Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdBijlage no. 2
| |
om te dencken gelijck mede van Direck. Soo mijn broeder den rentmeesterGa naar voetnoot1 wel waer beraden ende uE. de moyte niet ontsaecht, most sijn Pieter oock derrewaert senden. Ick sage garen mijn vrinden wel opgebracht, want het een groot steunsel is voor de familie. Cornelis doet mij wel hoopen. Ick heb brieven van Venetiën gesien, die spreecken van mr BerchoutsGa naar voetnoot2 ongeluck ende wert hier geloofft bij de heer BasiusGa naar voetnoot3. Joffrou BiscopsGa naar voetnoot4 dochter is nog niet getrout. Den raet van de vrienschap met Pol.Ga naar voetnoot5 te continueren vinde ick goet, ben oock van dat humeur ende daertoe verobligert door seer groote vrienschap, die ick niet en kan vergeten noch wil vergeten. Heb gisteren uE. gebiedenisse gedaen, die haer aengenaem is geweest. Dese middach ben ick daer noch te gast genoot geweest; hoope die ende alle andere vrienschappen wel te onderhouden, bijsonder met u neeffGa naar voetnoot6, DiocletianusGa naar voetnoot7, ConstantiusGa naar voetnoot8, MaximianusGa naar voetnoot9. Diocletianus is te Utrecht. Met seer grooten haest. Aen Joff. VosbergeGa naar voetnoot10 sal ick de bootschap van de carreen? doen. |
|