, Staende tot Amersfoort om voorts te reysen naer Campen vinde ick occasie om op Den Hage te schrijven, die ick waer hebbe willen nemen ende uEd. door dat middel adviseren, dat dynxdach voorleden, soo ick uyt mijn huys was gegaen om voorts te vertrecken, mij op de strate waergenomen heeft denselven notaris met de twee getuygen, die des daechs te voren mij d'insinuatie hadde gedaenGa naar voetnoot9, hem excuserende, dat alsdoen volgens sijnen leste hadde vergeten te seggen, dat, naerdien ick den autheur niet hadde genoemd, SpierynckGa naar voetnoot10 mij voor denselven hielt; | |
dit was al besloten meteenen soo den eersten last gegeven was, alsoo Spierynck op datselffde moment nae der Goude was gereyst ende des avo(nt)s niet thuys gecommen, ten ware GraswynckelGa naar voetnoot1, die sijne (....) beleyt, dat over hem hadde genomen, soo dat hij moveert omnem lapidem om mij te forceeren, et ut est homo violentus ende soo hoge dreycht verder sal gaen. Mijn antwoorde was dat hij mijne redenen, eer dat conde doen, moste horen; soo hem die niet en voldeden, dat ick echter bij deselve persisteerde ende mij weynych was gelegen, waervoor de heer Spierynck mij hielt, mits ick bij alle eerlijcke luyden wiert gehouden voor dien ick was. Peto nunc super tota hac re tuam sententiam, alsoo ick mij garen tegens sijne quade proceduren soude soo veel mogelijck protegere(n), maer met sulcke middelen, die de sachste sijn ende uEd. niet en connen preiudiceeren. Mij is wel in den sin gecommen, off dat ick mij soude met brieven aen den heer rijxcanselierGa naar voetnoot2 ofte crone selffs addresseren ofte mijne clachten doen aen den heer CamerariusGa naar voetnoot3 ende sijne Ex.tie alle informatie daertoe nodych ter handen stelle, maer alsoo hetselve souden wesen ofte sonder vrucht, ofte AelianusGa naar voetnoot4 moeten preiudiceren, soo soude ick noch het een noch het ander niet garen bij de hant nemen sonder uEd. goet vinden, op wien ick het oge principalijck slaen in het ontlasten van dese outrage, die mij op den hals comt, omdat ick uEd. nevens den heer Spierynck hebbe gesocht te dienen, hetwelck oock inderdaet is geschiet, sijnde dat geruchte door de contrari onderrechtynge bij mij gedaen soo verde gestuyt, dat niemant den mont daer vorder van hier soude derven openen, ende in Vranckerijck, daer ick weet dat het over was gebrieft, contrari bericht is ofte sal werden gedaen. Wie mij dese advertentie heeft eerst gedaen, sal ick uEd., soo hetselve uyt mijn schrijven niet hebbe connen affnemen, garen mededeelen; maer zij hij wie hij wil, ick moet blijven, die ick behore ende mij niet onnut maecken tot de civile conversatie ende mijne vrienden te dienen. Ingevalle uEd. meent ick aen SophiGa naar voetnoot5 behoore te schrij(v)en, wensche te weten, op wat terme, hope van alles uEd. brieven in Den Hage onder couvert van mijn neeff de GrootGa naar voetnoot6 te vinden, waer ick saterdach commende in drie weecken weder reeckenynge maecke te wesen. Plura non addam, cum mihi sit confundendus currus. Desen 16 Junij 1639. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 16 Iunij 1639 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 29 Iunij. |