Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend876. 1624 Jan. 26. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère. Nae het schryven van myne brieffGa naar voetnoot2 heb ick goed gedacht U.E. noch eenige dingen te adviseren. Voor eerst sal U.E. zien uyt het bygaend extract van de nationale Synode gehouden in September lestledenGa naar voetnoot3 dat, al wilden wy ons begeven in de communie van dye van de Religie, ons sulcx niet en soude toegelaeten werden sonder ons gevoelen af te gaen. Voorts seyt my monsr. de PuyGa naar voetnoot4 - aen wyen U.E. by gelegentheyt sal dienen te schryven alsoo hy my groote vrundschap doet - dat eenighe hyer spreecken van een huwelick van Pr. H.Ga naar voetnoot5 sonder te seggen met wie, maer monsr. de PreauxGa naar voetnoot6 heeft my voor desen geseyt, dat daer soude opening gedaen zijn van de Marquise van Berge. U.E. can hooren wat men daer seyt. Als daer al apparentie soude zijn om yet te doen tot myne wedercomste in 't Landt - waerop ick myne bedenckinge soo nu als voor desen heb geschreven -, soo soude men de intentie van Pr. H.Ga naar voetnoot5 daerop dienen te sonderen. Waer ick my sal begeven, mijn lust soude zijn my met de practijck te behelpen, want de regering walght my. U.E. spreeckende van myne saeck aldaer t' Amsterdam, can gedencken dat ick voor myne gevangenisse ben ondertast by Josias VosbergenGa naar voetnoot7 off ick soude willen toestaen de souverainiteyt, dye men wilde defereren aen de Staten Generael; waerop ick seyde niet te willen doen jegens den eed, die ick hadde gedaen aen de Staten van Holland, 'twelck ick meen een groote oorsaeck geweest te zijn van myne swaricheyt. Als ick op alles lette vind ick dese verandering prejudiciabeler dan die de Graeff van Leicester voorhadt: want die wilde alles brengen aen den Raed van State, in welcken Raed die van Holland boven anderen sijn erkent, ende dat meest alle die in den Raed zijn sweren haer Provinciën aff, ende zijn niet gebonden aen de last ofte interessen van haere Provinciën, daer de gedeputeerde van de Staten Generael zijn procuratores van haere [Pro]vinciën comende gechargeert met last van de haeren ende volgende de interessen elcx van de haeren, sulcx dat vier cleyne Provinciën t'samen complotteerende connen Holland de wet geven tot haer proffyt ende naedeel van Holland. 't Welck een Prins seecker niet en soude doen als die geen interesten particulier en heeft, maer alleen de conservatie van het geheel. Waerby comt een groote absurditeyt, dat de Staten van de respective Provinciën niet zijnde souverein, als staende onder de Staten Generael, jae, van de selve connende afgestelt werden, ende dat de gedeputeerden in de Staten Generael mede niet zijnde capabel van souveraineteyt, als achtende haer last van anderen ontfangen, de souverainiteyt wordt bevonden nergens te resideren maer in de lucht te dryven om geëxpliceert te worden nae de wil van den ghene, dye de macht in handen heeft. Ick sal verlangen te verstaen hoe de electie van de vroedschap en magistraat in Februarie sal toegaen ende wat Resolutie op de Requesten van de Remonstranten in de eerste vergadering van HollandGa naar voetnoot8 sullen worden | |
genomen. Soo U.E. de heer van ValckenburghGa naar voetnoot1 off den Thesaurier PanhuysenGa naar voetnoot2 spreeckt, wilt wel letten op alle tyckenen waeruyt men in de waerheyt soude connen oordeelen van de opinie ende estimatie van Sijn Extie. my aengaende, alsoo daerop in alle occurentie sonderling soude dienen gelet. Verneemt oock hoe Aersens met hem ende met die van Hollant staet. Monsr. d'EspesseGa naar voetnoot3 crijght groote hoope van in plaetse van den heer van Maurier gesonden te worden. Hy staet wel met den Guarde des SeauxGa naar voetnoot4. Vale den XXVI Januarii XVIcXXIIII. | |
Adres: Monsieur Monsieur Nicolas Reigersbergh. In dorso schreef Reigersberch: broeder de Groot den 26 Ianu. 1624. |