Bijlage no. 1 Bij no. 2801
Postscriptum van Maria van Reigersberch bij Grotius' brief aan Nicolaes van Reigersberch dd. 17 oktober 1636Ga naar voetnoot1.
Wt den uwenGa naar voetnoot2 en zien ic niet, dat uE. de rabatten, dien ic door S.r Van der PortenGa naar voetnoot3 hebbe ghesonden, hebt ontfangen.
Wat de veerthien rabatten van mevrou SpieryncGa naar voetnoot4 belangdt, hebbe deselve doen geeven naer mijn best onthoudt aen monsieur CrockGa naar voetnoot5 of VerburghGa naar voetnoot6, beide van Amsterdam en beide met den heer PaeuGa naar voetnoot7 vertrocken. Dat het aen een van beiden is, weet ic heel wel en houde zeecker, dat het Krock is. Dat ic hieraen schijnne te twijfelen is omdat ic teegen den lackay, dien ic daermeede zondt, zeide, dat hij bij foute van den een bij den anderen zoude gaen wel weetende, dat zij beide van goede willen waeren. Bij dengeenen, daer hij eerste ginck, hadde zijn goedt al weghghesonden ende den anderen zeide hij, dat het aen hadde ghenoomen te bestellen. Het opschrijft is aen uE. ghemackt. Laet vrij eens aen monsieur Crock verneemen; het is den broeder van dengeenen, die in Zeelandt is ghetroudtGa naar voetnoot8.
UE. zeidt, dat de Oostindische Conpangie zeevenentwyntych en een half wt sal (deelen) en susterGa naar voetnoot9 zeidt twalf ende een halfve. Ic bidde uE. mij eens te schrijven, offer van de wallevisschen niet (comt) ende van monsieur CaluvaetGa naar voetnoot10 mevrou Br(y)meuGa naar voetnoot11 zeidt (dat men) hem niet een penninc en moet quidt schellen. Ic sal mij weddinghe aen mevrou Spieryncx wel betaellen; moet ove mijn best doen om weer betaeldt te werden.