Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1899. 1633 november 30. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot6.Mijn heer, Ick heb alle mijn leven genegen geweest om alle mijne bekenden te raden tot vermijdinge van processen, al waer het soo dat sij de vrede met vrij wat schade souden moeten coopen. Te meer sal ick in de saeckeGa naar voetnoot7 mij bij uE. bij den uwen van den 17 Novembris gerecommandeert bij alle gelegentheit arbeiden tot hulp nemende d. MatthisiumGa naar voetnoot8, in wiens huis wij logeren uE. dicmael gedachtich sijnde ende Godt biddende, dat hij uE. lang wil conserveren in de goede dispositie, die wij uit uE. hant bemercken. Hier in Duitschlant blijft het oorlog duirende, gaende de fortuine gintsch ende weder als een ebbe ende vloet, maer met een seecker ende blijvend ongeluck voor den coopman ende huisluiden, over dewelcke de crijgsvoerende partijen haer gantsch niet en erbarmen soeckende haer proffijt te doen met de ellende van veelen. In ons lant schijnt oock het spel te willen duiren. God geve denghenen, die des macht hebben, sachter sinnen. Den laesten November 1633. UE. getrouwe dienaer altijdt
| |
Adres: Mijn heer Mijn heer Utenbogard. In dorso schreef Wtenbogaert: Grotius 1633. Recepta 14 Decembris, ad commendationem quandam meam et de rebus Germanicis. |
|