Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3845. 1638 november 13. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot9.Mijn Heer, Over het verlies, dat Godt ons heeft overgesondenGa naar voetnoot10, moet ons, gelijck uE. | |
bij de sijne van den eerste NovemberGa naar voetnoot1 wijsselijck remarqueert, den selve Godt, de reden ende den tijdt troosten. Sulcke droefheden moeten wij allegader off aen andere geven, ofte aen anderen ontfangen. Haec sunt quae generi humano angorem nequicquam adferunt. Ick sie dat het huis van den Pals t'eenemael geruïneert is, soo Engellant niet daetelijck ende sterckelick en helpt, want sonder dat iet van Vrancrijck ofte van Swede te verhoopen, t'sij bij oorlogh t'sij bij vrede, is mallicheit. MelanderGa naar voetnoot3, die de Hessensche saecken dusverre heeft gebracht, sal apparentelijck de selve verder brengen tot een volcomen accoord met den keiserGa naar voetnoot4, den welcke niet geraiden en is, soo mij dunct, de ratificatie te difficulteren ofte uit te stellen. Maer misschien, dat sij al volcomen eensch sijn, maer niet goed en vinden de openbaering, opdat de Hessische mede comende over de gemeene handeling de intentie van die van onse zijde te beter mogen ondertasten. De coninginne-moederGa naar voetnoot5, hoewel men haer liever hadde sien in Hollant blijven, wert in Engellant, soo ick hoore, eerlijck onthaelt. T'schijnt, dat sij moet alle haere kinderenGa naar voetnoot6 bij beurte lastig vallen. Soo sulcx waer staet de hertoginne van Savoye mede haere beurt te verwachten. De heer van OosterwijckGa naar voetnoot7 is met EuskerckeGa naar voetnoot8 mede niet wel. Wat hem quaelijck gestelt heeft met d'heer KnuitGa naar voetnoot9, ten waer deses negotiatie sonder sijne kennisse, can ick niet weten. De uitcomste van de vergadering Van Hollant sal wesen nae mijne gissing inventie van nieuwe middelen ofte vermeerdering van de oude. Want cassatie is ketterie bij den prinsGa naar voetnoot10, wiens faveur meest alle van doen hebben. Hoc voluerunt. Den hertogh van WimarGa naar voetnoot11 is in groot peryckel. GotzGa naar voetnoot12 ende LamboiGa naar voetnoot13 hebben van de nacht nae den 22e october tot den 24 in den avont veel aenvallen gedaen op het leger, in het derde generale assaut de retrenchementen geforceert ende een redoubte becomen. Doch sijn met groot gequets weder daer uit gejaecht. Soodat men van Basel schrijft, dat van haere zijde, meest van Lamboys volck, sijn 1600 man dootgeslagen, 400 verdroncken, 600 gevangenen, niet sonder menschelijck verlies oock aan de Wijmarsche zijde. Men hiel den vijant sterck geweest te sijn bij de 14000. | |
Nu heb ick van den coningGa naar voetnoot1 verstaen dat SavellyGa naar voetnoot2 oock met een groot leger den Rijn is gepasseert, waertegens den hertogh LonguevilleGa naar voetnoot3 te gaen ordre heeft, wiens volck Luneville onlancx weder hebben becomen. De hulpe van Vrancrijck aen den hertogh van Wijmar is sober ende langsaem niet jegenstaende onse gestaedige instantie. Gotz heeft Neumburg doen sommeren; off Friburg over is, sijn wij noch onseecker. DemskeGa naar voetnoot4, die hier van Polen was gesonden, sal ongedaener saecke weder vertrecken. Sal evenwel prins CasimirGa naar voetnoot5 mogen gaen besoucken mids Fransch spreeckende ende in presentie van Fransoisen. Den 13 Nov. 1638. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant. In den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 13 Nov. 1638. Antwoort op den brieff van mijn moeders doot. |
|