Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend866. 1624 Jan. Van R. HogerbeetsGa naar voetnoot6.Mijn heere, hoe angenaem dat mijn is, op dese verdrietighe plaetse ende in dese bedroufde tyden te ontfangen eenige tydinge ende groettenisse van so | |
waerden vriendt, als uwe E. mijn is, can d'selve by hem selven wel afnemen. Ic en soude niet nagelaten hebben daerop weder myne dancbare affectie terstont te openbaren, ten ware dat de drouvige beroerten ende verdere swaricheden hier te lande in 't voorleden jaer so menichvuldelycken opgecomen, sulx eensdeels belet hadden, ende dat ic ooc onversien had geweest om wel te bestellen; bidde daerom dat uwe E. mijn 't selfde ten besten wil afnemen. Onse bewaringe is hier noch even scharp, wy sijn nu onder ons vyvenGa naar voetnoot1, elc apart opgesloten, uitgesondert twee die by malcanderen sijn op de camer daer uwe E. geweest is. Men seit dat CupusGa naar voetnoot2 tot Amsterdam gevangen is, of die hier mede sal gebracht worden sal den tijt leren. Uyt dese proceduren en is noch geene versachtinge voor yemant van ons te verhopen; mijn kinderen hadden voor eenige maenden versocht, dat ic tegens de wintertijt op een bequamer ende nader plaetse, daer sy met minder pericule ende costen souden mogen comen, soud gestelt worden, dan de Staten van Hollandt hebben, vóór de ses jaren om sijn, daerin niet willen resolveren; wy dragen in alles goede patiëntie, ende dewyle wy van gene menschen eenigen troost, hulp noch bystant hebben te verwachten, so nemen wy ons toevlucht tot God den heere, die mijnder niet en sal vergeten, maer als 't tijt sal sijn, door synen crachtigen arm genadelyc verlossen ende uit dese droufheden oversetten in de eeuwighe ruste ende vreuchde der heiligen. Mijn soonGa naar voetnoot3 is, God lof, voorspoedelijc ende in goede gesontheit wederom thuis gecomen, heeft nu by de twee maenden by mijn geweest; waertoe hy hem voorts hier sal mogen begeven, om eerlijc sijn cost te winnen, moet ic mijn met goede vrunden beraden. So uwe E. mijn hierinne mede met sijn advys geliefde te dienen, 't soude mijn seer angenaem sijn, hy heeft my medegebracht ende behandicht Dicta poëtarum apud StobaeumGa naar voetnoot4, etc. daer ic seer mede vermaect ben, ende uwe E. seer hartelycken voor bedancke, voornementlyc heb ic mijn mede daerin verblijt als ic ex Proleg. verstonde, wat uwe E. voorts is voorhebbende; ic bidde God dat hy daerin uwe E. arbeit genadelijc wil segenen ende met syne gaven van παρρησία et ἀλήϑεια begiftigen, opdat dat heerlijc werk tot Godes eere, ende ten gemenen besten mach voltrocken ende in 't licht uytgegeven wordenGa naar voetnoot5, verlenende uwe E. ooc dairtoe goede gesontheit ende voorspoet na den lichame. Isser by mijn yet dat ic tot bevorderinge van dien ofte in 't particuliere souden connen bybrengen, sult mijn gelieven te adverteren. Hiermede voor desen nu eindigende, bidde God uwe E. met sijn seer waerde huisvrouwe ende kinderen te nemen in sijn heilige protectie, van harten mijn gebiedende aen uwe E. ende desselfs seer l. huysvrouwe, ooc van al mijn kinderen wegen, met hartelycke dancksegginge over alle de vrundtschappen aen mijn soon aldaer bewesen, die wy bereit sullen sijn tot allen tyden danckelijc te erkennen. Den ... Januarij 1624. Uwe E. seer dienstwillighe dienaer ende vriendt
| |
Sijt doch mijnder gedachtich in uwe E. christelycke gebeden tot God. | |
Adres: Aen mijn heer, Mijn heer de Groot, tot Parys. In dorso schreef Grotius: Ian. 1624 R. Hogerbeets. |
|