Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 2
(1936)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend605. 1620 Oct. 8. Aan Nic. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Waerde Broeder. De grote terharttrekking, die ik aen U.E. bevinde over myne droefheit, verbind my ten hoogsten tot dankbaerheit, die ik met woorden moet betuigen, de werken my t'eenemael zijnde benomen, ten ware U.E. yet wist te bedenken, waer in ik hem dienst zoude konnen doen. Myne memorie op de confiscatieGa naar voetnoot4 dient niet om U.E. daeraen te verbinden, maer alleen om myne bedenkingen, die naer deze myne blindheit zeer duister zijn, U.E. voor te dragen, om nevens andre vrinden daerop te letten naer den oirboir. Wilt dog mijn huisvrou op alles wel onderrechten, opdat wy mogen letten wat met een goede conscientie - zonder yet anders dat wereltsch is aen te zien - zal konnen geschieden. God heeft my door dit middel zeer krachtelijk geroepen - zoo ik vertrouwe - tot meerder kennis en betrachting zyner heilige wille. Ik hoop my met ernst daertoe te begeven, om den tijd van myne bezoekinge niet te verzuimen. Maer myne gezontheit vereischt wel lucht en exercitie, en mijn gemoed gezelschap van vrome en godzalige persoonen, om welke twee zaken ik God hertelijk bidde, vastelijk betrouwende, dat hy my geen bezoeking zal laten overkomen boven de macht van te konnen dragen. Ik dank hem tot noch toe voor zyne genade, en verhope niet minder voor het toekomende. Ik beveel my niet alleen aen de zorge van goede oprechte vrienden, maer ook aen hunne gebeden. Let wel, hoe veel men yder een mag vertrouwen. Want hoewel onze zaken in poincten zijn, die niet veel meerder perykels schynen onderworpen te zijn - nadat ons alles schijnt | |
benomen, dat hoop en vrees onderworpen is - nochtans geeft het stof van goede bedenkingen, dat men in alles wel mag onderrecht zijn. De quellingen en buitensporigheden zijn zeer groot, gelijk U.E. uit mijn huisvrou zal verstaen. Ik begeef my t'eenemael tot de studie van het Nieuwe TestamentGa naar voetnoot1, waerin ik grooten troost bevinde. God Almachtig wil U.E. nemen in zyne vaderlyke beschuttinge. Den VIII October 1620. U.E. zeer dienstwillige Broeder
|