Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3886. 1638 december 11. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Uwer E. brief van den laeste NovembrisGa naar voetnoot4 heb ick ontfangen. Bidde uE. een einde te becomen van de saeck van RotterdamGa naar voetnoot5 ende nopende mijne papieren, daeraen mij veel gelegen is, instantie te doen mondelijck aen d'heer BasiusGa naar voetnoot6, den welcke, soo hij mijne begeerte niet nae en comt, ick niet en houden en sal daervoor, daervoor ick hem plagh te houden, bij requeste aen de gecomitteerde raiden, ende niet op te houden vooraleer apostille sal sijn gegeven, waeraen mij is gelegen. Voor betaeling van mijn gelt heb ick te Hamburg geschreven. De cassatie houde ick met uE., dat geene apparentie en heeft. Over de verlossing van de personen bij Calloo gevangen verblijde ick mij. T'volck van den churfürst PalsgraeffGa naar voetnoot7, die bij Bremen waeren aengecomen, sijn geslagen ende gedissipeert. De saeck van dat huis sijn voor altijd geruïneert, soo Engelant met Swede niet claerder en spreeckt. De geunieerde provinciën connen oock voor dat huis niet doen, eer hetselve sal sijn geschiet. Nopende de landgravinGa naar voetnoot8 ben ick van uE. opinie ende sal garen verstaen, wat diesaengaende sal passeren, als oock, wat de oorsaeck is geweest van die onlust van HoutebeensGa naar voetnoot9 volck. | |
Mijnheer CamerariusGa naar voetnoot1 heeft mij voor desen wat bedeckter, nu wat opentlijcker doen verstaen, dat hij ongaeren gemoeit is met het bestellen van mijne brieven aen uE. ofte andere vrunden. T'senden van een knecht t'uwer Ed. huise is soo beswaerlijck niet, off ick doe garen meer voor sijne Ex. ende andere vrunden. Ick twijffele, off dese scrupule comt uit menage. Heb daerom monsieur HeufdGa naar voetnoot2 aengesproocken, door denwelcke ick alle de pacquetten, die aen mijnheer Camerarius gaen, bestelle. Die seit mij deselve te senden aen sijne correspondent in den Hage, KijtGa naar voetnoot3 genaemt, met die intentie, dat de heer Camerarius de brieven sonder port sal ontfangen ende dat hij, Heufd, hetselve port sal in reeckening brengen aen de croon van Swede. Wilt vernemen, off dat soo geschiet, Want soo de swaericheit van daer niet en comt, soo moet het comen uit een anderen hoeck, die garen mijne brieven aen de vrunden als voor desen in handen crijgen ende lesen souden. T'welck niet wel en can geschieden, als deselve gaen onder couverte aen een ambassadeur, cuius literae et quae ad eum mittuntur sanctimoniam habent juris gentium. Voor dese mael sende ick dese mijnen brief onder couverte van mijnheer SpierinckGa naar voetnoot4, aen denwelcke uE. sal gelieven te vraegen, off sijne E. sulx goed vind, opdat onse domestycke saecken aen onse quaedwilligen niet bekent en werden. Ick hoop uE. ten aensien oock van de goetediensten bij uE. gedaen in de subsidiën daerin geene swaericheit sal maecken. t'welck sijnde sal uE. om sijn volck de moeite af te nemen ende te eer de brieven te becomen weeckelijck nae het arrivement van de brieven dienen te senden tot sijne E. Wij sijn hier niet sonder reden becommert met de saecken van Brisac. De gelegentheit daervan sal uE. uit den brief van mijn jongste soonGa naar voetnoot5 verstaen, waer ick bij sal vougen, dat den hertoghGa naar voetnoot6 selve een brief van gelijcken inhout heeft geschreven aen mons.r du NoyerGa naar voetnoot7 daerbij vougende, dat hij meent, dat den vijant soo hem andere plaetsen failleren, wel soude mogen aenslagh maecken op Waldshut. een plaetse die mede niet onbequaem en is om sijne Fürst. Genade de vivres af te snijden. Sijne Fürst. Gen. heeft aen den hertogh van LonguevilleGa naar voetnoot8 geschreven om met sijn deel leger bij hem te comen; heeft oock hier te hoof geschreven, opdat aen den hertogh van Longueville ordre daertoe werde gegeven. Maer ick meen, als den hertogh van Longueville ordre hadde, die overlang had behooren te hebben, dat het hem mogelijck soude sijn bij den hertogh van Wimar te comen alsoo LamboyGa naar voetnoot9 drie duisent man te voet ende t'beste van Gotz'Ga naar voetnoot10 ruiterie overgeset hebbende te Drusenhem, ende voorts den hertogh CarelGa naar voetnoot11 hem in de wege sijn. | |
De Fransoisen hebben met deselve twee partiën eenige rencontres gehadt ende publiceren groote victorie, maer sij en hebben de passagie soo veel wij vernemen connen, niet gevonden. Den hertogh van Wimar was den 23 November nieuwes stijls vertrocken nae Heiningen om daer ordre te stellen. Gotz verwachte de hulp van PiccolominiGa naar voetnoot1, waervan den graef van SoissonsGa naar voetnoot2 alhier advys heeft gegeven: eenige uit Milaen, die door conniventie van de Roomschgesinde Switsers passagie sullen vinden tegen de algemeene resolutie van de cantons, oock eenige, die op wech sijn, soo men ons seit, uit Bemen, Oostenrijck ende Beieren. De belegerde op hoope van secours opiniastreren ende contenteren haer met paerdevleesch. Gotz crijgt vivres van Constance ende Schafhusen, gelt van Schaffhuisen ende Basel. De regierders van de Grisons vresende, soo Brisac genomen werde, dat de Fransoisen nae haer sullen comen om de gemeente, die tegen deselve regierders seer te onvrede is om het uitstellen van t'wedergeven van de souvereineteit van de Grisons over de Valteline, te stercken, resolveren haer te doen, dat de Spaignaerd lang gesocht heeft, dat is Spaensch garnisoen te nemen in haere forten. Verwachten voorts uit Spaignië haere ambassadeursGa naar voetnoot3. De roomschgesinde cantons hebben over den pausGa naar voetnoot4 aen den keijserGa naar voetnoot5 ende coning van VrancrijckGa naar voetnoot6 geschreven recommanderende de paix ende, soo die soo haest niet en can becomen werden, versoeckende dat het graefschap van Bourgogne mochte gestelt werden in haere handen tot conservatie van neutraliteit, met weinich apparentie van sulx van Vrancrijck te obtineren. EckenbergGa naar voetnoot7, ambassadeur van de keiser te Rome, heeft ordre becomen van sich in t'stuck van de ceremoniën nae des paus wil te vougen. Den hertogh van ModenaGa naar voetnoot8, die nu in Spaignië is, heeft s'jaers tot pensioen dertich duisent ducaten en de coninginne moeder in EngellantGa naar voetnoot9 duisent gulden s'daegs, t'welck in t'eerste was drie duisent gulden daegs. De selve coninginne is gevisiteert bij den ambassadeur van VrancrijckGa naar voetnoot10, niet bij die van SpaigniëGa naar voetnoot11. In Schotlant werden eenige van de bisschoppen aldaer beschuldigt van quaed leven: t'welck dan aen diegeene, die alles soecken over hoop te werpen, oorsaeck geeft van crijten. Want onder dat spel schuilt, sal sich eerst in t'parlement openbaeren. Wij hebben hier eenGa naar voetnoot12, die getoont heeft aen den coninck, oock ten mijne huise, de const om met een musquet ofte pistolet dertich cogels te schieden achter den anderen ende sonder eenig verlies van tijd deselve weder met dertich cogels te laden. Den coning geeft hem goed pensioen. Den 11e December 1638 tot Parijs. | |
Den coninc van PolenGa naar voetnoot1 heeft veel gesproocken met den ambassadeur van VenetiëGa naar voetnoot2 in t'hoff van den keiser versoeckende aen die republique intercessie voor den prince CasimirGa naar voetnoot3 ende den Venetiaen versoeckende hulp, soo t' noodt is, tegen den Turcq.Ga naar voetnoot4. Denselve coninc heeft om de saecke van sijn broeder oock geschreven aen den paus ende Italiaensche princen ende, soo men seit, sal hier senden den maerschalck OpaliskyGa naar voetnoot5 ende s'conincx camerling CasanoskyGa naar voetnoot6. DenskeGa naar voetnoot7, die hier sonder notable qualiteit om de selve saeck gecomen was, is terugge getrocken. Den palsgraef MaurisGa naar voetnoot8 gaet nae den hertogh van Wimar. D'heer LuthmanGa naar voetnoot9 vordert hier niet. Den prins van CondéGa naar voetnoot10 heeft in t'parlement van Bourdeaux den hertogh van EspernonGa naar voetnoot11 beschuldigt over de doot van Heindric de VierdeGa naar voetnoot12. Dat heeft sijn reflexie op de coninginne-moeder. | |
Boven aan de brief schreef Grotius: Men seit ons hier dat de princesse van OrangieGa naar voetnoot13 weder swanger is. In margine schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot den XI Dec. 1638. |
|