Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1883. 1633 oktober 11. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Ick bekomme uEd. scrijvens van den 28 Sept. met de twee gedruckte brieven. Tis wel te sien, dat de Sweedsche niet gaern wt Duytslant souden scheyden; immers sij maecken haerselven vroolijck, soo lange sij konnen, int wtdeelen van een ander sijn goet. Soo lange den koninck van DenemerckGa naar voetnoot2 op den tol vast blijft staen, meyne ick niet, dat Hamburch contentement sal hebben. Ick meyne, dat de hersteltenis van den PalsGa naar voetnoot3 sijn huys van den keyserGa naar voetnoot4 ende Spangnien sal moeten kommen, want apparentlijck, indien de waepenen van FeriaGa naar voetnoot5 wat prospereren, sal hij hem van den Pals verseeckeren om een vrije passage te behouden. Tot noch toe hooren wij niet, dat de legers hier yet besonders wtrechten. De vier pensionnarissenGa naar voetnoot6 sijn noch in Den Hage, maer naer ick kan mercken, soo sij langer blijven mochten, de Staeten haer wel heeten gaen. Het saisoen mochte den prinsGa naar voetnoot7 wel naer huys senden, die aen de Maes leyt; die van de koninckGa naar voetnoot8 sullen het langer konnen harderen leggende meest in de cleyne stedeken ontrent Diest en Thienen in garnison. Dan sal men beter tijt hebben om van vrede te dencken. Onderentusschen sal het een kostelijck jaer vallen voor de Staeten, indien den prins niet anders wt en recht, ende sonder verraet kan ick niet sien, wat hij doen soude. Die van Luyck sullen hem groote obligatie hebben, want hij haer beste quartieren opeet; tis met wat te veel geselschap sijn vrienden besocht. Meer wete ick voor dese mael niet dan dat ick sij soo lange ick leve, Mijn Heer, U Edr. ootmoedichste dienaer,
| |
Den 11en Octobr. 1633. | |
Adres (met andere hand): Aen Men Heer Men Heer de Groot etc. tot Hambourch. Port. In dorso schreef Grotius: den 11 October 1633. Stoutenburg. |