Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1109. 1626 november 23. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot11.Mon frère, Monsieur van Horn, een zeer gequalificeert baron uyt Sweden, edelman van sijns conincx camer, hebbende hyer met mij vrundschap onderhouden, treckende nae sijn landt ende de reys nemende over Hollant, heeft mij de occasie gegeven | |
om desen aen uE. te schrijven. Ick recommandere uE. sijne persoon als alle vrundschap waerdich. Wij hebben hyer ten dage 't beginsel van de Assemblée des Notables, 12 geestelijcken, 12 heeren, de rest tot vijftich uyt de parlementen ende reckenkamers. De cardinael de RochefocaudGa naar voetnoot1 sal daer presideren, 't welck veele niet en behaeght, alsoo hij seer is ten dienste van den paus. Uyt Engelant zijn goede tijdingen, dat BassompierreGa naar voetnoot2 daer alles heeft geaccomodeert. De coninginne sal hebben 14 priesters, een bisschop uyt Francrijck, als oock noch seecker priester uyt Engelant ofte Schotlant, twee Fransche staetsjuffrouwe, catholyck officie in haer hoff, eene Franchoys. Sestigh gevangen Engelsche priesters ofte catholycken zijn gerelaxeert ende sal de armade tegen de roomschen ophouden. De Engelschen doen restitutie van de Fransche schepen, dye sij genomen hadden gaende nae Spangie. De gemeene opinie is, dat in de voorseyde Assemblée des Notables eenige nieuwe edicten sullen gesmeedt worden ende gejustificeert de apprehensie van den heer van VendosmeGa naar voetnoot3. Ick had uE. laestmael geadviseert, dat ick vreesde, dat een seecker persoonGa naar voetnoot4, die ick uE. genoemt heb, hyer passerende mij hadde gesocht te sonderen, om misschyen eenigh rapport te doen in 't landt tot contentement van mijne wangunstigen. Ick sal uE. op alles wat naerder instrueren, off uE. yet voorquam. Hij geliet hem eerst te claegen, dat onse regeering te populair was, willende weten eenig remedie. Ick seyde, dat noodsaeckelijck alle groote saecken van middelen, tractaten etc. moste comen in het breede, maer dat men eenige minder saecken, dye van noode had secreet te blijven, wel conde bevelen aen eenige cleyner collegiën versyen met behoorlijcke instructie. Seyde daernae, dat hij hem ter woon wilde begeven in Hollant ende claegde over de ongelijckheyt in het stemmen, waermede elcke cleyne provincie werd geëgaleert met Holland, van dewelcken sij nochtans ten meesten deele dependeerde. Ick seyde soo veel aengaende de regeering in de provinciën, soo polityck als kerckelijck, dat dye most blijven bij yder provincie sonder dat de ander haer des behoorde te bemoeyen, alsoo elckeen best wiste, waer hem de schoen wrong. Maer nopende het gemeen, dat, hoewel in de manier van stemmen eenige inegaliteyt was, men evenwel most blijven bij hetgunt wij met de minder provinciën hadden gecontracteert ende bij 't gebruyck, dat soo langen tijdt hadde geduyrt, maer dat de minder provinciën dat vercregen recht behoorden te gebruycken met discretie ende met eenigh respect tot Holland, om dye van Holland alsoo te meer te animeren tot haere conservatie. Hij wilde van mij weten, wat het desseing van den advocaetGa naar voetnoot5 geweest had in de religie ende politye. Ick seyde, dat ick meende zijne intentie geweest te zijn de jalousiën van Spangnie ende Vrancrijck te gebruycken tot conservatie van 't landt, ende soo Vrancrijck haer opentlijck voor ons hadde willen verclaeren, in sulcken gevalle een vaste ligue met haer aen te gaen, 't welck een middel soude zijn geweest om te comen tot een eerlijcke vrede ofte langduyrige trefves. Nopens de religie, dat ick niet en geloofde, dat hij daerin van hem selve eenigh insicht hadde gehadt, maer | |
dat d'heer Utenbogerd hem hadde doen verstaen, dat, soo men sachticheyt gebruyckte in de leere van de predestinatie, dat men daerdoor veele lutherschen, mennisten ende goede catholycken soude connen winnen ende alsoo de publycke kercke verstercken. Dat ick oock gelijcke hope hadde gehadt ende oversulcx noch jong zijnde alles gedaen hadde, dat ick mochte, om Arminius te helpen aen de professie tot LeydenGa naar voetnoot1. Alsoo hij vraechde, wat raedt om de tweedracht in de religie te slissen, seyde ick, dat ick in de regeering zijnde geen beter raedt en hadde geweten als te volgen de resolutie van 't jaer XVIcXIIIIGa naar voetnoot2; dat ick niet wel en wiste, waertoe de gemoeden ten wederzijden nu zouden zijn te disponeren, maer dat ick hyel, dat de rigeuren geen goedt en deden. Hij ondertastede mij oock, off ick geen lust en had om in 't landt te comen; ick seyde, dat mij docht den tijdt daertoe niet bequaem te zijn ende dat ick in Vrancrijck niet quaelijck en was ende dat ick hyer niet nae en lyet alles bij te brengen, dat mij mogelijck was om ons landt wel te stellen met Vrancrijck. Comende in propoost van de handelinge van dye van de religie in Vrancrijck seyde ick, dat wij niet en behoorden te helpen tot haere oppressie, maer dat wij oock haere factiën niet en moste fomenteren, alsoo den coning van Spangnie daerbij merckelijck profijt dede. Hij toetste mij over PauwGa naar voetnoot3, MuysGa naar voetnoot4 ende de rechters in 't generael, waerop ick mij coel toonde. Hij heeft mijn huysvrouw oock bij wijlen aengeweest, dye haer couragieux ende voorsichtich heeft gedraegen. Sij is, Godt loff, nae de tijdt wel te passe. Suster BlonckeGa naar voetnoot5 heeft het noch niet heel best, maer wij hopen, dat sij metter tijdt sal beter zijn ende dat zij de lucht gewendt sal worden. Wij verstaen hyer, dat de Pers ende de Turcq staen in poincten van vrede, 't welck de Turck occasie sal geven om hem sterck te toonen ontrent Hungarije, waerdoor men dan meent dat Vrancrijck occasie sal hebben om den Duytschen keyser te besenden ende de saecken van Duytschland te accommoderen tot rust ende vrede, met restitutie van yders patrimoniale goederen. Ondertusschen hoopt de gedeputeerde van den coning van DenemarckenGa naar voetnoot6 hyer eenigh geldt te ontfangen; men geeft gelijcke hoope in Engelant. Maer de trouppes, dye nu in Engelant worden gelicht, sullen niet zijn voor den coning van Denemarcken, maer tot defensie van Yerlant, alsoo men niet en twijffelt, off de armade van XX galeasen, dye nu is gegaen om de West-Indische vloot te convoyeren, deselve ingebracht hebbende, sal op Yerlant aenvallen. 't Welck bij de Engelschen niet weynich en wordt geapprehendeert. Vaert wel met alle de vrunden. Den XXIII Novembris XVIcXXVI. UE. dienstwillige broeder
|
|