Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3518. 1638 april 5. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot7.Mijn Heer, De saecke van CaesarGa naar voetnoot8 meene ick de naestvolgende weecke weder bij de hant te nemen ende in cas van langer traineeren de insinuatie in forma te doen doen. Onder de hant heb ick het werck vrij wat geprepareert, hebbe opinie weder voorcommende beter sal gaen als te voren. | |
De lichtyngen van den ceurvorstGa naar voetnoot1, die alreede sijn begonnen, sullen op de tijdynge gisteravont aen de coninginneGa naar voetnoot2 ende sijne Altesse wt Engelant gecommen seer wackeren, prijsende sijne Mteyt.Ga naar voetnoot3 niet alleen het dessein van den palsgrave, maer beloovende hetselve te seconderen ende bij provisie toeseggende te sullen senden vier hondert duysent guldens in gelt ende voorts poyer ende ammonitie van oorloge. Daer comt bij, dat GotsGa naar voetnoot4 versamelende sijne trouppen in Westphalen, met deselve verlatende veele steden, opwaerts naer den Rhijn treckt, waerdoor avantage in die quartieren sal wesen te doen. PiccolominiGa naar voetnoot5 continueert ondertusschen niet alleen in sijn winterlegerynge in de Gulickse landen ende de stat Aaecken, maer heeft voren in het lant van Cleeff oock te commen, waer naertoe tot verseeckerynge van dese frontieren den heer StaeckenbrouckGa naar voetnoot6 met het meerendeel van de ruyterie wert gesonden. De Dunckerckers, door storm ende contrariewint wederom binnen gecommen, sijn niet weder wtgelopen, ende sijn in Zeelant 6 scepen, 2 fregatten gereet, waerbij indien Hollant 8 conde vougen, de vice-admirael Ian EvertseGa naar voetnoot7 hope geeft, dat hij haer te wtlopen soude verhinderen ofte immers haer dessein beletten. Wert oock hier alle devoir gedaen om soo haest mogelijck de scepen gereet te maecken. De articulen van de driejaryge alliantie tusschen Vranckerijck ende Sweden geslotenGa naar voetnoot8 sal ick garen sien. Dat hertoch BarentGa naar voetnoot9 soo wel wert versterckt gaet heel wel. De comste van monsieur StradeGa naar voetnoot10 donderdachavont, in vier dagen van Paris hier gearriveert, sal buyten twijfel dienen om de preparaten tot oorloge te meer te doen wackeren. Wat opinie uEd. heeft van de macht, die dat rijck int velt sal brengen, sal ick wt uEd. brieven connen leeren; hier geeft men breet daervan op ende presseert Engelant seer, dat desen staet naer Hamburch soude senden, daer Hollant niet seer lustych naer is wt consideratie, dat veel oordeelen Engelant ende Vranckerijck geen ander ogemerck te hebben als desen staet tegens den keyserGa naar voetnoot11 ende het rijck te engageeren, die sij nochtans opentlijck als viant niet durven verclaren. De meenynge is, dat yemant bij provisie sal werden gesonden om te sonderen, wat daer gaens is ende te adviseren, wat van die handelynge is te wachten. Den heer van OosterwijckGa naar voetnoot12 wacht op de vloote van den admiraelGa naar voetnoot13 om te vertrecken. Naer eenyge mijne confidente mij rapporteren spreekt sijne Ed. met seer grooten loff ende reputatie van uEd., waromme ick niet en oordeele, dat uEd. | |
redenen heeft om eenyge inadvertentiën - want van quade intentie heeft sijn Ed. hem tegens mij geëxcuseert - ten swaersten op te nemen. De Staten van Hollant commen acht dagen naer Paessen wederom bij den anderen. Uwen outstenGa naar voetnoot1 wil ick wensche geluck in sijn voornemen, doch het vervolch van studiën, indien het humeur daertoe hadde gelopen, soude beter sijn geweest. Ick hope hij de vrinden in dese quartieren sal gedencken ende haer altemet van sijne brieven mede sal deelen. Desen 5 April 1638. | |
In dorso schreef Grotius: 5 April 1638 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 15 April. |
|