Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 1
(1928)–Hugo de Groot– Auteursrecht onbekend476. 1616 Sept. 23. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Ik kan de gedachtenis van 't lezen van Uw E. treurspelGa naar voetnoot2 uit mynen sin niet stellen, en wensche Uw E. dienst te konnen doen om soo loffelijk een werk te bevorderen. Hoe ik my langer bedenk, hoe my meer behaegt Uw Ed. ontwerp van het treurspel te eindigen met Batoos hulding. Gy kont daer op nasien het Privilegie van Vrouw Maria, gedrukt onder de handvesten van AmsterdamGa naar voetnoot3, daer de voornaemste gerechtigheden en grondvesten dezer Landen verhaelt worden. Hier nevens heb ik my verstout Uw E. een hoop quade veirsenGa naar voetnoot4 te senden, my vertrouwende op Uw E. bescheidenheit, die ten dele mijn gewesene jonge jaeren, ten dele de vroeg daer op gevolgde besigheden sal gelieven te verschonen. Voorts bid ik Uw E. om mijn gedienstige gebiedenis te willen doen aen mijn Heer uwen VaderGa naar voetnoot5 en andere vrienden. Uw E. seer verplichte
| |
Den 23 Sept. 1616. |
|