Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1735. 1632 januari 26. Aan J. WtenbogaertGa naar voetnoot4.Mijnheer, Denckt doch niet, dat uE. schrijven mij oyt can vervelen, soo weynich als van mijn eygen vaderGa naar voetnoot5, nevens denwelcken ick uE. altijdt in mijn hart hebbe geëert ende sal eeren. Godt geve, dat wij malcander lang mogen zyen, om welcken vreuchd | |
te genyeten ick veele andere ongemack soude willen voorbijzyen. 't Is mij een vertroostinge, dat tegen soo veele qualijckspreckers eenige in de vergadering mijner gedachtigh zijn geweest ten goede. Dye Marius noemde hadde beter gedaen, dat hij genoemt had Coriolanus, Camillus, Rutilius, Cicero; te Athenen Themistocles, Aristides, ThucydidesGa naar voetnoot1 ende meer anderen. De eerste uytganck, dye ick tot Rotterdam dede, was om mijne affectie te toonen aen de memorie van Erasmus gaende zyen het beeldt van dyen man, dye soo wel de wech heeft aengewesen van een rechtmaetige reformatie, hem noyt vastbindend noch aen disputable questiën noch aen de ceremoniën ter eenre ofte ter andre zijde. Wij Hollanders connen desen man niet genoech bedancken ende ick houde mij geluckich, dat ick zijne deuchden soo eenichsins van verre can begrijpen. AlphaeusGa naar voetnoot2 wil, dat ick noch langer tijdt schuyle, t'gerucht latende loopen, dat ick nae Vrancrijck ben; eveneens off men in Vrancrijck sulx niet weten en soude en off uyt Vrancrijck sulx niet en soude overgeschreven werd[en]. Wil oock, dat mijn ouders daernae versoeck sullen doen, t'welck soo veel sal zijn, off ick het dede. Geen van beyde behaeght mij, maer wat ick behoore te doen ben ick onseecker, en soude garen verstaen het advys off van uE. off van luyden, welcker wijsheyt ick soude estimeren nevens de uwe, dye weynich zijn. Ich sal Godt ernstelijck bidden uE. ende uE. huysvrouwGa naar voetnoot3 lang te bewaren. XXVj Januarij XVjc. XXXIj UE. dyenaer
| |
Adres: MijnHeer MijnHeer Reigersberg, raedt in de Hoogen Raide in Hollant, In den Hage. port In dorso schreef Wtenbogaert: 1632. Grotius. Brieff aen mij houdende bij abuis aen den h. Reygersberch gestelt. Ra a Reyg. 28 Jan. Resp. den 29en eiusdem. |
|