Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3966. 1639 februari 7. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot6.Mijn Heer, Hoe verde den heer KnuytGa naar voetnoot7 hem met den conynckGa naar voetnoot8 ende cardinaelGa naar voetnoot9 in heeft gelaten buyten sijne commissie, die niet verder en gynck als van de saecken van de roine mèreGa naar voetnoot10, blijft onseecker, hoewel vast gaet, dat den conynck heeft geschreven ende den heer ambassadeurGa naar voetnoot11 oock aengehouden, ten eynde antwoorde soude werden gegeven ofte gebracht, gelijck de gemelte heer Knuyt hadde belooft, op seeckere memorie wt handen van den cardinael bij hem medegenomen. De gedeputeerde ter vergaderynge van de Staten-Generael hebben voor antwoorde | |
gegeven nergens van te weten, nergens als tot de saecke van de roine mère last te hebben gehadt, desadvouerende hetgene daer buyten is geproponeert ofte genegotieert, ende hout sijne HoocheytGa naar voetnoot1 deselffde tale, doch schijnen de Françoisen, die met gelijcke munte haer meesterlijck weten te behelpen, deselve als gevalueert niet wel aen te nemen ende is die met des conynckx brieven hier was gecommenGa naar voetnoot2 echter met dat bescheyt vertrocken sonder dat hope is gegeven yemant van hier naer dat hoff sal werde gesonden om over het beleyt van oorloge voor den aenstaenden somer, gelijck men seer garen hadde gesien, te handelen. Indien dese saecke daer hoger wert opgenomen, sal den heer Knuyt hem vinden in een gedranck, daerwt ick niet en weet off hij hem wel sal extriceren, hoewel hij van alle bedriegerijen professie maeckt. De Hessische troupes schijnen, als van meester moeten veranderen, beter lust te hebben tot den hertoch van WeimarenGa naar voetnoot3 als de croone van Vranckerijck, maer meenen somyge gearbeyt wert om d'executie van dat tractaet tot diep in den somer te slepen. Den marquis de CranaGa naar voetnoot4 marcheert met sijne troupes ende eenyge stucken geschut n(aer den ....) ende leyt den marquis de LedeGa naar voetnoot5 met 6000 voetknechten, 3000 paerden Spaens volck tusschen Reurmonde ende Venlo; schijnen yet notables voor te hebben op den naem van de keyserGa naar voetnoot6, in wiens dienst men seyt Lede hem nu heeft verclaert. Men vreest voor het lant van Cleeff ende noch meer voor Luyck, daer groote oneenicheyt binnen is. Naer het lant van Cleeff marcheert de meeste cavallerie van de Staet, gaen oock gecommitteerde derrewaerts om de steden te disponeren tot innemynge van eenych volck. De sorge van Luyck moet Vranckerijck bevolen sijn. Wt oosten ofte westen hebbenGa naar voetnoot7 wij [niet]. Tusschen Engelant ende Scotlant staet het noch confuis. Desen 7 Feb. 1639. | |
Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 19 Febr. |
|