Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend713. 1621 Dec. 23. Aan Nic. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mon frère. De uwe van den VIII deser is my wel behandight. Ick hoop dat U.E. sedert het schryven van deselve een brieff van my, dienende op 't gunt waernae U.E. verlanght, sal hebben ontfangen. Het anderGa naar voetnoot6 wacht U.E. zijnde in handen van mijn broeder de Groot. Het oorlogh duyrt hier noch, tegen den raed van de oudste en wyste, oock niettegenstaende de Comestable gestorven is door 't rood melizoenGa naar voetnoot7 ende Père ArnouGa naar voetnoot8 van den Coning geremoveert, doch soo dat een ander Jesuijt, genaemt père Seguiran, in zijn plaetse is gecomen. 't Oorlogh heeft nu door het ongemack drye van de oudste aenraders aen 's Coninx zyde geconsumeert, den Guarde des seauxGa naar voetnoot9, den Eertsbischop van SensGa naar voetnoot10 ende den Comestable. Tot Monhur heeft 's Coninx volck de victorie, zijnde meesters geworden sonder conditie, rouw gebruyckt om den moordt aen BoësseGa naar voetnoot11 gedaen. Middelertijdt is Royen den Coning afgevallen, ende men twijffelt off hy 't noch daetelick gaet belegeren, hoewel Parijs na Sijns Majesteits presentie seer verlanght. Desdiguierre is in Dauphiné om dye Provincie particulierlick met den Coning te | |
reconcilieren; men meent dat eene Desplan, dye eertijds laquai is geweest, de apparentste is om groot te werden door 's Coninx faveur. Soo gaet het quoties voluit Fortuna iocariGa naar voetnoot1. Ick wensch den heer BoreelGa naar voetnoot2 't becomen van zyne lust, andersins dese tyden hebben de wyse ende vrome luyden in het landt van noode. Myne gebiedinge aen alle de vrunden. Den XXIII december tot Parijs XVIcXXI. U.E. dienstwillige broeder
| |
Wordt geseyt dat de oorsaeck, waerom Père Arnou is van sijn biechtampt afgestelt, is geweest omdat de Comestable aen hem geseyt hebbende dat hy, Père Arnou, oorsaeck van 't oorlogh was, Père Arnou daerop geantwoord hadde geen auteur te zijn maer het advys van den Connestable gevolght te hebben; dat evenwel het advys niet quaet geweest en soude zijn, indyen den Coning beter ende getrouwer in 't oorlogh waer gedient geweest. Monhur soo ick naeder verstaen hebbe is overgegaen op genade of ongenade; eenige principale aenstoockers van de resistentie gehangen, vrouwen ende kinderen over 't water gevoert, de stadt gebrand ende gepilleert. Men houdt voor seecker dat den Coning hyer sal comen ende dat Royen door anderen sal belegert worden. De PrinsGa naar voetnoot3 is terstont nae des Comestables doot gegaen nae den Coning. Hiernae is tyding gecomen dat de belegering van Royen, de saecke naerder zijnde geëxamineert, noch is uytgestelt. |
|