Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1888. 1633 november 1. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Ick hebbe uEdr. scrijvens van den 12 Octobr ontfangen.
Dat de paix in Silesiën gebroocken is, is seecker, maer tot noch toe hebbe niet verstaen, dat FrietlantGa naar voetnoot3 avantage op SaxenGa naar voetnoot4 gehad heeft. Ick hebbe uEd. voor desen gescrevenGa naar voetnoot5, dat onse legers in garnisoen quaemen, ende wil wel geloven, dat de Philippyne blijven sal, daer die is, maer men kan wel beletten, dat sij geen groot quaedt daermede konnen doen. Van de hertoginne van OrléansGa naar voetnoot6 wete niet anders te seggen dan dat sij leven als man ende vrou, hoore van geene solemniteyten spreecken ende maer slechte geruchten van het houwelijck van den cardinael van LorraineGa naar voetnoot7 ende CombaletGa naar voetnoot8. Al waer hier yemant wel geïnformeert van Ursa minorGa naar voetnoot9 ende alles wat daerin gepasseert is, soo en soude het evenwel niemant wel konnen stellen. Ick sij blijde, dat uEd. geselschap wacht om eens tot resolutie te kommen. Hier komt tijdinge, dat de Brandenburchsche troupen, die onder Saxen waeren, tenemael geslaegen sijn met verlies van tusschen de ses ende seven [dusent] man op de plaetse met alle haer bagagie ende artillerie, ende den ouden grave van TurnGa naar voetnoot10 gevangen. De Duynkerckers, die in Spangnien geweest sijn, sijn ten dele wedergekommen ende anderhalf milioen guldens aen silver medegebracht. | |
Het ontset van Brissack wert geconfirmeert, ende hiermede blijve ick, Mijn Heer, UEd. ootmoedic(hste dienaer)
| |
Den eersten Novembr. 1633. | |
Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot etc. tot Hamborcht. Port. In dorso schreef Grotius: 1 Nov. 1633. Stoutenburg, en elders 11 Nov. 1633. Stoutenb. |
|