Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend725. 1622 Febr. 27. Van R. HogerbeetsGa naar voetnoot3.Mijn heere, Uwe E. schryvens van den 15. Decembris verleden heb ic alhier seer wel ontfangen, ende met blyscap daeruit verstaen gehadt Uwer E. aller gesontheit, God almachtich biddende deselve voorts te willen continueren tot sijns h. naems grootmakinghe, ende Uwer E. sielen salicheit. De gunstige ende trouhertige affectie, die Uwe E. so stantvastelijck over myne drouvighe banden, ende der mijnder ellenden is bethonende, is mijn van herten lief; ick sal nimmermeer nalaten deselve met danckbaren herte te erkennen, doch insunderheit is mijn seer aengenaem geweest te verstaen de sonderlinghe naersticheit ende vliet daermede Uwe E. het werck des heeren is bevorderende. Ick hadde wel verhoopt daervan het overgesondenGa naar voetnoot4 te hebben mogen sien, dan 't en is mijn noch niet toegesonden; Sr. Hans van MedenGa naar voetnoot5 heeft mijn eenighe advertentie gedaen van het andere, dat noch onderhanden isGa naar voetnoot6; de heere wil het werck seghenen tot sijns naems eere, ende tot voorstant van de waerheit ende gerechticheit; de uitgegeven ConfessieGa naar voetnoot7 met de bygevouchde voorreden heb ic met sonderlinge lust gelesen, ic hope dat daerdoor aen veelen de oogen geopent, de ware kennisse des godsalicheits in de herten sal ingedruct worden, om waerdighe vruchten der bekeringhe voort te brengen, want na mijn oordeel so ist een cort ende duidelijck begrijp van de | |
Christelycke Religie, ende van al 't ghene een Christen mensche toecompt te weeten, seer dienstich om den eenvoudigen te openen het rechte verstant van de h. schrifture. De heere wil daertoe sijn seghen verleenen. Mijn soonGa naar voetnoot1 is nu geconsenteert voor een tijt by mijn te mogen sijn; sedert sijns salige moeders overlyden en heb ic hem noeyt by mijn gehadt; als den tijt wat verder sal sijn, meene ic hem, so het Godt gelieft, Uwe E. toe te senden, ende onder desselfs directie ende bestieringhe over te gheven, volgens Uwe E. seer goedertierene acceptatie. Mijn kinderen hebben nu onlanx requeste gepresenteert, versouckende dat mits de dagelyxe periculen, die alhier op de frontieren door de excursiën van 't crijsvolck voorvallen, ic op een ander bequamer plaetse soud mogen gebracht worden; dan het werde terstont plotselijck afgeslagen, waeruit Uwe E. oordelen can, wat versachtinghe ic alhier noch hebbe te verwachten. De heere, hope ic, sal mijn genadelijck bystaen ende lijdsaemheit geven, totdat ic met een gerust gemoet syne goedertierene verlossinge uit dese ellenden sal ontfangen. Symon LucaeGa naar voetnoot2 is noch in syne eenicheit, sonder dat sijn huysvrouweGa naar voetnoot3 ende cleine kinderkens eenich acces tot hem vergunt is; ic en weet niet dat in eenighe plaetsen dusdanighe straffen in dier voughen oyt sijn gepractiseert, dan de heere weet wat ons tot ware genesinghe van noden is; hy is getrou ende sal ons niet meer opleggen als wy connen verdraghen. In de saecke van confiscatie is noch het advertissement niet gelevert, anders souden mijn kinderen de expeditie ernstelijck vervorderen, want sy moeten eens een ende hebben; connen sy de provisie niet vercrygen, so moeten sy 't op een ander maniere versoucken. Ic vertrouwe dat de heere haer verlenen sal 't ghene tot haer nootdruft van noden is, ende dat sy vooral soucken sullen sijn rycke; 't welc haer ende ons allen God almachtich wil verlenen. Hiermede, Mijn heere, gebiede ic mijn van gansscher harten aen Uwe E., God biddende dselve met syne genade te willen verrycken, ende van alle quaet bewaren. Uit Loevestein desen 27. Februarij ao. 1622. Uwe E. Seer dienstwillighe ende getrouwe vrundt
| |
Adres: Aen mijn heer, Mijn heer de Groot tot Parys. In dorso schreef Grotius: 27 febr. 1622. Hogerbeets. |