Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 1
(1928)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend503. 1617 Jan. 24. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot1.Mijn heer. Ick sende U E. wederom de Aululariam, een translaet 't welck mijns oordeels het origineel in veele deelen overtreft. Ick heb hetselve nyet eens maer meermael overlesen met sonderlingh plaisir, sulcx dat ick het mede stel onder de instrumenten, gedyent hebbende tot herneminghe van myne gesondtheyt. Het dyent ten eersten gemeen gemaeckt om veele te verlustighen ende meteen te onderrechten. Voorts U E. seer bedanckende voor de communicatie soo van dese Poesye als van Menelai missiveGa naar voetnoot2, ende daerbenevens van de gezonden delicate spijs, weet het een door gheen van myne wercken te vergelden, ende het ander nyet te erkennen als door grove spijs, dye hyer meest is vallende. Ick sal wenschen, dat U E. dispositie deselve beter moge verdraegen als de myne noch doet, dye nyet te min dagelijcx betert op hope van Uwe E. ende andere vrunden te mogen dyenen, aen alle dewelcken - maer insonderheyt aen mijn heer U E. vader - ick my zeer hartelijck gebyede, staende gereedt om te reysen nae de moeylycke dachvaert. Den XXIIII Ianuarii XVIcXVII. U E. gansch dyenstwillige
| |
Adres: Ed. Erntfeste wyse zeer voorzyenige Pieter Cornelissoon Hoofdt Casteleyn ende drossaert van Muyden Bailiu van Goylant ten huyse vande heer burgemeester Hoofdt tot Amsterdam. Met een tonneke XX. Loont den bode. |