Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3599. 1638 mei 28. Aan N. van ReigersberghGa naar voetnoot4.Mijn Heer, Ick dancke uE. van de advysen van den 17e MeyGa naar voetnoot5. Wij handelen hier soo met den graef van ChavignyGa naar voetnoot6 als met den ambassadeur van VenetiëGa naar voetnoot7, soe op 't stuck van de paix, als van trefves, ende middelertijd laeten niet te dencken op het oorlogh. Onse negotiatie gaet wat lan gsaem voort, 't welck wij wel mogen lijden. Morgen gae ick bij den coningGa naar voetnoot8, soo om andere saecken, als om de vrijheit te procureren voor den marescal HornGa naar voetnoot9 door het middel van Jan de WaertGa naar voetnoot10, die nu hier is in 't bois de Vincenne. Wij verwachten, wat den marescal de ChastillonGa naar voetnoot11 sal doen hebbende nu ontrent 16000 man bij hem. Men spreect van S.t Omer. Den prins van CondéGa naar voetnoot12 heeft veel buricos, dat sijn mulats, aengenomen, om 't geschut nae de bergen te brengen. Wij verwachten tijdinge van 't gunt sal voorvallen tusschen den hertogh van WimarGa naar voetnoot13 ende de keiserschen. Daer is apparentie van een slagh. De keisersche sijn stercker in getal, de Wymarsche in couragie. Den hertogh heeft selff mijne jongste soonGa naar voetnoot14 gesproocken van eerlijck employ. Hij seit niet liever te wenschen dan Sijne Hoocheit bij te connen sijn; sal apparentelijck goed employ vinden. Den oudsteGa naar voetnoot15 is wat te laet gecomen te Basel, naedat den hertogh van daer was vertrocken; sal moeite hebben om over te comen. | |
Dat van Meppen is een groot ongeluck voor het huis van den Pals, in welck met niemant in alliantie sijnde ende niet besittende bij eene handeling wel mocht te cort comen. Niet alleen de vereenigde landen, maer oock de plaetsen bij onse Sweden in Westfalen beseten sullen hierdoor peryckel loopen. Des vijands fregatten sullen haer apparentelijck in Engelant salveren. De recerche te Maestricht moet seer wijsselijck ende ordentelijck beleidt werden, opdat men alle suspicie van passie ontgae. Den hertogh van BouillonGa naar voetnoot1, sijnde quaelijck met Vrancrijck, sal door dit incident noch meer van sijn credyt verliesen, bijsonder sijne verandering van professie door de vrouwGa naar voetnoot2, die Spaenschgesint is, sijnde tewege gebracht. 't Is seecker, dat Vrancrijck aen den palsgraefGa naar voetnoot3 iet sal geven op reeckening van de oude schulden. De somme is noch niet genoemt ende Vrancrijck wil, dat Engelant wat opentlijcker gae in dat stuck. Want uit de discoursen van de ambassadeursGa naar voetnoot4 mercken wij, dat sij soecken te schuilen. Den marquys van HameltonGa naar voetnoot5 ende anderen nae Schotland gesonden met [....] in de ceremoniën wat toe te geven sullen alles wel accommoderen ende des conincxGa naar voetnoot6 autoriteit bewaeren. 't Waer niet quaed geweest voor Groot Bretagne, soo men Schotlant in 't kerckelijck soowel als in het polityck hadde connen brengen tot conformiteit quo facilius paulatim in unam gentem coalescerent. Maer dewijle de afkeer door het blasen van eenige predickers soo groot is, sal daerin niet geopiniastreert werden nec tanti est. Den bisschop van LincolGa naar voetnoot7 is voor desen geweest guarde des seaux in Engelant ende heeft hetselve ampt bedient met groote mescontentement van alle de werelt. Hij heeft hem seer gemoeit met de libellen tegen den eertsbisschopGa naar voetnoot8, is anders een geleert persoon. Maer anderen, niet minder in geleertheit, werden dagelijcx bij den eertsbisschop, soo in het kerckelijck, als in het polityck geadvanceert. Die van Charenton sijn om de harangue van den eertsbisschop seer t'onvrede siende dat de autoriteit van Calvijn ende haer nieuw geïnventeerde kerckenregiering soo bloot wert gestelt. UE. beleit is goed in de saeck van RotterdamGa naar voetnoot9. Wij sullen hoopen een uitcomste nae recht ende reden. Ick verstae ongaren, dat weder schepen uit Spaignië te Duinkercken door het beleidt van de Engelschen sijn aengecomen, ende dat het vrundelijck onthael van madame de ChevreuseGa naar voetnoot10 in Engelant hier mescontentement geeft, soodat oock aen de ambassadrice van EngelantGa naar voetnoot11 werdt geweigert te mogen sitten bij de | |
coninginneGa naar voetnoot1, 't welck haer te voren ende mijn huisvrouw alsnoch werdt toegestaen, omdat men die eer, die geen princesse nochte ambassadricen in Engelant werdt vergunt, aen madame de Chevreuse, versch van de reis comende heeft toegestaen. GotzGa naar voetnoot2 mijne maeckende te gaen nae Brisac heeft zich geset bij de lac de Constance meenende sich meester te maecken van een brugge bij Stein ende den hertogh van Wimar alle toevoer af te snijden, tot welcken einde deselve Gotz oock brieven aen alle de Switsersche steden heeft geschreven belovende haer in vrede te laeten, soo sij aen des keisersGa naar voetnoot3 vijanden geen vivres ende crijgsnooddruft en laeten volgen. De steden onder pretext van selff nood te vresen houden alles thuis. De roomschgesinde cantons willen oock niet, dat uit Vrancrijck comt, laeten passeren. Den vijant is stercker als den hertogh. Ick sal den coning bidden het secours aen den hertogh te vermeerderen. Het belegh van S.t Omer werdt nu seecker gehouden. Den Grooten HeerGa naar voetnoot4 gaet in personen nae Persiën hebbende sijn broederGa naar voetnoot5 doen ombrengen, hoewel noch geene soonen hebbende. Den 28 Mey 1638. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Rade in Hollant In Den Hage. In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot, den 28 Mey 1638 wt Paris. |
|