Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend621. 1621 Maart 23. Van R. HogerbeetsGa naar voetnoot1.Mijn Heer. Ik danke Godt over Uwe E. miraculeuse verlossinge, en bidde dat hy Uwe E. goede voorspoet voorts wil verlenen, en van alle gevaren en perykelen bewaren, niet twyfelende of Uw E. zult Godes eere, de waerheit en de goede saeke met alle middelen soeken voor te staen, en myner in zyne gebeden tot Godt, beneffens alle vroomen, gedachtig zijn, opdat ik met gedult de uitkomst van myne droeffenissen mag verwachten, en ten einde toe in 't goede volstandig blyven, om hierna uit genade met de eeuwige vreugt verheerlijkt te worden. Zijt doch, mijn Heere, Josefs banden gedachtig in Uwe E. vryheit, en wilt myne kinderen, voornamelijk mynen ZoonGa naar voetnoot2, Uwe E. zorg laten bevolen zijn. De Heer sal het weder aen de uwe vergelden. Laet toch niet Godt den Heere voor my te bidden met alle oprechte herten. Ik sal Uwer E. in myne gebeden niet vergeten, hope dat Uw E. nu tegenwoordig buiten alle zorge is, en bidde Godt, dat hy Uw E. met zynen heiligen Engel voorts wil leiden en bewaren, tot sijn H. Naems eere en onses Vaderlandts welvaren. Ik denke, mijn Heer, dat het met Uw E. nu is, als David zeitGa naar voetnoot3, toen de Heere de gevangene Sions wederbracht, wy waren gelijk die gene, die droomen. Laet onse mondt dan des juigchens vol worden en zeggen, de Heere heeft ons groote dingen gedaen, dies zijn wy verheugt, en bevinden met'er daedt, dat die met tranen saeyen met vrolijk gesang weder maeyen. De Heer wil Uw E. zegenen en bewaren tot Synes Heiligen Naems eere. Vergeet tog myner nog myne kinderen niet. Vaer wel en zijt hertelijk gegroet met alle vromen en bekende van Uw E. Getrouwe en dienstwillige Vriendt
| |
Den 23 Maert 1621, uit myne Uw E. bekende banden. |