Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend649. 1621 Juni 3. Aan Frederik HendrikGa naar voetnoot2.Hoochgeboren Vorst, Genadige Heere. Ick ben seer verblijdt geweest, bemerckende aen de heeren van den Raedt, die tot Parijs zijn gebleven, zoo goede kennisse van de treffelycke qualiteyten van Uwe Excellentie, ende zyne zonderlinge genegentheyt tot de rust ende het welvaren van het Lant. Ick en heb niet gelaten haer daerinne te verstercken nae mijn vermogen, met verhael van alle 't gunt my bekent is, meenende oock gelycke debvoiren te doen by de andere heeren, wanneer de zelve te hooff zullen zijn gecommen. By alle de heeren is een goede genegentheyt tot het lant, maer wert gewenscht, dat de vrundschap van Vranckrijck beter geacht, de weldaden beter erkent, ende de goede, gesonde, opregte advysen tot ruste ende vrede beter waergenomen mochten zijn geweest ende alsnoch werden; 't welck men hier oordeelt by zeer weinich luden belet te werden. 't Gunt ick hier verder vernomen | |
hebbe, 't zelve heb ick gestelt in een brieff aen mijn broeder, Mr. Nicolaes ReygersbergGa naar voetnoot1, met last om Uwe Excellentie daer van kennisse te doen hebben. Mijn Heere, geen andere gelegentheyt hebbende, zoucke ick, met gerynge teeckenen, Uwe Excellentie bekent te maecken de opregte genegentheyt, die ick heb tot zynen dienst, hopende dat Godt Almagtich my de gelegentheyt sal geven om zulcx beter te mogen doen; ende ondertusschen, Hoochgeboren Vorst, Genadyge Heere, zal ick denzelve Godt bidden, Uwe Excellentie lang in gesontheyt ende voorspoet te sparen tot dienste van ons bedrouffde Vaderlant; den III Iunij 1621, tot Parys. Uwer Excellenties allerootmoedigste dienaer
| |
VoogdGa naar voetnoot2 ende Mannemaecker hebben my gevraegt, off in de byeencomste van de acht steden gesproocken was van één hooft te maecken; ick heb geseyt, dat men in die byeencomste had gesproocken tot rust, vrede ende middelen van accomodement; ende alsoo sy zeyden, dat ick hier op in 't volle collegie van examinateurs zoude werden gehoort, heb ick geseyt, dat ick geen swaricheyt en soude maeken om de waerheyt te verclaren, gelijck ick haer niet anders als de waerheyt en hadde verclaert. Manmaecker alleen heeft my gevraegt, off ick yet soude konnen ontdecken van mevrouwe de Princesse, off mijn heer Prins Hendrick, my toezeggyng doende van verlossynge, soo ick yet wiste te openbaren. Ick hebbe geseyt, dat ick mevrouwe de Princesse noit en hadde gesproocken, dan als Haer Excellentie my hadde ontboden, om eenige cleyne recommandatiën te doen. Dat ick oock zelde mijn heer Prins Hendrick hadde gezien, ende noyt anders aen hem bemerckt dan een zonderlynge genegentheyt tot ruste ende vrede van 't Lant, ende dat wy op de voorslagen van accomodatie by wylen hadden gediscoureert. Dat oock den Secretaris Tuning, zijnde mijn neeffGa naar voetnoot3, by wylen by my was geweest, om tydingen te verstaen, die dagelijckx passeerden, zonder dat ick met mevrouwe de Princesse, mijn heer Prins Hendrick ofte den Secretaris Tuninck oyt iet secreets heb verhandelt. Noch heeft Mannemaecker my daernae, zieck zijnde, besocht ende geseyt, dat sy my gaeren souden emploieren, maer dat ick iet most zeggen, daerby vougende, dat mevrouwe de Princesse berouw toonde van haer actiën, ende my vraegende, off ick ut haer niet secreets en hadde verstaen mijn heer Prins Henderyck aengaende; ick seyde neen; off uyt de heer van Maurier; ick seyde mede neen, maer dat alle de propoosten, die de heer van Maurier met my hadde gehouden, waren geweest conform zyne propositiën publyckelijcx gedaen. Noch voorder heeft hy my gevraegt, off ick ut den Advocaat, off de heer van der Mylen, niet verstaen en hadde, dat men Prins Hendryck behoorde heer van 't Lant te maecken, ende niet Zijn Excellentie, als zijnde mijn heer Prins | |
Hendrick een geboren Hollander. Ick heb geseyt noyt zulckx verstaen te hebben, maer wel, dat onder de Edelen was gesproocken, van mijn heer Prins Henderyck, als heer van Naeltwijk, te doen compareren in de vergaderijnge. Vraegde my, off ick noyt ut MegangGa naar voetnoot1 iets secreets van de intentiën van Prins Hendrick en hadde verstaen; ick heb geseyt noyt particuliere kennisse met Megang gehouden te hebben. Den III Juny 1621 heb ick, tot Parijs, naer mijn beste memorie geschreven. |
|