Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend1041. 1625 Dec. 13. Van J. WtenbogaertGa naar voetnoot5.Mijn heer. Ick wil hoopen dat mijn brieff van den 9Ga naar voetnoot6 U.E. wel sy gelevert, ende dat Uwer E. dienaerGa naar voetnoot2 sedert wel sy gearriveert. Ick seyde by mynen lestenGa naar voetnoot7, dat ick noch wat ut het Landt had ontfangen, maer niet veel troostes. Van den vriendtGa naar voetnoot8 niet, maer van andere, die wel eene generale hoope behouden van den manGa naar voetnoot9, | |
maer en verwachten de vruchten niet soe haest als sy ende andere hadden gemeynt. De heer van RysenborchGa naar voetnoot1 seydt den man gesproocken te hebben ende sulck contentement ontfangen dat hy het niet wel utspreecken en kan, maer 't moet sijn tijdt hebben, seydt hy, de predicanten maecken den haen: onder haere meeste sorgen ende belastingen aen haere gedep.de. is aen te houden op de executie van de placcaten. Tot Rotterdam evenwel ende t' Utrecht - alwaer de provinciale Synode mede dringt op de geseyde executie - wordt seer geconniveert. In de leste plaets sijn all eenige groote die haer in de vergaderinge laten sien. 't Comt all hyerop, van hyer ende daer een goedenGa naar voetnoot2 by occasie is te vorderen, ende de stille vergaderingen wat door de vingeren te sien. Ick sal verwachten wat onsen vrient ten naesten seggen sal. VerdoesGa naar voetnoot3 wordt gehouden seer te dringen op sacht gaen, ende en gheeft denghenen, die gaern meerder yver sagen, 't meeste contentement niet. Ick heb U.E. geschr. 't geen t' Amsterdam gepredickt is. De manGa naar voetnoot4 wordt geseydt in 't toorntgen wat gecapittelt te sijn, maer wedergesproken te hebben ende te persisteren. Onse RosaeusGa naar voetnoot5 heeft sijn kerckenraedt, pred., oud. ende diac. voorgehouden de mishandelingen van de Staten met het senden van schepen tegen Rochelle, ende geurgeert Rochel te assisteren met penningen ut de diaconie, seggende dat generalick soude geschieden. Van den HonaertGa naar voetnoot6 - als ouderling - ende noch eenige sijnde overstemt, opposeerden haer fermelick, ende seyden haer niet te willen laten overstemmen noch oock swygen - alsoe R. hyerop mede drong - maer 't selve te sullen openbaren. Mr. d'Espesse heeft hyerover scherpelick gedoleert aen de Staten, oock gedreycht. De predicanten sijn voor 't Hoff ontboden, gecapittelt, sonderling Rosaeus, sonderling van CromhoutGa naar voetnoot7. LamotteGa naar voetnoot8 viel door de mande. Rosaeus heeft daernae in openbare predicatie op de regering heftig gesproken; de walsche predicantGa naar voetnoot9 in de capelle immer soe seer, scheldende den Coninck weynich min als Godloos, metten welcken ongeoorloft was verbonden te maecken. 't Gevolch weet ick niet: maer 't eerst van Rosaeo wordt my als warachtich overgeschreven. Is 't soe, U.E. heeft daervan apparentelick naerder tyding. U.E. schreeft dat Somersdijck verselschapt quam met de soon van Muys ende - ick weet niet off ick't wel lese - RosaeiGa naar voetnoot10. Soudt wel yemant sijn van onses gemelden Rosaei soonen? Qualick can ick't my inbeelden. Die man is wonderlick trots ende stout, crijght veel haets op 't lijff, maer vraecht nergens nae. TimmertGa naar voetnoot11 ende bout in mijn huys van boven neder tot sijn gemack ende plaisir. Op versoeck van betaling sodaniger timmeringh, die hy reparatiën noemt, verstaen de heeren dat mijn huysfrou de helft betalen moet. Wat dunckt u? Duyck wordt geseydt sijn dienst te willen opseggen, off te hebben opgeseydt, omdat hy oudt ende sijn tijdt ut isGa naar voetnoot12. Sijn dochterGa naar voetnoot13, weduwe van den jongen Westrhenen t' Utrecht, hebbende een kint gehadt - soe men houdt - by Jan | |
van Ledenberch, gaet trouwen metten jongsten soonGa naar voetnoot1 van den Secretaris Duyck. My leydt in 't hooft 't geen U.E. schreeff van den JarretierGa naar voetnoot2, soude Buckingham daerom wel in den Haech sijn? Off is 't om sich van steden te verseeckeren?Ga naar voetnoot3 't Stuck van de Admir. te Rotterdam, ende van Muys ende TerensteynGa naar voetnoot4 hangt noch. Men seydt wisseling van papieren geschiet te sijn, ende dat Terensteyn soude geseydt hebben in praesentie van S. Exie. ende de bywesende gecommitteerde, blyde te sijn alsnu syne beschuldingen gesien te hebben, ende wel wat anders te sullen aen den dach brengen. Van Cadiz wordt hyer divers gesproken, eenige willen dat d'Engelschen affgeslagen sijn, eenige dat sy een fort op 't eylandt souden hebben ingenomen. Dit leste wordt oock uyt Bruessel geschreven. Sr. Reynier Peterss.Ga naar voetnoot5 heeft my een pacxken gedaen, sonder opschrift, sonder segel, hebbende boecken, soe hy seydt, maer wist niet off het aen U.E. off my hiel, 't was hem wel mondeling geseydt, maer vergeten. Alsoe het dan maer los ende slecht met een coordeken toegebonden was, sonder opschrift off cachet - soe geseydt -, dede ick 't open ende vondt daer buyten op 't blau papier dit: ‘VIII van Octob. 1624 tot April 1625’. Het was het vervolch van Wassenaers hystorieGa naar voetnoot6, waervan, alsoe 't voorgaende noyt aen my gesonden en is geweest, maer, soe ick vermoede, aen U.E., oordeel ick dat het U.E. toecompt. Daer was een Palamedes ende een Hecuba by van denselven autheurGa naar voetnoot7. Hoewel ick nu U.E. een Palamedes hebbe gesondenGa naar voetnoot8, sal U.E. evenwel dese stucken mede senden, neffens U.E. provisie ende de gereetschap van uwen jongenGa naar voetnoot9, die ick meyne nu haest volgen sal, alsoe de schepen vast aenkomen. Meer niet op ditmael, Mijn heer, ende dat God U.E. beware met sijn l. huysfrou, die beyde van my, mijn huysfrou., d. Episc., mr. Tresel ende sijn huysfr. hartelick ende dienstelick worden gegroet. Desen 13. Decemb. 1625. U.E. dienaer,
| |
U.E. houde mijn doch mijn quaet schryven ten besten, ick schrijff doch qualick ende de haest maeckt het erger. | |
Adres: A Monsr. Monsr. Grotius Paris. In dorso schreef Grotius: 13 Dec. 1625. I. Utenb. |
|