Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1848. 1633 juni 7. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Die van den 14 Mey is mij eerst den 3. deser gelevert, was niet gesloten met het teecken, dat uEd. mij gesonden heeft, maer met sijn waepen. Het waere wel te wenschen, dat wij vreden overal hadden, maer sien daer tot noch toe weynich genegentheyt, men moet sien, wat de wederkompste van de gedeputeerdeGa naar voetnoot2 in haere provinciën sal opereren. Dewijle HyadesGa naar voetnoot3 niet kan resolveren dan met Ursa minorGa naar voetnoot4, moet men de wtkompste verwachten, ende dunck mij hij bij LeoGa naar voetnoot5 wilde sijn, dat best waere van LyraGa naar voetnoot6 wegen. PleiadesGa naar voetnoot7 is mede wel belust de reste van sijn ongesont leven in ruste te besitten; is niet meer als 43 iaer, maer swack ende nau te wachten. Donderdach verleden heeft Rijnberck met den prins geaccordeert ende saeterdach is het konincks garnison wtgetrocken. De meestendeel van de gedeputeerde sijn weder wt haere provinciën gekommen, soo men mij van den 4en deser wt DeltotonGa naar voetnoot8 laet weten. CygnusGa naar voetnoot9 schijnt, dat Ursa minor geen quaet sal doen; het meeste sal op het oosten ende westen draeyen. De Staeten van Hollant sijn wt Den Hage naer haere vroetschappen verreyst om morgen weder daer te sijn ende overmorgen met de andere provinciën eensaementlijck in besongnen te treden. De konincksche hebben Gelder versien ende fortificeren haer te Stevenswaert. Ick dencke den prinsGa naar voetnoot10 op haer aentrecken sal, tsij om te actacqueren ofte sijn best doen om de vivres te beletten. MonsieurGa naar voetnoot11 is noch tot Stevenwaert, den hertoch van NieuburchGa naar voetnoot12 met sijn soon tot Brussel. Dit is alles, ende blijve, Mijn Heer, UEd. ootmoedichste dienaer
| |
Den 7 Junij 1633. | |
Adres (met andere hand): Aen Mijn Heer Men Heer de Groot etc. In dorso schreef Grotius: 7 Iunij 1633. Stout. 22. open. |
|