Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 8
(1971)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3015. 1637 april 7. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Ick hope uwe Ed. het iargon nu sal hebben ontfangen ende mettertijt vernemen de devoiren, die bij ons werden aengewent om op behoorelijcken tijt de vruchten van onse advisen te mogen genieten. Met AelianusGa naar voetnoot4 heb ick daervan gesproocken, die de sorge op hem heeft genomen. Wij sijn eenen tijt herrewaerts hier seer wel gedient geweest ende toont de versheyt van brieven, dat die int commen nergens op werden gehouden. CimonsGa naar voetnoot5 volck laet mij die nevens andere op den rechten tijt toecommen; meene de faute elders als bij haer is, dat is, dat Aelianus den cortsten wech niet heeft doen nemen, hetwelck hij voortaen sal doen. Het different, dat HumelusGa naar voetnoot6 met GertGa naar voetnoot7 ter oorsaecke van TanansiusGa naar voetnoot8 heeft, indien het niet en is gevonden met het expedient bij ScarinusGa naar voetnoot9 aen ConstansGa naar voetnoot10 geopent, sal sonder UbboGa naar voetnoot11 niet wesen te rechten. BeriaGa naar voetnoot12 is vrij van sijn eygen humeur, dient evenwel niet onvereffent gelaten. Van Golilas' soonGa naar voetnoot13 heeft AsmundusGa naar voetnoot14 HumultGa naar voetnoot15 gesproocken, die daerover met danckseggynge heeft geantwoort, maer niet runt verclaert, off hij genegen is denselve bij hem te nemen. De Duytsche tale comt daer meest te passe, want weynych off geen depesches bij sijn ordre int latijn oft Frans werden gedaen. | |
VanGa naar voetnoot1 WijmarGa naar voetnoot2 hout Humult seer weynych; daerom heb ick niet geseyt, dat Golilas CrayenburchGa naar voetnoot3 hem doet volgen; siet niet garen, dat Wijmar over Rhiin gaetGa naar voetnoot4, veritus, ne sit DavusGa naar voetnoot5 in Germania. Smals(?)Ga naar voetnoot6 was van ander gevoelen; sed Humult mihi videtur cum WijmarGa naar voetnoot7 veteres etiamnum fovere simultates. Met CaesarGa naar voetnoot8 ben ick even naer. De saecke van AmelantGa naar voetnoot9 schijnt wat te sluimeren, sijnde de stucken naer wederom bij de Staten sijn ontboden geweest voor de tweede mael de collegiën niet toegesonden. Somyge meenen genouch b[e]sluit (van de) Staten-Generael sij (?) gehoudenGa naar voetnoot10. Brieven van Hamburch al over drie weecken geschreven hadden hier geadviseert, dat AismaGa naar voetnoot11 van daer naer dese quartieren was vertrocken; dan hebben hem hier tot noch toe niet vernomen, heeft oock geen apparentie commen sal, maer is mij geseyt, dat hij sijn HoocheytGa naar voetnoot12 heeft geschreven, dat hij op wech sijnde hadde vernomen de onsteltenisse, die hier is, ende hoe dwers opgenomen wiert een actie, daer soo wel in is geprocedeert, ende darom niet conde dienstych oordeelen in dese onsteltenisse hier te commen. De entreveue van de Spaensen ambassadeurGa naar voetnoot13 heeft voor desen geëxcuseert bij rencontre te sijn geschiet; vint vremt, dat men een minister, die men sulcke handelynge vertrout, niet en vertrout, dat hij weet, hoe hij alderley personen moet hanteren. Het versouck van Amelant seggen met wete vanGa naar voetnoot14 MagogGa naar voetnoot15 is gedaen, sed negat GelherGa naar voetnoot16. In Vrieslant voert men de gemeene middelen in met goetvinden van de | |
Staten ende affsettynge van eenyge magistraten. Over den ontfanger-generaelGa naar voetnoot1, die lange gevangen heeft geseten ende nu al eenen ruymen tijt is gedeporteert, sijn bij de Staten van Vrieslant versocht drie raden wt den Hogen Rade, drie wt het Hoff Provinciael om te assisteren de Raedt van het Hoff van Vrieslant, die door maesschap ende omdat eenyge alreede in die saecke sijn gebruyckt geweestGa naar voetnoot2, te oordeelen. Ick, die [bij] deselve commissie van de heeren Staten van Vrieslant was aengeschreven, hebben mij daervan geëxcuseertGa naar voetnoot3; nescio an alii secuturi sunt meum exemplum. De stat van Middelburg is tegens den heer KnuytGa naar voetnoot4 dapper ingespannen ende is niet te geloven, hoeseer bij magistrae(t), kercke ende gemeente daer wert gehaet. Bij de andere steden vint support, dewelcke, de occasie menagerende, soucken met meerderheyt van stemmen ambulatoir te maecken ende Middelburch niet meer tours te geven als Tolen. Middelburch niet willende overstemmynge lijden heeft de vergaderynge van Staten verlaten. Daerover sijn gedeputeerdeGa naar voetnoot5 van de ander steden in absentie van Middelburch gecommitteert aen sijn Hoocheyt als stadhouder gesonden, dewelcke sijnen se[c]retaris IuniumGa naar voetnoot6 heeft gesonden om Middelburch te induceren de vergaderynge bij te commen. Wat hij verrichten sal, moeten wij wachten. De confusiën sijn hier overal groot, de ordre daertegens cleyne. Den viant wert dagelijckx stercker te zee, de verliesen vallen groot, de gemeente seer ongesint, soodat wij niet staen in de beste postuyre ende schijnt nu eerst haer operatie doet het verloop van het iaer 1618. Godt wil sijn beschermende ooge slaen over desen staet ende de regierders, die haer particulier genouch behertygen, het publyck soo behoort bij de hant doen nemen. Wat remonstrantie de predicanten van Walcheren de Staten van Zeelant hebben gedaen, sal uEd. wt het nevensgaendeGa naar voetnoot7 sien; daerbij hebbe ick gevoucht twee pasquillen, onlancx wtgegeven tegens de Heeren van AmelantGa naar voetnoot8. In de plaetse van den overleden thesaurier GochGa naar voetnoot9 wert gedestineert VolbergenGa naar voetnoot10, thesaurier van sijn Hoocheyt. Voor den heer BeverenGa naar voetnoot11 wert devoir bij | |
veele van Hollant gedaen, ende off wel apparentie is, dat faveur in Hollant sal vinden, soo sal in de Generaliteyt niet connen obtineren; ons NeeffGa naar voetnoot1 doet veel om een te hebben naer sijn sin. Doet mijn gebiedenisse. Desen 7 April 1637. | |
In dorso schreef Grotius: 7 April 1637. N. Reigersberg. |
|