Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 3
(1961)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1056. 1626 februari 14. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot5.Mijnheer, U Ed. heeft reden allerhande bedencken over 't beleydt ende verloop der saecken te nemen. Evenwel en laten de goede luyden niet, ick en weet niet wat, te hoopen. De vriendtGa naar voetnoot6 schrijft mij bij den sijnen van 20en Jan.rij, dat d'executiën van de Arminianen ophouden: 'twelck ick oock van elders verneme. De | |
prins heeft t'Utrecht geschreven aenden gouverneur - ick weet niet wie -, dat hij niet en verstaet, dat men de soldaten tot executie der placaten sal gebruycken, ende favoriseert waer hij kan. De woorden des vriends in den geseyden sijn dese: ‘Hier spreeckt men divers van den prins, d'Arminianen hoopen op hem ende d'andere en derven noch niet heel veel quaets van hem seggen. Hij heeft in diversche steden weder Arminianen geset, ende ander van de kercke voorbij gegaen. 't Appel vande confiscatie der goederen der kinderen Hogerbetij zal. is aff door sijn faveurGa naar voetnoot1, gebruyckt onder de handt. T'Utrecht sijn 2 Arminianen in den adel beroepen ende men seydt van Rijsenburch ende SandenburchGa naar voetnoot2 mede eerstdaechs.’ Onder 't post date seydt hij aldus ‘De clerc houde ick dat ons quaet doet ende anderen, die het nochtans goedt meynen. Men werckt daer tegens.’ De vorder inhoudt van zijn brieffken is van mijnen brieffGa naar voetnoot3, waervan hij seydt dat hij hem - den vriendt - seer wel behaecht, dat hij seer wel te pas compt ende dienen sal, ende dat hij dien eerstdaechs soude leveren, ende mij datelick adverteren, oorsaeck waerom hij het nu te corter maeckt. Ick had hem het dubbelt gesonden, met bede van niet te leveren, indien daer yet - sijns oordeels - was ondienstich. Wat den clerck ende de sijne aengaet, daerdoor verstae ick DouzamGa naar voetnoot4 ende eenige andere, daeronder oock de griff. Fr. C.Ga naar voetnoot5, die ick weet dat de prins veel gebruyckt. Ick denck sij hem voorhouden illud Ciceronis ex Plat.Ga naar voetnoot6. ‘Tantum contendere in Repub. quantum probare tuis civibus possis: vim neque parenti neque patriae afferre oportere.’ Off het wel op de saeck past, laet ick S.E. oordeelen. De saeck van den man tot LeydenGa naar voetnoot7 soude te hove dienen, maer wierdt wtgestelt ende middelertijdt heeft de officier de man onslagen. T'Amsterdam ist geluckt met de nieuwe verkiesing van borgemeesteren ende schepenen heel buyten ende boven verwachten, soedat de luyden, die de moet aldaer halff verloren gaven door voorgaende verloop, de doodt van HooftGa naar voetnoot8 etc., nu heel vol moets ende aldaer meynen boven wint te sijn. Dit heeft d. EpiscopiusGa naar voetnoot9 van de sijne, die bij haere voorgaende heel moedeloos schreven. Tot Hoorn hebben d'onse eene groote plaets - ick weet niet, off het eene mouterije is -, die zij van hinnen met gaelderijen, 2 boven een, betimmeren ende tot een kerck approprieren, dat alle de werelt siet, hoort ende weet, ende wordt daer geleert sonder eenige vrese. Van de vrijheyt t'Alckmaer wordt oock veel geseydt. T'Utrecht is Isaac Fredericxs - te voren openbaer predicant aldaer, nu heymelick onder d'onse - gestorven ende openbaerlick met aenteeckening zijns naems op de kerckdeur - soe daer de manier is - ende groote beganckenis begraven. De prins heeft tot Bueren genoch vrijheyt | |
gegeven. Dan op eenige andere plaetsen gaet het soe wel niet, doch all - soe geseydt - sonder executie. D. Episcopius' vrienden schrijven wt Amsterdam, dat daer wel vierige zijn, die qualick te vreden sijnde op dese verandering, mompelen van de knodse op straet te brengen, maer doen daerbij, daer is een schot voor geschoten. Somma: alle de werelt is in verwachten ende de schippers, die hier comen van Rotterdam ons besoecken, sij seggen niet dan: kompt, u en sal niet misschieden. Wat staet ick hyerop maeck en seg ick niet, ick had bijkans geseydt geen. Ick verhael alleen, wat men schrijft ende seydt. Dat mijn heer de prins in geen grote existimatie is, gelooff ick, ende ben het oock eergisteren gewaer geworden wt eenige propoosten, die mons.r le I president de NormandieGa naar voetnoot1 met mij had. Ick bid uE. gants vriendelick ende dienstlick, mij doch metten eersten te willen laten weten, wt wien, off wat humeuren dese sobere opinie, die men hier heeft van S. Ex.e, spruyt, off het niet meest en komt wt die van de religie, soe Fransche colonnellen ende capiteynen int landt dienende ende sijnde van dat humeur, als andere, ende off SomersdijckGa naar voetnoot2 de keers daertoe mede niet dapper en licht: item off zij daertoe eenige rechtveerdige oorsaeck hebben wt de warachtige defauten, die bij den prins mogen sijn, off dat zij dat doen wt andere consideratiën. Ick heb wt den voorn. heere mede gemerckt, dat men meynt, dat hij - de prins - onse saeck wat toegedaen sij: meynt uE. niet, dat het ten deel daerwt mede spruyt? Wenschte oock wel met weynich woorden wt uE. te verstaen, wat uE. daerop antwoordt, als hem dat bij grote te voren komt, ende hoe uE. dien staeck plach te versetten tot S. Ex.es voordeel, 't welck ick bij uE. gedaen te sijn wt voorgaende schrijven hebbe gemerckt. De voorn. heer en schijnt ons anders niet ten quaetsten gewogen, maer heeft gheen goede opinie van den staet onses lands, meynt oock niet, dat de tegenwoordige regenten haer soe dragen tegen S.M.t, dat deselve niet wel en soude mogen metter tijdt gelegenheyt nemen haer te verlaten etc., twelck mij voorwaer bedroeffde, als ickt wt S.E.s propoosten merckte, soe mij docht. Hij houdt, dat onse staet heel cranck is, gelijck ick mede doe, nae de cleyne kennisse, die ick daervan hebbe van buyten aen. Heeft uE. yet, dat mij in desen tot instructie kan dienen, uE. sal mij verobligeren t'selve mede te deylen, alsoe ick corts weder sal moeten gaen bij S.E.; evenwel sal ick vertoeven tot dat ick antwoort heb van uE. S.E. heeft oock de beste opinie niet van de ligue met Engellandt in ons regard, meynende dat sij sullen soecken een deel van 't landt hun te approprieren etc. Evenwel seggen de cooplieden hyer, dat S. Ma.t voor seecker daerin gaet treden, nu de peys gemaeckt is met die van Rochelle etc. 'twelck men hier volcomelick seecker houdt, sonder dat ick noch veel heb hooren spreecken van de conditiën. Ick ben blijde, dat uE. aen sijne vrienden off door deselve neeffGa naar voetnoot3 wat heeft doen prickelen: etiam bona nomina interdum fiunt mala nisi interpellentur. Ick hoore gaerne, dat uE. meynt, dat mijne saeck lichter te helpen is, omdat daerinne maer bij defaut is geprocedeert. Ick wensch te mogen verstaen, waerinne uE. meynt dat die faciliteyt gelegen is. Baudartij hystorieGa naar voetnoot4 | |
[pagina 21]
| |
Ga naar voetnoot4 is in 't | |
Duytsch. Het sijn 2 grote volumina, vervatende 16 boecken. Hij wil MeterenGa naar voetnoot1 vervolgen ende begint ob ovo te verhaelen 't leste kerckelicke ende politycke verschil, daer hij ons niet en spaert. Ick hebt overlopen, vinde daer niet in off het en is bij uE., mij ende andere all voor desen volcomelick beandtwoordt, sonder dat hij yet poocht te wederleggen, all heeft hij alles buyten twijfel wel gesien. 't Quaetste is, dat onse verdedigingen sijn in verscheyden parcelen ende stucken, sommige van dewelcke in weyniger luyden handen sijn door de persecutiën. Men soude maer behoeven alles bequamelick bijeen te stellen ende in een corpus te brengen, neffens eenige particulariteyten, die wij wt het landt mosten haelen. Waren wij int landt, men soude welhaest wat konnen doen tot aenwijsinge van deses hystori-schrijvers onwaerheyden ende verdediging der onnoselheit, maer dus verre van de handt is het niet te doen, het heeft te veel difficulteyt ende is te lang onder wegen. Ant. Walaei boeck tegen Joh. Arnoldi pro MolinaeoGa naar voetnoot2 is oock wt, scherp, trotsch ende bitter. Hij spreeckt soe verachtelick van Arnoldo als off hij niet waert en ware. Wij hoopen, dat Arnoldus daertegen wat doet. Is nae d. Episcopius' oordeel wel te vatten. Te vergeeffs heeft men van die man moderatie ende beleeftheyt verwacht. Unum noris, omnes noris, in eodem ludo edocti omnes. Wat de remonstranten tegen die requesten sullen doen, weten wij noch niet. Mijn huysvrouGa naar voetnoot3 begint haer vast gereet te maecken, om tegen den tijdt nae 't landt te gaen. Haere affaires roepen haer derwaerts. Sij gereyst sijnde mocht ick wel eens bij uE. komen, maer de 2 maenden sullen noch wel doorlopen, eer sij sal konnen reysen, acht ick, indien dan noch niet wat belets tusschen beyden en komt. Ick wensche te weten, of Jason BylandtGa naar voetnoot4 - die weleer predicant, nae secretaris des h. van LangerackGa naar voetnoot5 is geweest - daer is ende wat hij doet, om oorsaeck, die ick daernae schrijven sal. Onse religieusen alhyer verheffen ArssensGa naar voetnoot6 tot in den hemel, als die genoch alleen haeren peys gemaeckt soude hebben; meynen, dat hij corts hier comt ende willen hem te paerdt tegen rijden ende inhaelen, wel tracteren etc. UE. sal bijcans weten, wat hyervan is. Ick soude uwer E. leste eer hebben beantwoordt, maer wachte nae wat bescheyts van den vriendt, eerst op eergisteren becomen ende vóór gementioneert. Oock ben ick nu bij de drie weecken soe jammerlick gequelt met een vercoutheyt, dat ick bijcans tbedde heb moeten houden. Ick vinde mij nu wat verlicht, maer niet verlost, twelck zijn sal, alst God gelieft. Senectus per se morbusGa naar voetnoot7, dat voele ick wel. Ick wil uE., - Mijn heer, - den Heer onsen God van herten hyermede bevelen met dienstlicke groetenisse aen joffr. uE. huysfr.e ende bij gelegenheyt aen M.r van der | |
MyleGa naar voetnoot1. D. Episcopius ende M.r TreselGa naar voetnoot2, oock zijne ende mijne huysfr.e doen uE. seer groeten. Desen 14 Feb. 1626. T. studiosissimus
| |
Ist waer, mijn heer, dat d'onse Portoricco in hebben en houden? Ist van importantie? | |
Adres: A Mons.r, Mons.r Grotius. Paris. In dorso schreef Grotius: 14 Febr. 1626 Utenb. |
|