Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3750. 1638 augustus 28. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, d'Heer TruxesGa naar voetnoot2 is nu weder gecomen van mijnheer den cardinaelGa naar voetnoot3. Uit hem verstaen wij meer ende meer d'importantie van den slagh, daer ick voor desen van heb geschrevenGa naar voetnoot4, die gegeven is den elfden Augusti deses stijls niet verre van Offenburg bij Schutteren. t' Beginsel van den slagh was met de avantguarde van de vijant, alwaer terstont het volck van sijne fürstelijcke GenadeGa naar voetnoot5 advantage hebben gehadt ende des vijands geschut becomen. Maer d'arrièregarde van den vijant heeft haer soo gequeten, dat sij de victorie heeft gemaect disputabel acht uiren lang. De Duitschen ende Fransoisen, die bij den hertogh van Wimar waeren, hebben haer wel gequeten, sijnde in alles met boven de acht duisent, daer den vijant had over de twaelff duisent, andere seggen veertien duisent. De dooden van den vijant sijn over de duisent. Alle de papieren van de twee generaelsGa naar voetnoot6 sijn becomen, daer niet weinigh aen is gelegen. 't Voetvolck, dat gevlucht is, hebben meest alle haere wapenen wechgeworpen. Hier is een geruchte geweest van de doot van Savelly ende dat Gotz bij RosaGa naar voetnoot7 soude sijn gevangen, maer werdt niet waer bevonden. Voor Fontarabie gaet het soo tusschen beide. Den derden Augusti sijn eenige Spaensche ende Yersche schepen bij de Fransche vloot vandaer gejaecht, drie pinasten genomen, seven verdroncken, die eenige cogels, waervan de stad gebreck heeft, meenden daerin te brengen. Maer twee dagen daernae sijn, niet sonder versuim, soo men seit, van de Fransoisen, bij de hondert man, soo Spaignaerden als Yeren, van de landszijde in de stad gecomen met cogelen ende andere crijgsnooddruft. Den achste is een uitval gedaen uit de stadt, maer bij de Fransoisen wel gerepousseert, ende den twaelfde eenige boden geattrappeert, die brieven brachten aen den gouverneur van FontarabieGa naar voetnoot8 belovende twee groote secoursen, t'eene uit Castille, t'andere uit Navarre, waerdoor den prins van CondéGa naar voetnoot9 gewaerschouwt sijnde heeft doen besichtigen alle de aencomsten. Den hertogh van LorraineGa naar voetnoot10 heeft Vadan becomen, den hertogh van LonguevilleGa naar voetnoot11 Autre ende gaet nae Chalet, soo men seit. Den fransoisen geven uit, dat sij | |
den tweeden Augusti bij Mompelhard drie regimenten van den hertogh van Lorraine hebben geslagen ende hondert ende tachtic van 't garnisoen van Cameric bij S. Quentyn. De hertoginne van ChevreuseGa naar voetnoot1 heeft gelt ende abolitie van den conincGa naar voetnoot2 becomen ende comt herrewaert. Renty is bij de Fransoisen gedemanteleert. Sij maecken mijne van Chatelet te belegeren onder het beleit van du HalierGa naar voetnoot3. Wat d'heer van ChastillonGa naar voetnoot4 sal doen hooren wij niet. De schepen bij die van Malta onlancx op de Turcken becomen sijn in getaele drie geweest. Maer die becomen sijn bij die van Venegië in hare Golfo op die van Alger ende Tunes sijn geweest twae[l]f galeyen, twee brigantins. Maer daervan sullen buiten twijffel goede advysen sijn in Hollant. Wij verstaen, dat bij Prage veel nieuw volcx is gelicht in Oostenrijck, alwaer oock den keiserGa naar voetnoot5 ende gedeputeerde van de churfürstenGa naar voetnoot6 werden verwacht. 't Spaensche leger is naebij Passage, een plaets, die de Fransoisen becomen hebben ontrent Fontarabie. Den 28 Augusti 1638. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, nu ten huise van Mijn Heer den reeckenmeester ReigersbergGa naar voetnoot7 tot Middelburg. Port. In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de Groot, den 28 Aug. 1638 uyt Paris. Met andere hand: 2 st. En links boven het adres (waarschijnlijk een volgnummer): 3. |
|