Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend727. 1622 Maart 3. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mon frère, Van dese reys heb ick geen tyding van U.E. ontfangen. De ingeleydeGa naar voetnoot2 wilt geven aen 349Ga naar voetnoot3 ende excuseren dat daer noch superscripsie noch subscripsie en is. 't Is geschiet om seeckerder te gaen. Wilt my met den eersten overschryven U.E. ende anderer vrunden oordeel over myne ApologieGa naar voetnoot4, ten minste over de eerste deelen. Soo haest aldaer het drucken is goedgevonden sal ick hyer datelick mede sterc laeten beginnen aen het Latijn, waer ick vast mede besigh ben, soodat ick de druckers wel gaende soude connen houden. Het François meen ick mede eerstdaegs te doen by de handt nemen. De Coning heeft my een brevet gegeven van een pensioen van 1200 croonen 's jaers zeer eerlick geëxtendeert, 't welck hyer materie geeft van discoursen. De PrinsGa naar voetnoot5, de Guarde des SeauxGa naar voetnoot6, Jeannyn hebben treffelick voor my gesproocken, oock de CantzlierGa naar voetnoot7 ende PuysieuxGa naar voetnoot8. De Grave van ChombergGa naar voetnoot9 - dien ick noyt en heb gesproocken - maeckte de dissidente. Jeannyn seyt sorge te sullen dragen voor de betaeling. Ick meen met de Guarde des Seaux eerstdaegs te gaen by den Coning; oock met den PrinsGa naar voetnoot5 noch aen te spreecken; hy is een sterck vrund van denghenen dyen hy bemint. Ick verlang te weten hoe het staet met de ses bouckenGa naar voetnoot10. Indien U.E. in de Apologie yet merckelick in bedenking houd, ick wenschte wel dat U.E. gelegentheyt toelyet hoe eer hoe liever over te comen, om daervan te spreecken, alsoo de saeck geen uytstel en lijdt. Soo U.E. niet en can comen hoop ick dat ons broeder de RentmeesterGa naar voetnoot11 sal overcomen, alsoo hy ons daervan heeft geschreven. Den IIIden Maert XVIcXXII tot Parys. U.E. dienstwillige broeder
| |
De PreauxGa naar voetnoot1 seyde my dese dagen dat myne saeck wel was te accommoderen. Ick seyde tot alles te willen verstaen, dat sonder quetsing van mijn eer soude connen geschieden. Hy sloug voor een amnestie te laten inbrengen onder andere saecken door een extraordinaire Ambassade. Hy houdt correspondentie met 94Ga naar voetnoot2. Ick meen dat de amnestie voor my niet genoech en is. In 't XVIII capittel van de Apologie is een hiatus die gesuppleert moet werden uyt het Duytsch, dat in 't Landt is gedruckt, want ick en heb hyer geen copye dan in 't Latyn ofte FranchoysGa naar voetnoot3. Adres: A monsieur monsieur Reigersberg A la Haye. In dorso schreef van Reigersberch: broeder de Groot den III Martii 1622. Van sijn Apologie; van sijn brevet. De Preaux seyt dat sijn saeck wel was te accommoderen. |
|