Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend920. [1624] Sept. 2. Van Maria van ReigersberchGa naar voetnoot2.Alderliefste. Desen sal wat kort vallen overmidts ick terstondt naer KeenenburghGa naar voetnoot3 reis. Gister avondt ben tot neef VosbergeGa naar voetnoot4 ten eeten gheweest; hebbe daer verstaen dat de Prins morgen optreckt ofte uterlyc overmorgen, dan waerheen en weet men niet. Ick vraghden 't aen Vosberge, die zeide dat sekredt was. Dat Breeda belegert is heeft mijn broeder hier boven gheschreven Hier beneffens sende ick U.E. het gedruckte briefken van het tgene in Westindien gepasseert isGa naar voetnoot5. U.E. sal de naeste brieven op Zeelandt gelieven te senden, want ick meen binnen thien ofte twalf dagen derrewaert te gaen. Ick verwondere my van het tgene daer passeert. Ick meen U.E. wederom de kennisse met den Graef van SchonbergenGa naar voetnoot6 sult soucken te vernieuwen, Ick hoope dat monsieur CampengniGa naar voetnoot7 ende aenderen zooveel te weege sullen brengen, dat U.E. zijn pentioen sal houden. U.E. en schrift my niet met allen van monsieur BaeuklercGa naar voetnoot8 oft hy noch in credit is ofte niet. | |
Ick en hebbe noch niet connen vernemen dat Aertsen by den ambassadeurGa naar voetnoot1 gheweest is. Vosberge en hy zijn zeer quade vrienden overmidts het huylijck: de dochter is de brudt met SteelandGa naar voetnoot2. My dunckt dat hy niet wel en heeft ghekoosen. Ick hebbe op neef de Bie versoght dat hy den ambassadeur eens zoude sonderen van U.E. Van CarletonGa naar voetnoot3 sal ick by ghelegenheyt met hem van sprecken. Wy waeren laest in diskours van U.E. ApologieGa naar voetnoot4; hy zeide waer die niet ghemaeckt dat alles wel wesen zoude. Ick zeide dat byaldien zy wat hadden willen doen dat zy langh ghenogh tijdt ghehadt hebben om haer te bedincken, en byaldyen zy wat doen willen dat zy het voor mijn heer Hoogerbeets doen; dat (hy) geen apologie ghemaekt en heeft; dat dat maer diskoerssen en zijn. Voordts zeide ick dat ick wel ghelooefde dat men de Prins veel diets maeckte; dat byaldyen hy het bouck van vooren tot achteren gheleesen hadde, dat hy hem verwonderen zoude, dat een man, die men zoo veel quaedts ghedaen hadde, zoo zaght hadde konnen schriven. Waer op hy antwoorde dat de Prins zoo quaedt op u niet en was als men wel meende. Ick zeide oft hy quaedt ofte goedt is, wy en begeeren van hem niet. Nicht Vosberge was saterdach den eelen naermiddach by my; wy spraecken veel van de regieringe. Ick zie wel dat zy het naer haer zin niet en hebben. Ick vraghde haer oft de Prins nu naer zijn zin hadde. Zy zeide dat hy niet al goedt en vondt datter gheschiedt; dat hy het wel gaeren anders zaghe. DuckGa naar voetnoot5 en wert van niemant gheestimert: het is een snapperken zonder beleidt. Aertsen ende MarketGa naar voetnoot6 en zijn geen vrienden. MuisGa naar voetnoot7 tijdt is te Mey ut; of hy ergens aenders commen sal en weet men niet. BruinninxGa naar voetnoot8 ende van SantensGa naar voetnoot9 tijdt is meede te Mey ut. De raedtheer KasenbroedtGa naar voetnoot10 heeft van dage by my ghesonden om my te gast te noeden, ende alsoo ick zeide dat ick van huys ginck, zondt hy noch eens en begerde ick een dach stellen zoude, het waer middach ofte avondt, want ick eens by hem most eeten. My is tot diversche mael van Contraremonstranten ghevraght oft wy hier wederom commen woenen. Van ons goedt meen ick byaldien wy het wilde redemeeren, ghelijck de aenderen ghedaen hebben, dat wy het wel om een kleine penninck zoude connen krigen. De weduwe van den AdvokadtGa naar voetnoot11 heeft utkoop ghedaen voor tnegentich dusent gulden, ende de weduwe van LedenburghGa naar voetnoot12 voor zeven dusent gulden. De kinderen van Hoegerbeets prossedeeren noch om het previlege te moegen ghenieten, my dunckt dat wy best sullen doen en verwachten de utkompts van haer prosses. Ick twyfele oft ick niet te Rotterdam zijnde de heeren en behoere aen te sprecken van onse gaeige; ten minsten sal ick acte van diligentie ghethondt hebben. LassonGa naar voetnoot13 heeft by vader gheweest | |
en heeft gheseidt dat by zoo waerde wy Cornelis tot StangerusGa naar voetnoot1 willen besteden, dat hy der meede het opzight op wilt hebben. Men houdt zeeker dat het huylyck van Prins HenderickGa naar voetnoot2 gheslooten is. Hy heeft haer zeer veel fraeiicheyt ghesonden tsedert zijn vertreck. Aen ons NeefsGa naar voetnoot3 affectie en moet U.E. geenssints twyfelen: hy heeft u zeer lief ende ick wederom in credit; alle de werelt sprecktter wel van. Alle dingen zullen wel gaen, doet sleghs u bestigheyd ghy altijdt ghedaen hebt om u pantioen te moegen behouden. Offer nu een goedt ghetrou man ofte twee van verstandt en conscientie in de regieringe waer, daer de Prins hem op vertrouwen mocht, hoe blyde zoude hy zijn! Adieu, ick moetter utscheiden, zy is noch langer ghevallen als ick meende. Als U.E. geen geldt meer en hebt mocht het geldt van Pieter ghebruckenGa naar voetnoot4; ick hoope dat het wel met hem gaen sal. Hiermeede sal ick Godt bidden dat hy U.E. wilt gheven dat hy weet dat salygh is. Ut den Hage den tweeden September. U.E. huysvrouw
| |
Adres: A monsieur monsieur Grotius à Paris. In dorso schreef Grotius: Sept. M. Reigersberg. W. de Groot. |
|