Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend622. 1621 Maart 26. Aan Prins MauritsGa naar voetnoot1.Hoochgebooren Vorst, Genadighe Heer. Gedachtich sijnde 't geen Uwe Excellentie myne lieve huysvrouw soo door StevynGa naar voetnoot2 als door WalaeusGa naar voetnoot3 hadde doen aenseggen, oock het geen ick selve soo uit Uwe Excellentie als uit Stevyn had verstaen, heb ick my soo langen tijt, als Uwe Excellentie bekent is, vertrout en gewacht op verlossinge door intercessie van Uwe Excellentie. 't Is my leet dat eenige persoonen my soo wangunstig sijn, dat sy Uwe Excellentie hebben konnen beletten soo goeden voornemen te effectueren, 't welck my ten langen laetsten heeft doen dencken op middelen om my selven te helpen; 't welck ick vertrouwe dat Uwe Excellentie my niet anders als wel sal afnemen, considererende hoe natuurlijck allen menschen, jae selfs den beesten, is de lust tot vryheyt. Ick bidde Uwe Excellentie oock te gedencken de diensten, hoewel die gering sijn, die ick, by Uwe Excellentie in syne saecken gebruykt sijnde, denselven getrouwelick gesocht hebbe te doen; ende wie myne meesters sijn geweest in de tyden van myne bedieningen, hoe ick niets hebbe gedaen buyten haeren wille ende intentie, ende hoe swaer het selve my is bekomen. Uwe Excellentie sal oock believen te considereren wie de vader is geweest van myne huysvrouGa naar voetnoot4, by de welcke ick hebbe vijf kinderen, ontbloot van haers vaders goederen, staet ende winste. Ick heb my tot Antwerpen begeven, om daer te mogen letten waer ick best mijn rustplaets sal verkiesen. Ende verhoopende dat Uwe Excellentie niet sal toelaeten, dat myne voorgeschreve huysvrou en kinderen eenige vordere beswaernisse worde aengedaen, sal ick Godt bidden, Hoochgeboren Vorst, Genadighe Heer, Uwe Excellentie te vergunnen een goede en voorspoedighe Regeringe. Tot Antwerpen den 26 Maert, Anno 1621. Uwer Excellenties ootmoedige Dienaer
|