De Vijfheerenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk
(1989)–Catharina L. van Groningen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Heukelum
Het stadje Heukelum is gelegen op de zuidelijke oeverwal van de Linge. De nederzetting kent van oorsprong waarschijnlijk een agrarische functie en structuur: nog steeds is in de plattegrond het gevorkte wegstelsel van Voorstraat/Gasthuisstraat en Torenstraat aanwezig. Een dergelijk gegeven is kenmerkend voor sommige landelijke nederzettingen op oeverwallen en stroomruggen in het rivierengebied en komt ook elders in de Vijfheerenlanden voor (Helsdingen, Kedichem, Hagestein; Den Uyl, 107). De ouderdom van dit type kan terug gaan tot de vroege Middeleeuwen; de oudste vermelding van Heukelum dateert uit het jaar 996 (Künzel, 179). De verheffing tot stad kwam vooral voort uit de regionale politieke omstandigheden, zoals die in de ‘Inleiding’ onder ‘Nederzettingstypen’ in een ruimer verband genoemd zijn. Door het tot aan de rivier de Waal vrijwel onbewoonde achterland blijken mogelijkheden tot economische groei en daarmee
| |
[pagina 264]
| |
■ Heukelum
Luchtfoto, schaal ca 1:6 000, opname 1986 tot ruimtelijke veranderingen in de eeuwen daarna vrijwel te ontbreken, ondanks de ligging aan de Linge en de aanwezigheid van enkele tolvrijheden voor de bewoners van het stadje (Van der Aa, 534). Volgens overlevering zou de plaats in 1230 reeds ommuurd zijn (Barbas, 13). ■ De kern van Heukelum volgens de kadastrale minuut van 1823, met de huidige benaming der straten.
Schaal 1:7 500. Tekening T. Brouwer, 1986 Wanneer stadsrechten zijn verleend, is niet duidelijk, maar in ieder geval voor 1393 (zie hiervoor het hoofdstuk over de verdedigingswerken). Kenmerkend voor de stadjes in de Vijfheerenlanden is de aanwezigheid van een of twee kastelen in of bij de nederzetting. In het geval van Heukelum betrof het twee kastelen. Merenburg ca 700 m oostelijk van de stad en Leijenburg op grotere afstand zuidelijk van de stad in de Tielerwaard. Het eerstgenoemde werd bewoond door de heer van Heukelum, die zich ‘Heer der stad en baronie van Heukelum-en-Leijenburg’ mocht laten noemen. Het stratenplan van Heukelum is eenvoudig van opzet. De reeds genoemde Voorstraat, Gasthuisstraat en Torenstraat ■ Heukelum
Luchtfoto kasteel, schaal ca 1:6 000, opname 1986 vormen daarin de hoofdstraten. Deze zetten zich buiten de stad in het terrein voort, waarbij niet de Lingedijk de doorgaande route in westelijke richting is, maar de Torenstraat. Ondanks het feit dat deze straat onderdeel van een doorgaande verbinding is, is deze straat nog aan het begin van de 19de eeuw veel minder dicht bebouwd dan de doodlopende Gasthuisstraat en lijkt de Torenstraat als achterstraat van de Gasthuisstraat te fungeren. De overige straten in het stadje kunnen als zijstraten van de | |
[pagina 265]
| |
■ Heukelum
J. Blaeu, Toonneel der Steden en de Vereenighde Nederlanden met hare beschrijvingen, 1649 hoofdstraten opgevat worden en delen het terrein op vrij rechtlijnige wijze in. Voor een deel zijn deze straten in buitendijks terrein aangelegd; het gehele terrein binnen de muren zou in de 13de eeuw twee meter opgehoogd ■ Heukelum na de brand in 1772, 18de-eeuwse tekening, toegeschreven aan E. Ivoy, coll. Bodel Nijenhuis, UB Leiden
zijn (Deninger, inleiding). De bebouwingsdichtheid lijkt altijd bescheiden te zijn geweest. De stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit ca 1560 laat verscheidene open terreinen zien en geeft alleen de Gasthuisstraat met een aaneengesloten bebouwing aan (p. 263). De plattegrond in de Atlas van Blaeu, uitgegeven in 1640, laat eenzelfde beeld zien (p. 265). Op deze kaart zijn volop boomgaarden en hooibergen op onbebouwde erven ingetekend. Volgens het kohier van verponding zouden in 1632 104 huizen aanwezig zijn, in 1732 zou dat aantal 95 hebben bedragen, een getal dat vervolgens weer boven de 100 is uitgekomen (Barbas, 25). Op het kadastrale minuutplan van 1823 bedraagt het aantal bebouwd aangegeven erven ongeveer 60. Op dit lage getal is mogelijk nog de stadsbrand van 1772 van invloed, waarbij 36 panden verloren gingen. Ook in 1866-67 gingen ‘verscheidene’ huizen in vlammen op (Barbas, 26, 27). Tot in de 20ste eeuw is de stad door brand geteisterd geweest: in 1919 heeft een brand grote schade aangericht aan een aanzienlijk deel van de Gasthuisstraat en een stukje van de Voorstraat. Voornaamste bron van inkomsten voor het stadje was tot in deze eeuw de landbouw. De veehouderij, paardenfokkerij en enkele kleine industrieën als bierbrouwerijen, zijde- en fluweelweverijen zijn respectievelijk tot aan het eind en het begin van de 19de eeuw van betekenis geweest. Een belangrijk deel van de bebouwing bestond tot ver | |
[pagina 266]
| |
in deze eeuw dan ook uit boerderijen. De stad vormde door de hoge ligging een gunstiger vestigingsplaats voor de bedrijven dan het platteland van het westelijk deel van de Tielerwaard, gevoelig als dit gebied was voor wateroverlast. Met de ruilverkaveling Tielerwaard-West in de jaren '60 kwam in deze situatie een duidelijke verbetering en verlieten de bedrijven de stad. Daarnaast vond, voornamelijk sinds de Tweede Wereldoorlog een toename van de woonbebouwing plaats. Naast verdichting van de bestaande structuur raakte ook de rand van de stad, de terreinen langs de voormalige stadsmuur bebouwd. Sinds de jaren '60 kwamen aan de zuidwestzijde buiten de oude stad enkele woonwijken tot ontwikkeling. Ruim anderhalve kilometer westelijk van de stad liggen de bedrijfsgebouwen van de steenbakkerij ‘De Koornwaard’ (zie ook ‘Bedrijfsgebouwen’). De buitendijkse gronden van de gelijknamige waard in een binnenbocht van de Linge zijn sinds de ingebruikneming van de fabriek in 1869 voor het overgrote deel als grondstof voor de fabriek weg gegraven. Slechts een smalle strook land scheidt het water van de Linge met dat van de volgelopen kleiputten. | |
Historisch bebouwingsbeeldDe oudere bebouwing ligt binnen de stadswallen en bestaat voor het grootste deel uit eenvoudige woonhuizen en een enkele stadsboerderij. Midden in het stadje ligt de hervormde kerk, die tevens het oudst overgebleven gebouw in Heukelum is. Over de aard en samenstelling van het bouwbestand wordt hieronder, na de verdedigingswerken, per straat nader ingegaan. | |
De vestingswerkenDe stad is in haar geheel omgracht en ommuurd geweest en van waltorens, stads- en waterpoorten voorzien. De poorten zijn alle verdwenen. Van de muren en grachten is weinig in het zicht bewaard gebleven. Aan west- en zuidzijde is sedert 1969-'70 opnieuw water: de in de 19de eeuw dichtgegooide stadsgracht is toen weer open■ De Molenwal in 1918, opname 1918
gegraven en langs de Molen- en Groenewal zijn bescheiden resten van de stadsmuren terug te vinden. De voormalige gracht aan de oostkant is ten dele bebouwd. In 1982 was nog 20 meter stadsmuur te zien aan het Moleneind. Inmiddels is dit verminderd. De muur fungeert daar als grondkerende muur en ligt met zijn hoogte aan de stadszijde ongeveer gelijk met het maaiveld. De veld- of Lingezijde is herhaaldelijk ingeboet met verschillende soorten baksteen en machinale baksteen. Ter plaatse is de muur meer dan 70 cm dik. Voor de geschiedenis van de verdwenen stadsversterkingen zij verwezen naar het hoofdstuk over de verdedigingswerken. | |
GasthuisstraatDe Gasthuisstraat loopt iets rond vanaf de Voorstraat, op het punt waar deze zich splitst in Torenstraat en Gasthuisstraat, tot de Kruissteiger/M. Visserstraat, waarna zij als Molenstraat verder gaat. De Gasthuisstraat is genoemd naar het Heukelumse gasthuis, dat halverwege aan de noordkant van deze straat lag. Op deze plaats, Gasthuisstraat 28, staat thans het doktershuis. Van het oude gasthuis is weinig meer dan de situering en enig muurwerk aan een garage nog herkenbaar. Bebouwing langs de Gasthuisstraat lag van oudsher aan beide zijden, zij het niet overal aaneengesloten: een aantal huizen ligt onder één kap (nrs. 3-5-7 onder mansardedak; 15-17, 31-33-35 en 43-45-47 onder zadeldak), de overige liggen van elkaar door een gangetje gescheiden: een gegeven dat zichtbaar is op de kadastrale minuut■ Gasthuisstraat 25, opname 1988
van 1823 en zich thans ook nog zo voordoet. De aard der huizen is nogal eenvoudig, zij zijn meestal een bouwlaag hoog aan oneven zijde en niet ouder dan de 19de eeuw wat het uiterlijk aspect aangaat. Oudere sporen zijn van buitenaf alleen zichtbaar aan de aaneengebouwde panden 43-45-47, waar in de zijgevel van nr. 43 enig oud metselwerk te zien is. Een wat groter pand is nr. 21 uit de tweede helft van de 19de eeuw van anderhalve bouwlaag hoog, dat aan de rechterzijde onderkelderd is, getuige een halfrond kelderlicht aan de voorzijde. In het inwendige staat de enkelvoudige balkklaag loodrecht op de voorgevel. Een ander wat rijziger gebouw aan deze kant is nr. 51 van anderhalve bouwlaag hoog onder een dak met schild links en een topgevel met vlechtingen rechts. Op nr. 25 staat het één bouwlaag hoge schoolmeestershuis, dat getuige de vormgeving en het toegepaste materiaal tegelijk met de pal erachter liggende school aan de Torenstraat gebouwd zal zijn in 1912. De huizen aan de even zijde vertonen minder samenhang. Dwarse huizen van een (nrs. 18, 22) en twee bouwlagen (nr. 24-26) worden door huizen in de diepte (nrs. 14 en 16) afgewisseld. Nr. 28 van twee lagen hoog ligt terug ten opzichte van de rooilijn en nr. 30-32 uit 1932 valt op in de gevelwand door zijn Art-Déco-achtige vormgeving. | |
Gasthuisstraat 1, hoek Torenstraat 2Dwars huis van een bouwlaag met lagere achteraanbouw, evenwijdig aan de straat onder zadeldak tussen tuitgevels, met blauwe linksdekkende pannen belegd. De voorgevel ligt aan de Gasthuisstraat. De vier traveeën | |
[pagina 267]
| |
■ Gasthuisstraat 1, opname 1988
brede gevel is asymmetrisch van indeling, de deur zit rechts van het midden. De gevel wordt afgesloten door een gootlijst op klossen. Alle gevels zijn gepleisterd en van in het voegwerk ingesneden blokken voorzien. In de voorgevel is een gevelsteen aangebracht, waarin een wapenschild met helmteken, dat door twee leeuwen wordt vastgehouden en de tekst ‘god boven al’. In de linkerzijgevel zijn op de verdieping twee oude 17de- of 18de-eeuwse kozijnen zichtbaar. Het huis heeft voorheen dienst gedaan als herberg en woning van de smid, die zijn smederij ernaast, op Torenstraat 4 had. Het voorkomen is 19de-eeuws. Het pand zelf is ouder, mogelijk 17de-eeuws. Sporen daarvan zijn door de uitwendige pleisterlaag en door inwendige aftimmeringen grotendeels aan het oog onttrokken. | |
Gasthuisstraat 51Dwars huis van anderhalve bouwlaag met de daknok evenwijdig aan de straat onder een dak met schild■ Gasthuisstraat 51, opname 1988
(links) en topgevel (rechts). In vooren zijgevel zijn lange ankers toegepast. Het inwendige is tot winkel verbouwd. De rechterdeur is hoger in de gevel geplaatst. Op de verdieping zijn de originele twaalfruits vensters nog aanwezig. Hanekamstrekken zitten boven deuren en vensters. Het is mogelijk dat dit gebouw gezien het toegepaste materiaal van rond 1800 dateert. Het komt bovendien voor, evenals de rest van de bebouwing aan deze kant, op de kadastrale minuut van 1823. ■ Gasthuisstraat 28, opname 1988
| |
Gasthuisstraat 28Groot uit 1905 daterend huis met verdieping onder schilddak, dat terugligt ten opzichte van de rooilijn. Een uitgebouwde dakkapel met piron zit aan de voorzijde. Als bouwmateriaal is gebruik gemaakt van rode baksteen. Voor de sierende onderdelen als banden en lijsten is gele steen toegepast. Het huis is gebouwd ter plaatse van het voormalige Heukelumse gasthuis. De rechts naast het huis staande garage was ooit de kapel van dit gasthuis. | |
Gasthuisstraat 36Het Café de Zwaan is een oude herberg met aangebouwd koetshuis. De verschijningsvorm is die van een tamelijk lang dwars huis van een bouwlaag onder een met blauwe en rode pannen belegd dak. Het pand bezit aan de rechterkant een onderkelderde■ Gasthuisstraat 36, opname 1988
opkamer. De linkerzijgevel is deels uit heldere geel/rode baksteen opgetrokken van een redelijk groot formaat. De vlechtingen in de geveltop zijn hier vernieuwd. De voorgevel is opgemetseld uit een kleiner formaat rode baksteen. Het linkergedeelte van de voorgevel bevat twee zesruitsvensters een deur met gedeeld bovenlicht en twee hooggeplaatste vensters, waaronder zich een kelderluik bevindt. Boven de voordeur zit een blauwe steen met de tekst: ‘op den 26 april // kwam odilia van mil // van de plaats van merkenburg // om te legge den eerste steen // aan het huys van krijtenburg // tot gedagtenis van idereen // anno 1773’. Het rechtergedeelte van de voorgevel bevat dubbele houten deuren, een klein negenruitsvenster en een deurtje. Het pand is verbouwd in de jaren '60 van deze eeuw waarbij de lange dakkapel aan de voorzijde, twee nieuwe ramen in de zijgevel en een grote aanbouw aan de achterzijde werden aangebracht. | |
GroenewalDe Groenewal is de vroegere zuidelijke stadswal. Het merendeel van de huizen is in de 20ste eeuw tot stand gekomen. De kadastrale minuut laat alleen op de zuidwesthoek bebouwing zien. Op de hoek met de Torenstraat ligt een van die gebouwen, een voormalige boerderij onder een met riet gedekte kap voor en een met pannen belegd dak achter. In de naar de Torenstraat gekeerde gevel zitten jaartalankers met ‘1720’. | |
[pagina 268]
| |
■ Overzicht van het complex Groenewal 34, opname 1980
| |
Groenewal 34-35Boerderijcomplex, opgebouwd uit verschillende bouwlichamen. Reeds in de 16de eeuw stond er een gebouw ter plaatse. In het oude raadhuis worden een tegeltableau en haardplaat bewaard, gedateerd 1589, die tijdens de restauratie in 1976 uit de boerderij zijn verwijderd. Nr. 34 is het rechtse, een gevelopening brede gedeelte onder zadeldak met achterliggende stalgedeelte met het brede voerdeel en een hoekgevelbeëindiging. Nr. 35 is het grote dwarsgeplaatste voorhuis van een bouwlaag onder rieten kap, met deur links van het midden en staafankers in de voorgevel. Links is een uit de tweede helft van de 19de eeuw daterend gedeelte onder pannen zadeldak aangebouwd.
Op het erf staat een bakstenen schuurberg met vijf roeden, waarin stalruimte voor koeien en paarden is opgenomen en een vrijstaande, deels houten, deels stenen schuur. | |
TorenstraatDe bebouwing van de Torenstraat, ook wel ‘de Steeg’ genoemd, als voortzetting van de Voorstraat, is tamelijk eenvoudig en heeft zich in oorsprong met name aan de zuidkant geconcentreerd, aangezien aan de noordkant de percelen, behorend tot de panden aan de Gasthuisstraat, lagen, die van de Torenstraat door een sloot gescheiden werden. Hoogstens bevond zich aan de noordkant enige bedrijfsbebouwing als schuren en hooibergen. De oudste bebouwing bevindt zich dan ook aan de zuidkant, zij het dat de panden ogenschijnlijk niet ouder zijn dan midden 19de eeuw (nrs. 5-7 en nr.■ Torenstraat 5-7, opname 1988
13). Met name de stadsbrand van 1772 zal hieraan debet geweest zijn. Dat het hier toch oudere huizen betreft is op een enkele plaats te zien, zoals in de zijgevels van nr. 5-7, waar een groter formaat baksteen is toegepast. De aard van de oudere bebouwing is zeer eenvoudig, zoals dat doorgaans in de dorpen het geval is. Tegenover de kerk staat een voormalige smederij. | |
Hervormde kerk, Torenstraat 1
| |
Bronnen en literatuur■ A.A.U. XLVIII, 281-285; Barbas, 35-48; Berends, G. en Th. van Straalen, ‘Een tegelvloer in Heukelum’, Bulletin KNOB, 1965, monumentennieuws,■ Kerk en toren van Heukelum in het midden van de 18de eeuw, tekening door Pieter van Liender, coll. RPK, Amsterdam
17-18; Blok, 14, 15, 19, 21; Groot, B.J. de, ‘Inventaris van de archieven der hervormde gemeente te Heukelum’, Kerkelijke archieven. Inventarissen onder redactie van dr. J.P. van Dooren, deel 5, 's-Gravenhage 1973, 3-32; Groot, B.J. de, ‘De kerk van Heukelum’, Zuid-Holland 1964, 61-70; Historie bisdom Utrecht II, 675; Joosting en Muller I, 79; Long, Isaac Le, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, deel IV, met afbeeldingen van Abraham Rademaker, Amsterdam 1732, 258; Muller Fz., S. en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel 1, Utrecht 1920, 145; | |
Type en liggingDe kerk bestaat uit een gotisch, eenbeukig, vijfzijdig gesloten koor met aanbouwen, waartegen een uit 1728 daterende, lager schip is geplaatst in een bij het gotische koor aangepaste vormgeving, dat eveneens een vijfzijdige sluiting heeft. Zij ligt aan de zuidkant van de Torenstraat, schuin achter het voormalige Raadhuis, met een begraafplaats aan zuid- en westzijde. Tegen de westkant van de kerk is de grafkelder van de familie Fabricius van Heukelum uit 1847 opgesteld. | |
Materiaalgebruik en constructieSamenhangend met de verschillende bouwfasen waarin de kerk is opgetrokken, | |
[pagina 269]
| |
■ Hervormde kerk van Heukelum vanuit het zuidwesten met een gedeelte van het kerkhof op de voorgrond, opname 1971
zijn diverse formaten rode baksteen aangetroffen. Voor het oudste, 13de-eeuwse werk: 30-31 × 14,5-15 × 7,5-8 cm, 10 lagen = 91-96 cm. In de volgende, midden 14de-eeuwse bouwfase is het formaat: 29 × 13 × 7 cm, 10 lagen = 80-83 cm, (restanten zuidmuur voormalige zuiderzijbeuk en zuidtransept). Aan de voormalige sacristie aan de noordkant uit de laatste helft van de 14de eeuw is toegepast: 29 × 13-13,5 × 7 cm, 10 lagen = 79 cm. Het baksteenformaat aan het koor bedraagt: 28,5-29 × 14 × 6,5 cm, 10 lagen = 72 cm. Het koor heeft een eikehouten tongewelf zonder trekbalken. Gesneden telmerken rechtvaardigen een datering rond 1400. De kap over het zuidelijk transeptgedeelte kan in het eerste kwart van de 16de eeuw gedateerd worden. De kap over het gedeelte aan de westkant is uit 1728 en volkomen traditioneel, volgens 17de-eeuwse principes. De torenconstructie is van grenehout. Spant I van het schip is in 1858-'59 hiertoe helemaal afgebroken. De kappen van koor en schip stonden eertijds met elkaar in verbinding door middel van een stenen trap met houten aantreden, die in de muur boven de triomfboog was uitgespaard. De daken zijn met leien in maasdekking belegd. | |
GeschiedenisWanneer en door wie de kerk gesticht is, is niet bekend. Reeds in 996 wordt een kerk in Heukelum vermeld (Muller, nr. 145). De oudste bouwsporen, gevonden tijdens de restauratie van 1963-1966, wijzen echter op een ontstaansdatum van de huidige kerk in het midden van de 13de eeuw. Door het ontbreken van oudere sporen is het derhalve niet ondenkbaar dat de 10de-eeuwse kerk op een andere plaats heeft gestaan. Naast de kerk waren er twee kapellen: een bij de Oostpoort en een in het gedeelte van de Heukelumse polder, dat nu Friesenwijk heet. Vanaf de 13de eeuw vond er jaarlijks met Pinksteren een grote bedevaart plaats naar een kapel te Vriesewijk of Friesenwijk, ten westen van de stad. De kapel lag vermoedelijk aan het einde van de Kerkweg. In 1269 is er sprake van een geschil tussen Jan van Arkel en het Domkapittel omtrent tienden en het recht van patronaatschap over de kerken te Oosterwijk en Hokelhem (Heukelum) (Kabinet, IV, 258). In de rekeningen van de Domfabriek wordt de kerk te Hue- of Hoekelem vanaf 1395 vermeld (Joosting I, 79). De kerk behoorde aan het Utrechtse Domkapittel (Joosting II, 423) aanvankelijk onder het diaconaat van Tiel, later (na 1315) onder de proosdij van Arnhem. (Barbas, 35). Het collatierecht was aan de heer van Arkel voorbehouden. De kerk was aan de Maagd Maria gewijd (Historie bisdom Utrecht II, 675). In 1486 is er een vermelding over de parochiekerk van Heukelum ‘..ghesticht ende ghedoteert der heyligher Dryevoldicheyt ende den heyligen apostell Sint Jacob dye Meere ende alre Heylighen..’, waarmee gesteld wordt dat Maria mogelijk niet altijd de patrones is geweest (A.A.U., XLVIII, 283). Omstreeks 1573 is men in Heukelum tot de Reformatie overgegaan. | |
BouwgeschiedenisDe oudste in de kerk aangetroffen sporen dateren uit het midden van de 13de eeuw. Het betreft een gedeelte van de koorsluiting, de noordmuur met sporen van twee vensters, de funderingen van een deel van de zuidmuur en de vloer. De vloer lag op 2,20 m onder het maaiveld en bestond uit stenen op haar plat, visgraatvormig gelegd, van hetzelfde formaat als het muurwerk. Sommige stenen waren tot op de helft afgesleten, hetgeen wijst op een intensief gebruik. In het midden van de 14de eeuw, kort na 1342, is de kerk beschadigd na een overstroming en vervolgens hersteld. Bij die gelegenheid is 1,10 m boven de stenen vloer, op een sliblaag van 25 cm | |
[pagina 270]
| |
■ Heukelum, hervormde kerk
- Plattegrond, dwarsdoorsnede naar het koor en lengtedoorsnede Schaal 1:300. Opmetingstekening bureau Van Hoogevest (1965), bewerkt met gebruikmaking van gegevens van Th. van Straalen door J. Jehee, 1987 ■ Vloer van geglazuurde tegels, ontdekt tijdens de restauratie, opname 1964
een mozaïekvloer van 7,10 × 7,10 m gelegd, bestaande uit kleine geglazuurde tegels in zwart, groen, geel en rood, voorzien van diverse motieven. Bij de restauratie in de jaren '60 is de vloer uitgenomen en overgebracht naar het Rijksmuseum te Amsterdam. De vensters werden tot spitsboogvensters verhoogd (zichtbaar in de gedichte gevel bij de sacristie). Tegelijkertijd of kort daarna is tegen het eenbeukige schip een zuidbeuk zonder steunberen gebouwd ter breedte van 6,60 m. Hiervan resteren twee oude vensters, die gelijk zijn aan de verhoogde vensters in de gedichte boog in de noordgevel koor/sacristie, welke zijn gevonden en nog te zien zijn | |
[pagina 271]
| |
in de zuidgevel van het huidige zuidertransept. Een stuk muur ter lengte van 19 m, die deels is opgenomen in de sluitmuur van het zuidtransept en deels tot op ongeveer 1 m boven het maaiveld aan de zuidkant van de kerk in westelijke richting doorloopt, alsmede de kaarsnissen in de zuidelijke transeptarm zijn eveneens van deze verbouwing. Ook de doorgang met kraalprofiel in de noordmuur van koor naar sacristie dateert uit deze bouwfase en blijkt een toegang tot de kerk te zijn geweest. Schip en zijbeuk waren vermoedelijk met zadeldaken gedekt. Aan het eind van de 14de eeuw is aan de noordzijde van de kerk een nieuwe rechthoekige sacristie met steunberen gebouwd ter hoogte van de koorsluiting. Van omstreeks 1400 is de volgende bouwfase, waarin een 5/10 gesloten, hoger koor is gebouwd dat naar het schip (dat lager was dan het tegenwoordige: de aanzetten ervan zijn in de kap nog te zien) met een spitse triomfboog werd geopend; de rechte koorsluiting werd gesloopt en de vloer werd met ongeveer een meter verhoogd. Twee rijen klankpotten werden boven elkaar aangebracht in de noordmuur en een rij in de zuidmuur van het koor. De zuiderzijbeukskapel werd met een spitsboog naar de ‘kruising’ geopend en aan de noordkant werd de aanzet gegeven om de sacristie eveneens door middel van een spitsboog bij de kerk te trekken. Dit laatste mislukte omdat de boog, gebouwd over het oude, als formeel dienst doende muurwerk, ging scheuren toen het muurwerk weggebroken werd. De boogopening werd ijlings weer opgevuld. Aan de noordzijde was náást de sacristie een (niet gerealiseerde) uitbreiding gepland, waarvan de vertanding nog zichtbaar is. ■ Heukelum, hervormde kerk
- Vier plattegronden met weergave van verschillende bouwfasen Schaal 1:600. Tekening naar gegevens van Th. van Straalen door J. Jehee, 1987 Aan de zuidzijde werd de kap in het eerste kwart van de 16de eeuw verhoogd en van een topgevel voorzien. Deze kapconstructie is bewaard gebleven en kon door de aanwezigheid van telmerken en aan de hand van de vorm van de sleutelstukken redelijk nauwkeurig worden gedateerd. Eèn venster in de zuidbeuk werd vergroot, het ander werd dichtgezet. De scheiboog tussen schip en transept werd verhoogd. Waarschijnlijk is in die tijd tevens het plan opgevat om van de tweebeukige kerk een driebeukige te maken, aangezien funderingen daartoe tegen de westgevel van de sacristie zijn gevonden. Dit werk is echter nooit tot uitvoering gekomen. De grote Kempische toren is in deze tijd gebouwd. De toren, 10 × 10 m in plattegrond was vermoedelijk 60 m hoog. Hij bestond uit vijf geledingen en werd met een achtkante spits bekroond. Het muurwerk van de toren en de steunberen was, evenals dat van de Asperse toren met nissen geleed. Op 5 maart 1699 brandde de zuidwesthoek van het schip, de toren en de naastliggende pastorie door blikseminslag in de toren af. De triomfboog tussen het hoofdkoor en het deels verwoeste schip werd daarna dichtgemetseld en het schip zelf werd afgebroken. De toren werd echter hersteld. In 1728 werd er een veelhoekig gesloten schip tegen de dichtgezette westgevel geplaatst, waarna de triomfboog weer geopend kon worden. Aan de noordzijde werd een houten portaal gebouwd. Bij de grote stadsbrand van 1772 brandde de toren wederom uit, waarbij de grote klok barstte en het uurwerk onklaar raakte. De kerk zelf bleef ditmaal gespaard. De toren werd provisorisch hersteld, maar lager dan voorheen. Uit 1779 dateert het orgel, gebouwd door G.T. Bätz, dat toen geplaatst is en bij welke gelegenheid de vensters van de westelijke sluiting, nauwelijks vijftig jaar na de bouw, zijn gedicht. Na door inundatie veroorzaakte schade is de kerk in 1799 hersteld. In hetzelfde jaar ging de toren over in handen van de gemeente, die in 1829 voor f 4000, - de sloop laat aanbesteden van het torengebouw ‘...hoog omtrent 56 ellen, benevens het daarin hangende suffisante uurwerk en zware groote klok, welke laatste in haren middelbaren omvang de dikte heeft van 3.02 ellen, gemaakt in den jare 1773, door A. Petit en H. Synen...’ | |
[pagina 272]
| |
Het kerkgebouw werd in 1858-'59 gerestaureerd en op 3 en 4 mei 1859 werd een nieuw torentje op het kerkgebouw geplaatst. De oude sacristie, na de Reformatie tot consistorie ingericht, is in 1872 verbouwd: een nieuwe toegang werd in de westmuur gemaakt en het niveauverschil van enige treden dat bestond tussen kerk en consistorie werd opgeheven. In 1886 is het inwendige op kosten van jonkvrouwe Fabricius geheel hersteld en werd het toegangsportaal aan de noordzijde verbouwd. In 1910 werd het torentje vernieuwd. Het uurwerk werd in 1938 vervangen door een nieuw uurwerk en nieuwe wijzerborden. De noordelijke aanbouw, waarin de consistorie is ondergebracht, werd in 1949 verbouwd. Vloeren en kap werden vernieuwd en de binnenmuren gedeeltelijk uitgekapt. Restanten van een hagioscoop zijn toen aangetroffen. Tussen 1963 en 1966 heeft een uitgebreide restauratie van de kerk plaats gevonden. Het architectenbureau ir. T. van Hoogevest uit Amersfoort werd met de restauratieopdracht belast. Het plan tot restauratie voorzag onder andere in het herstel aan het buitenmetselwerk en de verwijdering van de gedeeltelijk aanwezige pleister, het afbreken van aanbouwen aan zuid- en noordzijde, het plaatsen van een nieuw torentje, hoger dan het vorige en in het inwendige in de verwijdering van oude pleisterlagen en van de gestucadoorde gewelven in koor, westbouw en zuiderkapel, waardoor de vroegere eikehouten kap weer in het zicht zou komen. Het meubilair moest gehergroepeerd worden en alle banken werden vernieuwd. Kansel en orgel konden blijven staan, de herenbank werd verplaatst naar de zuiderkapel. Het werk werd gegund aan de firma L. Woudenberg en Zonen te Ameide. Op 7 oktober 1963 kon een aanvang gemaakt worden met de restauratie. Op 26 mei 1966 kon de gerestaureerde kerk weer in gebruik genomen worden. | |
ExterieurHet rechthoekige ‘zuidtransept’ eindigt tegen een tuitgevel met schouderstukjes. In de zuidgevel zit, rechts van het midden een spitsboogvenster; aan de linkerkant zijn de sporen van een dichtgezet ouder venster duidelijk te zien. In de oostelijke muur van het■ Inwendige van de zuidelijke dwarsarm van de hervormde kerk van Heukelum, opname 1971
■ Zuidelijke dwarsarm van de hervormde kerk van Heukelum, opname 1971
transept bevindt zich een venster met houten roedeverdeling. Het muurwerk aan de westkant toont een grote boog, die eens naar de thans verdwenen zuiderzijbeuk geopend was. Een vertanding aan het transept en een lage muur wijzen nog op deze fase.
Het vroeg 15de-eeuwse koor staat op een hoog basement met uitgemetselde plint. Eenmaal versneden steunberen tussen de spitsboogvensters, die na restauratie zijn voorzien van bakstenen montants en natuurstenen traceringen. Geprofileerde bakstenen gootlijst onder de dakrand, die aan de noordzijde abrupt eindigt. Aan de laatste steunbeer van het koor aan de noordzijde is een vertanding zichtbaar, die de aanzet had moeten worden van een nooit gerealiseerde uitbreiding. Een oude toegang met een gedrukte boog is in het metselwerk nog duidelijk te zien. De ‘transeptarm’ aan de noordzijde, die de sacristie/consistorie bevatte, | |
[pagina 273]
| |
■ Koorpartij van de hervormde kerk van Heukelum, opname 1971
staat evenals het koor op een plint, eindigt tegen een tuitgevel en is van lage steunberen voorzien. In de noordgevel zijn de spitsboognissen met daarin op de begane grond schuifvensters met roedeverdeling en op de verdieping -de laatste met kraalprofiel-voorzien ■ Noordzijde van de hervormde kerk van Heukelum, opname 1971
van luiken bij de restauratie aangebracht.
De tegen de triomfboog aangebouwde vijfzijdig gesloten aanbouw van 1728 is uit twee soorten baksteen opgetrokken. De drie westelijke vensters zijn in verband met de plaats van het orgel dichtgezet. Eenmaal versneden steunberen zitten tussen de vensters. Een klokketorentje staat op de daknok van het 18de-eeuwse gedeelte. Het noorderportaal is in de huidige vorm een produkt van de restauratie. | |
Interieur met inventarisIn het door houten gewelven overdekte inwendige rusten de ribben van de kapconstructie van het koor op lange slanke muurstijlen; de zuidelijke arm heeft onder het gewelf trekbalken met gotische sleutelstukken en het 18de-eeuwse gedeelte heeft eveneens houten trekbalken. Bij de restauratie zijn klankpotten aangetroffen en in het zicht gebracht. De preekstoel staat in het midden van de noordwand, naast de toegang tot de consistorie. Het oostelijk deel wordt door een axiaal bankenblok gevuld, evenals de westelijke arm, waarin bovendien het orgel staat opgesteld. In het gedeelte recht tegenover de preekstoel staan een eenvoudig bankenblok en de herenbank. | |
PreekstoelDe eikehouten preekstoel dateert uit het tweede kwart van de 17de eeuw. De zeshoekige, staande preekstoel bestaat uit een bij de restauratie gedeeltelijk vernieuwd klankbord, ruggeschot met (nieuwe) vleugels, kuip met toogpanelen en gecanneleerde, met beslagwerk versierde, Toscaanse pilasters op de hoeken, voet en trap. Het■ Interieur van de hervormde kerk te Heukelum naar het oosten, opname 1971
| |
[pagina 274]
| |
ruggeschot en de voet zijn aangebracht tijdens de restauratie. Van het bijbehorende eikehouten doophek is een gedeelte bewaard gebleven en in de zuidbeuk opgesteld. | |
HerenbankenDe herenbank is mogelijk uit 1701. Bij de brand van 1699 werd de oude bank ernstig beschadigd, maar ging niet geheel verloren. Enkele onderdelen zijn opnieuw toegepast. In het fronton, temidden van bladranken alliantiewapens van Johan van der Stel, heer van Heukelum en Clara Hillegonda Graafland. Voorts een eikehouten, enkelvoudige, overhuifde herenbank van paneelwerk uit de 18de eeuw. | |
KoperIn de kerk hangen drie koperen kronen uit de 17de eeuw. Het grootste exemplaar dateert uit de eerste helft van de 17de eeuw en is vermoedelijk niet in Nederland gemaakt. Het heeft een geprofileerde stam met tweemaal zes armen. Op de stam zijn ter versiering tweemaal drie voluten toegevoegd. De armen zijn versierd met bladwerk en dierenkoppen en de voluten lopen uit in mannenkopjes. De stam wordt bekroond door een tweekoppige gekroonde adelaar. Twee kleinere kroontjes hebben eveneens tweemaal zes armen en een uit diverse paddestoelvormen opgebouwde stam. Deze kroontjes dateren uit het einde van de 17de of het begin van de 18de eeuw.
Aan de preekstoeltrap hangt een doopbekkenhouder, waarvan de krul van de arm uitloopt in een dolfijnekopje. | |
OrgelHet orgel is gebouwd en gesigneerd op klavierplank ‘Gideon Thomas Bätz me fecit Ao 1779’. Orgelkast met zevendelig front met op het middenstuk David met de harp. Op de iets lagere torens aan weerskanten een vrouw. De viool en de hoorn die zij vasthielden, zijn verdwenen. Aan beide zijden een wapen, van Simon van der Stel (links) en Frans C. de Groot (rechts). Van der Stel was de heer van Heukelum, De Groot regerend gasthuismeester. | |
DoopvontRestanten van een achtzijdig romaans doopvont, oorspronkelijk op■ Interieur van de hervormde kerk van Heukelum naar het westen met het orgel door G.Th. Bätz, opname 1971
vijf kolommen (ca 1300) zijn na de restauratie in de zuidbeuk opgesteld. | |
GrafzerkenDe grafzerken zijn na de restauratie gelegd in de zuidbeuk, voor de preekstoel (van de predikant Mathyas Havias uit 1629), onder het orgel en in het portaal. De oudste zerk dateert uit 1616. | |
ZilverTwee zilveren avondsmaalsbekers uit 1689. Gladde bekers met geprofileerde voet, gegraveerd met bandwerk met het opschrift ‘Bekers van de kerck tot Heuckelom Ao 1689’ | |
TinVan het tin zijn vermeldenswaard twee vierkante blaadjes op voetjes met bescheiden Lodewijk XV ornament, midden 18de eeuw, met op de achterzijde de inscripties de kerk van heukelom en i.v.d. Voorts twee borden van de hand van de Gorinchemse tingieter A.I. Vos (1787-1844). | |
KlokIn de toren hangt een luid- en slagklok, gegoten door P. Waghevens in 1518, met een diameter van 72,8 cm. In de tekstband: anna ben ic ghegoten van peter waghevens goot my te mechelen int iaer m ccccc xviii. Figuurreliëfs: 1) St. Anna te Drieën; 2) zittend Christuskind; 3) het wapen van Mechelen, gehouden door twee engelen; 4) wapen, gehouden door twee afgewende engelen (Inv. 1942/43). Het mechanische torenuurwerk is van B. Eijsbouts te Asten uit 1938 en is later van een elektrische opwindinrichting voorzien. Het in de Voorlopige Lijst vermelde uurwerk uit 1791 is niet meer aanwezig (Voorl. Lijst, 1915, 171). | |
Torenstraat 8In 1912 werd door de toenmalige ambachtsvrouwe van Heukelum, jonkvrouwe C.A.E. Fabricius, een school gesticht aan de noordzijde. Het is een eenvoudig gebouw op rechthoekige plattegrond, haaks ten opzichte van de weg. De school is opgetrokken uit roze-rode baksteen en staat op een plint van blauw-witte kalkzandsteen. In de lange gevel zitten gekoppelde vensters onder een toog. In de korte, naar de straat gewende gevel, die met een iets overstekende dakrand met windveren en makelaar wordt afgesloten zit een geleding met twee blindnissen waarin gedenkstenen van de stichting en bijbelteksten. In het midden van deze gevel staat een pomp, waarboven een schelpnis met spreuken uit Johannes. In het driehoekige veld van de geveltop is een rond licht aangebracht. ■ Torenstraat 8, opname 1988
| |
[pagina 275]
| |
VoorstraatDe Voorstraat, vroeger ook Ooststraat genoemd, loopt vanaf de plaats waar in het verleden de Oostpoort stond tot aan de splitsing met Gasthuisstraat en Torenstraat. In deze straat lag ter hoogte van de huidige nrs. 16 en 18 het ‘Klooster’ (Barbas, 48), dat eind vorige eeuw is afgebroken. De huizen zijn overwegend één bouwlaag met kapverdieping hoog en liggen met de daknok evenwijdig aan de straat. Het bebouwingsbeeld is voornamelijk 19de- en 20ste-eeuws, mede te wijten aan branden in onder andere 1866/67 en in 1919. De oudste gebouwen aan de Voorstraat en tegelijk van het stadje zijn rond de splitsing met Toren- en Gasthuisstraat gesitueerd. Op sommige erven aan Lingezijde staan grote, deels houten schuren (achter nr. 3 en 5). De meest opmerkelijke en tevens oudste panden zijn het voormalig raadhuis van twee bouwlagen en het vroeg 17de-eeuwse pand Voorstraat 1 met zijn iets uitkragende bogen met kopjes en gevelsteen. | |
Voorstraat 1In oorsprong dwars huis van één bouwlaag, opgetrokken uit helder■ Voorstraat 1, opname 1967
rode baksteen. Boven de vensters van de begane grond zijn overkragingsbogen toegepast, rustend op gebeeldhouwde maskerconsoles met ionische kapiteeltjes. Voorts rijk gekrulde ankers en een gevelsteen, een zwaan voorstellend. In de 19de eeuw zijn de oorspronkelijke kruiskozijnen door de huidige vensters vervangen. Eveneens in de 19de eeuw is het pand met een verdieping verhoogd. In de rechtergevel is de geveltop met vlechtingen zichtbaar van het oorspronkelijke, lagere 17de-eeuwse huis. Aan de linkerzijde is één vak met boog in 1929 afgebroken en vervangen door de huidige zijgevel met erker op de verdieping. Mogelijk was er hier in het verleden sprake van twee huizen, gezien de grote breedte (zeven traveeën) van het pand. Het rechterhuis zou dan drie traveeën hebben ingenomen en het linkerhuis vier. In het inwendige, dat nogal sterk is verbouwd, is op de begane grond een moerbalk haaks op de voorgevel overgebleven, waaronder een console met 17de-eeuws profiel. | |
Voorstraat 2, voormalig raadhuisVroeg 17de-eeuws dwars huis van twee verdiepingen onder zadeldak. De aangebouwde achterbouw onder zadeldak is iets lager, heeft een eerste verdieping en een zolder onder de kap. In het laatste kwart van de 19de eeuw zal een modernisering hebben plaats gevonden, bestaande uit een pleisterlaag met getrokken voegen, zesruitsvensters en een paneeldeur met eenvoudige omlijsting. In 1915 is de achteraanbouw verwezenlijkt, waarin op de begane grond de bestaande bergplaats van de naastgelegen onderwijzerswoning werd verbouwd en op de verdieping een vertrek werd gerealiseerd, dat moest dienen tot raadzaal. In de rechterzijgevel op de zolderverdieping werden twee vensters bijgemaakt en de top van de schoorsteen werd verbreed. De kap van het 17de-eeuwse gebouw werd bij die gelegenheid vernieuwd. In 1936 werd een inwendige verbouwing uitgevoerd, waarbij het trappehuis gewijzigd werd. Het gebouw is in 1979 gerestaureerd. | |
ExterieurDe voorgevel is afgestreken met een pleisterlaag met ingekrast blokverband. De begane grond heeft een voordeur met bovenlicht en een eenvoudige omlijsting, geflankeerd door zesruitsschuifvensters. Dezelfde vensters zitten op de verdieping. Gootlijst op klosjes. Tussen het midden- en rechtervenster op de verdieping is een steen met vierkant gat en het jaartal ‘1783’ zichtbaar, restant van het schavot■ Rechterzijgevel van het voormalige raadhuis, opname 1966
| |
[pagina 276]
| |
■ Heukelum, Voorstraat 2-4
- voormalig stadhuis en belendend perceel, plattegrond en doorsneden. Schaal 1:300. Opmeting: technische Dienst Heukelum (1975), bewerkt door J. Jehee, 1987 dat in dat jaar werd aangebracht. De steen is verplaatst en is de laatst overgeblevene. Barbas meldt er nog twee. De rechterzijgevel van het oude gedeelte is op dezelfde wijze gepleisterd als de voorgevel. Op de verdieping twee zesruitsschuiframen als voor. De zolderverdieping heeft twee openslaande vierruitsramen. Fraaie vroeg-17de-eeuwse muurankers, alle verschillend. De gevel van de aanbouw heeft op begane grond en verdieping een zesruitsschuifvenster met hanekamstrekken. Met cementpleister is aan de bovenkant van de tuitgevel een trapverband gesuggereerd. Van de linkerzijgevel is van het 17de-eeuwse deel alleen de top zichtbaar. Deze is gepleisterd en voorzien van staafankers. De gevel van de aanbouw uit 1915 heeft op de verdieping een houten luik. De achtergevel van de aanbouw heeft op de begane grond een zesruitschuifvenster links en een deur, waarnaast een klein raampje. Twee zesruitsvensters op de verdieping, alles met hanekamstrekken. | |
InterieurVia de voordeur is de hal met samengestelde balklaag direct toegankelijk. Vier zware geverfde moerbalken met identieke sleutelstukken verdelen de zoldering in drie vakken. Tegen de gevel met de aanbouw zijn twee cellen met tongewelf ingebouwd, waarvan de linker afgesloten wordt met een zware deur met luikje en de rechter met een zelfde deur met tralies. Beide cellen hebben een getoogd bovenlicht met tralies. De tussenmuur tussen de cellen is verwijderd. Links naast dit blok is bij de laatste restauratie een doorgang naar de achterbouw gemaakt. Een rechte trap links voor in de hal leidt naar de eerste verdieping, die van eenzelfde samengestelde balklaag met sleutelstukken is voorzien. De zware moerbalk tegen de rechterzijgevel ontbreekt hier echter. Via openslaande deuren is de achterbouw toegankelijk, waarin voorheen de raadzaal gevestigd was. De boven het voorste stuk liggende zolder heeft een vurehouten kap. | |
InventarisOp het raadhuis uit 1964 wordt een zilveren kelk met deksel op hoge stam met nodus en geprofileerde voet bewaard. De cuppa is voorzien van een ring en is van binnen verguld. Hoogte 24,5 cm, diam. cuppa 9 cm. Vier merken onder de voet (Gorinchem, 1780?). De deksel heeft een getorste knop, waarvan het bovenste deel is afgebroken. De cuppa draagt twee inscripties. In het bovenste deel staat: ‘Toen Heukelums Heer nu vijftig Jaar // met Sijne Gaade hadt moogen leeven // Werd ik door dit Gezeegend Paar // Der Stads Reegeeringe gegeeven // Vergeet niet aan dit veest genoeglijk te gedenken // Als gij op Heuklums Heil mij boorde vol sult schenken // 1780’. Daarnaast twee wapens, onderling met een lint verbonden en bekroond door een zandloper en twee harten met ‘50’. Onder de ring staat in een ander lettertype: ‘Den Hoog ed Heer simon van der stel // heere per steede en Baronie heukelum en lyenberg // en Vrouwe maria antonia van rouveroy // in den egt vereenigt den 7 maart // 1730’. | |
Voorstraat 4Naast het raadhuis liggend dwars huis van een bouwlaag met de daknok evenwijdig aan de Voorstraat. Bij de | |
[pagina 277]
| |
■ Voorstraat 4, opname 1988
restauratie van het raadhuis bleek dat het muurwerk van nr. 4 ouder was dan dat van het raadhuis zelf. Bij de bouw van het raadhuis in de 17de eeuw is gebruik gemaakt van de zijmuur van een 16de-eeuws buurpand. Dit huis is sedertdien echter gemoderniseerd, waarbij de oude bouwsporen uit het zicht verdwenen zijn. Links onder in de voorgevel is een steen ingemetseld met ‘de eerste steen gelegd // door // d. voortman // burgemeester // 1846’. Het uit rode baksteen opgetrokken pand heeft een symmetrisch ingedeelde voorgevel met deur met bovenlicht in het midden, die geflankeerd wordt door twee zesruitsvensters. Deur en vensters zijn voorzien van hanekamstrekken. Een eenvoudige houten gootlijst sluit de gevel af. Tussen de vensters en de deur zijn rechte muurankers zichtbaar. Het tegen het raadhuis aanlopende zadeldak is met blauwe pannen belegd. In het dak zijn twee dakkapellen met zijwangen en een geprofileerd kroonlijstje aangebracht. | |
Het kasteel
| |
Literatuur■ Barbas, 12, 15, 21, 22; Boxhorn, M.Z., Tonneel ofte Beschrijvinghe des Lants ende Steden van Hollandt ende West-Vrieslandt, Amsterdam 1632, 307; Groot, B.J. de, ‘Het kasteel Merckenburg bij Heukelum’ in Van Stad en Graafschap Leerdam, orgaan van de historische vereniging Vrienden van oud Leerdam, 2de jrg. nr. 3 (1982), 20-29; Groot, B.J. de, ‘Het kasteel Heukelum’ in de Gecombineerde, 19 december 1964; Long, Isaac Le, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, Deel IV, Amsterdam 1732, 126-136; Loosjes, A., ‘Het kasteel Heukelom’, Buiten 1926, 136-137; Punt, W.H.J., ‘Heukelum Castle where the last Van der Stel died in 1782’, Restorica, nr. 5, 1978, 58-59; Rademaker, A., Kabinet van Nederlandsche outheden en gezichten, Amsterdam 1725, nr. 165; Robidé van der Aa, C.P.E., Oud-Nederland in de uit vroegere dagen overgeblevene burgen en kasteelen geschetst en afgebeeld, Nijmegen 1846, 381-388; Smids, Lud. M.D., Schatkamer der Nederlandse oudheden enz., Haarlem II 1737, 137; Tegenwoordige Staat, Holland IV, 552; | |
Type en liggingTen noordoosten van het stadje Heukelum ligt de buitenplaats Heukelum, bestaande uit een door een eenvoudige landschappelijke aanleg omgeven kasteel, dat in de jaren na 1734 in opdracht van Johan van der Stel werd opgetrokken tegen een middeleeuwse, vierkant poorttoren, restant van het oude kasteel. Voor het door een vrijwel vierkante gracht omgeven huis liggen twee bouwhuizen. Aan het begin■ Het kasteel Heukelum, voor- en rechterzijgevel, opname 1988
van de oprijlaan naar het kasteel staan twee bakstenen hekpijlers uit de 18de eeuw. In het zuiden wordt de buitenplaats begrensd door de Heidenseweg, de oostelijke en noordelijke begrenzing worden gevormd door onderscheidenlijk de Asperense wetering en de Lingedijk. Het kasteel zelf staat op een eiland in de gracht. Een ophaalbrug op bakstenen pijlers vormt de verbinding tussen het eiland en het voorplein. | |
GeschiedenisEen eerste vermelding over een kasteel in Heukelum, dat ook ‘Merkenburgh’ werd genoemd, lijkt in 1272 te zijn toen Otto van Arkel heer van Heukelum werd (Le Long, 128; Robidé, 381). In 1329 droeg Otto ‘ten vrien eijghen, sine husinghe, die men hiet Merenborch’ op aan de graaf van Holland (Barbas 12). Het slot werd tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten na een belegering van negen weken door Jan van Arkel, bisschop van Utrecht in 1353 ingenomen en geslecht (Barbas 15). Het zal vervolgens herbouwd zijn, met gebruikmaking van enig nog bestaand (13de-eeuws?) muurwerk. De oudste nog resterende gedeelten van het huidige kasteel, de ingangstoren en wat muurwerk terzijde, dateren van deze herbouwperiode. Het kasteel en de directe omgeving | |
[pagina 278]
| |
■ Kasteel Heukelum
- Situatietekening van het kasteel en directe omgeving Schaal 1:3 000. Tekening naar gegevens van de Stichting PHB (1985), bewerkt door J. Jehee, 1987 staan weergegeven op een kaart van Jacob van Deventer uit 1558. Het slot zelf is schematisch afgebeeld met zijn vier vleugels rond een binnenplaats en torens op de hoeken. Het is door een dubbele omgrachting omgeven. Tussen de eerste en twee gracht staat een poortgebouw getekend. Lanen vanaf en rond het kasteel, die aanlopen op de stad Heukelum, zijn heden ten dage nog te herkennen. Tot 1567 bleef het kasteel in het bezit van de heren van Heukelum, die stamden uit het geslacht van Arkel. Daarna vererfde het via de vrouwelijke lijn op het geslacht De Thiennes, heren van Rumbeke. Over de lotgevallen van het kasteel in de 16de eeuw is niets bekend. In de 17de eeuw blijkt de technische staat van het kasteel slecht te zijn (Boxhorn, 302), maar wordt zo nu en dan wel bewoond (Barbas, 21). In 1672 werden stad en kasteel door de Franse troepen geplunderd en in brand gestoken. Van het kasteel bleef een ruïne over, waarvan de resterende ingangspoort in 1725 is getekend. Het verpondingsregister van 1731 geeft aan dat het huis ‘Marquenburg’ ten enemale vervallen is en niets over is gebleven dan een stuk van de toren en een bouwvallige schuur. Het puin van het vervallen kasteel schijnt verwerkt te zijn in de jaren 1705 en 1706 aan het gasthuis te Heukelum (De Groot, Merckenburg, 25). In 1734 werden de ruïnes door Philippe René Hyacinthe de Thiennes verkocht aan Johan van der Stel (1708-1758) voor f 22500,-. Johan liet het tegenwoordige huis optrekken met behoud en herstel van de oude toren, die ooit diende als toegang tot de bassecour of binnenhof. (Barbas, 21). Smids schrijft nog in 1737 over het kasteel ‘....is heden onder de dingen, welke syn geweest; een ydele geschiedenis’. Men kan daaruit opmaken dat het nieuwe huis nog niet gebouwd was. Het verpondingsregister van 1740 meldt dat Jan van der Stel, heer van Heukelum, het oud adellijk huis Marquenburg weer heeft opgebouwd met koetshuis en stalling en twee woningen. Twee jaar daarvoor had Johan zich al als lidmaat van de Heukelumse kerk laten inschrijven, waarmee men kan veronderstellen dat de bouw dan niet voltooid, zich in ieder geval al in een vergevorderd stadium bevond (De Groot, Merckenburg, 26). Een bouwmeester en uitvoerende kunstenaars zijn niet bekend. | |
[pagina 279]
| |
■ Het kasteel van Heukelum in 1753, tekening door P.J. van Liender, coll. Gemeentemuseum Arnhem
De Tegenwoordige Staat beschrijft het complex in 1749 (p. 552) ‘Het tegenwoordig Huis te Heukelum is een deftig nieuwerwetsch gebouw, uit welks dak een agtkante koepel en hooger een dergelijke spits oprijzen. Rondom dit slot heeft men een welgeregelde plantaadje’. Uit 1750 en 1753 stammen een gravure en een tekening, waarop het nieuwe kasteel verbeeld is, liggend in een gracht en verbonden met het landhoofd door middel van een ophaalbrug en met een lage keermuur omgeven. In vergelijking met de huidige situatie lijken er nauwelijks wijzigingen te hebben plaats gevonden dan dat de muur aan de zijkanten door aarden belopen is vervangen. Na het overlijden van Johan van der Stel in 1758 komt het kasteel in handen van zijn oudere broer Simon, die het met zijn gezin tot zijn dood in 1785 zal bewonen. In 1788 wordt het huis door de erven verkocht aan Justinus van Gennep, ondermeer drost, schout en dijkgraaf van de stad (Barbas, 22), om in 1813 wederom verkocht te worden aan Mr. A.C. Fabricius. Via vererving komt het huis in 1927 in bezit van baronesse C.W. van Boetzelaer van Heukelum die gehuwd was met baron van Heeckeren van Brandsenburg. In de 19de eeuw hebben er waarschijnlijk twee grote verbouwingen plaats gevonden: een in 1826 en 1827 waarbij de ingangspartij in de toren, de raamindelingen en de rechterkelder, die als appelkelder diende, werden gewijzigd. Fabricius had de Amsterdamse meestertimmerman F. Peek daartoe opdracht gegeven. Doordat de overdekking van de rechterkelder werd gewijzigd in stenen gewelven, moest tevens de vloer in de zaal daarboven, die ‘Groene kamer’ genoemd werd, opnieuw gelegd worden. (ARA, archief Heukelum en Leijenburg, inv. nr. IX, brievenboek A.C. Fabricius). Mogelijk dateert het stucwerk in de kamer rechts van de toren op de bel-étage eveneens uit die tijd. In 1852 zijn de ramen in de kelderverdieping vernieuwd en aan het uitwendige hebben reparaties plaats gevonden,■ Het kasteel Heukelum, met voorplein en bouwhuizen, opname 1988
evenals aan de brug. In die tijd werden schouwen, stucplafonds (kamer links van de toren) en indelingen van kamers op de verdieping aangepast aan de toenmalige mode. In het laatste kwart van de 19de eeuw is in ieder geval de aankleding van de grote zaal in de huidige staat gebracht. Na 1927 hebben ondergeschikte veranderingen plaats gehad zoals het aanbrengen van sanitair, het inbrengen van de 17de-eeuwse uitmonstering van de torenkamer en het decoreren van de eetkamer. | |
ExterieurHet huis bestaat uit drie bouwlagen met een zolder: een lage kelderverdieping met daarboven een belétage en een weer wat lagere eerste verdieping onder een omlopend, met pannen gedekt, schilddak met schoorstenen op de vier hoeken. De toren waar de schilddaken van het huis tegenaan lopen, wordt met een achthoekige, met leien in Rijnse dekking bedekte koepel met spits bekroond, waarop een windvaan in de vorm van een zwaan prijkt. Formaat baksteen aan de toren: 29,5 × 6,7 × 14 cm, 10 lagen = 82 cm (vlak onder de kantelen) en 32 × 15,5 × 6,7 cm, 10 lagen = 92 cm in Vlaams verband aan de steunberen. Aan de buitenzijde valt het hoofdaccent op de voor- en achtergevel. De zijgevels zijn regelmatig door acht- danwel zesruitsvensters geleed. De ingang in de middeleeuwse toren had oorspronkelijk een omlijsting in Lodewijk XIV-vormen rond voordeur en verdiepingsvenster. Sporen daarvan zijn vaag in het metselwerk naast het | |
[pagina 280]
| |
■ Het kasteel Heukelum, achtergevel, opname 1988
verdiepingsvenster te zien. In 1826-27 is deze, tegelijk met de raamindeling veranderd. De voordeur met getordeerde middennaald en glaspanelen heeft thans een indeling met bovenlicht met spaakroeden, waaronder een opengewerkt kalf met gesneden palmettedecoratie zit. Het geheel wordt omlijst door een hoofdgestel met pilasters op natuurstenen basementen. Het verdiepingsvenster heeft een hoofdgestel met tandlijst en een bovenlicht met spaakroeden. Naast de voordeur zit een marmeren iets west afwijkende zonnewijzer in Régencestijl. De zware middeleeuwse toren heeft aan de voorzijde twee steunbeerachtige aanbouwsels. Hij is voorzien van een borstwering met kantelen, aan de voorzijde verlevendigd door twee uitgekraagde arkeltorentjes, waartussen uitmetselingen, gelijkend op een mezekouw. Aan weerszijden van de toren loopt het oude muurwerk tot een hoogte van ongeveer 2,5 m boven de (flucturerende) waterspiegel door. De kantelen zijn uit hergebruikte steen samengesteld. De linkerzijgevel heeft over de drie verdiepingen een verdeling van vijf vensters. Het middenvenster op de verdieping is blind. De omlijsting van deur en verdiepingsvenster in de middenrisaliet van de achtergevel vertoont Lodewijk XIV-vormen, zoals dat aan de voorzijde ook het geval geweest is. Op de deurpilasters zware consoles versierd met bandwerk en ornamentale motieven. De basementen van Namense steen van de pilasters ontbreken. De trap naar de belétage heeft smeedijzeren balusters en hardstenen treden. Deur met bovenlicht en mogelijk ook de trap zullen dateren van de vroeg 19de-eeuwse verbouwing. De rechterzijgevel heeft een verdeling van vier vensters in de breedte. Brede muurdammen duiden de plaats van de schouwen in het inwendige aan. | |
InwendigOp alle étages liggen de kamers te weerszijden van een tamelijk brede middengang, die door de toren heen over de gehele diepte van het huis loopt. In verband met de dikte van het torenlichaam, dat over de volle hoogte aan de binnenkant is uitgekapt, zijn de vertrekken aan de voorzijde over alle verdiepingen smaller dan die aan de achterzijde. Tussen de vertrekken links voor en links achter is het trappehuis gesitueerd. In de middenrisaliet aan de achterzijde van het huis zijn over de hele hoogte toiletruimten danwel bergruimtes verwerkt. De kelderverdieping is aan de linkerkant van de overwelfde gang over de hele diepte van een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel voorzien. De ruimtes rechts worden met zware pijlers waarover gordelbogen geslagen zijn, onderverdeeld. Tussen de bogen zijn platte tongewelven opgenomen. Het vertrek links naast de toren diende als voorraadkamer met wijnrekken en een vliegenkast. De achter de trap liggende keuken heeft links een grote schouw met geprofileerde,■ Deel van de keuken in het souterrain, opname 1988
■ Middenornament van het plafond in de rechtervoorkamer, opname 1988
houten lijst, waarin een bakoven was opgenomen. Rechts een ingebouwde servieskast. De wanden zijn met witte tegels bezet. Deze ruimte had oorspronkelijk twee zich verjongende zuilen in het midden ter schraging van een onderslagbalk. Eén zuil is door een muurtje vervangen. Een pomp was opgesteld in de ruimte onder aan de trap tussen de voorraadkamer en de linkerkeuken. De kelderruimtes aan de rechterkant zijn gemoderniseerd. De met deuren en nissen symmetrisch ingedeelde hardstenen gang op de belétage is over de gehele lengte van stucversieringen in Régence-stijl op de wanden en de plafonds voorzien. De ■ Serviezenkast in de rechtervoorkamer op de begane grond, opname 1988
| |
[pagina 281]
| |
■ Kasteel Heukelum
- Kelderplattegrond van het Huis Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van bureau Van Asbeck door J. Jehee, 1987 | |
[pagina 282]
| |
■ Kasteel Heukelum
- Plattegrond van het Huis, belétage. Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van bureau Van Asbeck door J. Jehee, 1987 | |
[pagina 283]
| |
■ Kasteel Heukelum
- Plattegrond van de verdieping. Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van bureau Van Asbeck door J. Jehee, 1987 ■ Kasteel Heukelum
- Doorsnede over het Huis zuidwestnoordoost, gezien in noordwestelijke richting Schaal 1:300. Opmetingstekening naar gegevens van bureau Van Asbeck door J. Jehee, 1987 op de gang uitkomende eiken paneeldeuren hebben geprofileerde omlijstingen en uitkragende bovendorpels. Rechts naast de toren bevindt zich een zitkamer met een marmeren schouw en een stucplafond, dat bestaat uit lijsten en een ovaal middenstuk met bladen bloemslingers en palmetten, alles uit het laatste kwart van de 18de of begin 19de eeuw. Een servieskast met consoles in Lodewijk XIV-vormen en de lambrisering zijn uit de bouwtijd. De zitkamer links voor heeft eveneens een schouw en stucplafond met palmetten en wijnranken versierd uit het midden van de 19de eeuw. In de torenmuur is een alcoof uitgespaard met neo-renaissance omtimmering. De grote zaal rechts achter heeft een blauw-groen geschilderde enkelvoudige balklaag en is geheel in 18de-eeuwse vormen gedecoreerd. In het midden van de rechterzijgevel bevindt zich tussen de ramen een schouw van Boisjourdan marmer met boezem in Lodewijk XIV-vormen waarin een bloemstilleven is opgenomen van Adrienne Jacqueline van Hogendorps' Jacob (1857-1920) uit 1884. Het stuk is omgeven met sierlijk snijwerk in Régence-vormen, dat mogelijk eveneens uit 1884 dateert. IJzeren haardplaat met een naar links gewende ruiter. Boven de van panelen voorziene 18de-eeuwse lambriseringen met ornamentaal bandwerk is rondom een 18de-eeuwse wandbespanning van beschilderd jute aangebracht, waarop jachttaferelen in een landschap met ruïnes en wilde dieren verbeeld staan. De eetkamer links achter heeft een abrikooskleurig beschilderde balklaag en wanden over een blauwe verflaag heen, die hier en daar zichtbaar is. De vroeg 20ste-eeuwse wandbespanning is in kleur aangepast, evenals de schouw van Breccie met neo-renaissance boezem. In de lambri's verwerkte deuren geven toegang tot een kast en de ruimte onder de trap. De vertrekken op de verdieping zijn minder rijk van uitmonstering. Zo is het stucwerk in trappehuis en gang veel eenvoudiger, evenals de op de gang uitkomende eiken paneeldeuren. In de torenkamer met een omtimmerde enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel, is na 1926 een eikehouten lambrisering met paneelen beslagwerk ingebracht, alsmede een 17de-eeuwse schouw met zandstenen hermen en een gesneden eikehouten boezem met pastorale scènes, | |
[pagina 284]
| |
■ Benedengang met stucwerk, opname 1988
waaronder Leda en de zwaan. De schouwen met gestucte en eenvoudig gedecoreerde schoorsteenboezems in de kamers te weerszijden van de toren dateren uit het einde van de 19de eeuw. In de linkerkamer zit een met een paneeldeur afsluitbare rondboogtoegang door de torenmuur heen. De beide achterkamers zijn in die tijd onderverdeeld en van schouwen voorzien. Alle ramen in het huis hebben binnenluiken. De zolder is met verschillende vertrekken afgetimmerd. De koepel is uit de bouwtijd en bestaat uit acht halve spanten tegen een achtzijdige ringbalkconstructie. Daarop staan twee elkaar kruisende dekbalkjukken en vier halfspaten. De sporen bestaan uit tegen elkaar gespijkerde, elkaar gedeeltelijk overlappende planken in de vorm van de koepel. Onder de koepel staat een mechanisch torenuurwerk opgesteld uit 1950, vermoedelijk vervaardigd door de firma Weule en geleverd door firma de Klok uit Aarle Rixtel. Daarnaast ligt een luid- en slagklok met een diameter van 42,5 cm. In de tekstband: me fecit ciprianus crans iansz amstelodami anno 1749. | |
Het parkEen geometrisch park rond het kasteel, waarvan nog restanten herkenbaar zijn, is waarschijnlijk tegelijk met de bouw van het huis en de bouwhuizen in de jaren na 1734 aangelegd, met gebruikmaking van elementen, als de op het stadje gerichte oprijlaan, die op de kaart van Jacob van Deventer uit 1558 al voorkomt. Ook de rechte lanen langs de randen van het park staan al bij Van Deventer en vormden een onderdeel van de 18de-eeuwse aanleg. In het midden van het voorplein lag een ronde parterre. Het park werd in het begin van de 19de eeuw veranderd in een eenvoudige landschappelijke aanleg. De wijzigingen waren in ieder geval in 1823 verwezenlijkt, zoals blijkt uit de kadastrale minuut uit die tijd. De veranderingen bestonden uit het vergraven van verschillende waterlopen en een■ Eetkamer met neo-Renaissance schouw, opname 1988
| |
[pagina 285]
| |
■ Grote zaal met de beschilderde behangsels, opname 1988
deel van de gracht, alsmede uit de verlandschappelijking van de omgrachte boomgaard ‘het Paradijs’. De kom ten westen ervan heeft tot op heden de ronde vorm van de 18de-eeuwse aanleg bewaard, maar is dichtgeslibt. Mogelijk uit die tijd zullen de bruggetjes, boomstammen van pleisterwerk op gaas, over de waterloop tussen de grote vijver en de gracht rond het Paradijs dateren. | |
HekAan het begin van de oprijlaan staan twee bakstenen hekpijlers uit de 18de eeuw. De schilddragende leeuwen zijn in de jaren zestig van deze eeuw toegevoegd ter vervanging van twee leeuwen uit 1889. De ‘oude’ leeuwen zijn verplaatst naar het zijhek, waarvan zij in 1988 gestolen bleken te zijn. | |
De bouwhuizenTegelijk met de bouw van het kasteel werden twee bouwhuizen opgetrokken, beide op rechthoekige plattegrond onder schilddak met in de naar het kasteel toegewende zijde een grote rondboogtoegang. Op de kadastrale minuut is het linkerbouwhuis van een aanbouw aan de lange achtergevel voorzien. Getuige een gemerkte baksteen in het linkerbouwhuis (FvH 1857) werd dit in 1857 gewijzigd. De pleisterlaag die beide bouwhuizen bedekte, is van het linker gebouw verwijderd, waarbij bovengenoemd steentje aan het licht kwam. De vorm van de huidige bouwmassa stemt overeen met die uit de 18de eeuw. Het linkerbouwhuis deed dienst als koestal, later koetshuis, het rechter als oranjerie of ‘broeijerij’: onder de pleisterlaag zijn de hoge ramen zichtbaar. De kruisen■ Het kasteel van Heukelum met voorplein en bouwhuizen in 1750, gravure van H. Spilman naar Jan de Beijer, in Het Verheerlijkt Nederland..etc.
op het muurwerk van het gepleisterde gebouw - op het ontpleisterde zijn zij verdwenen - zijn na 1925 aangebracht. Op een luchtfoto uit dat jaar zijn ze nog niet zichtbaar. | |
[pagina 286]
| |
SpijkLiteratuur■ Künzel, 329; | |
NederzettingsgeschiedenisHet dorp Spijk bestond in bestuurlijke zin, zolang het tot de provincie Zuid-Holland behoorde (1820-1986), slechts uit een smalle strook grond tussen de Zuider Lingedijk en een evenwijdig daaraan lopende kwelkade. De achtergrond van deze opvallende vorm van het grondgebied was van waterstaatkundig-bestuurlijke aard, namelijk om de Lingewerken, waartoe deze rivierdijk behoorde en het beheer daarover in een hand te houden, te weten die van de provincie Zuid-Holland. De naam van de nederzetting is mogelijk al in een bron uit 1129 bekend en heeft de betekenis van landtong (Künzel, 329). Deze hoedanigheid slaat in het bijzonder op het westelijk van de kerk gelegen terrein, dat ten gevolge van het zeer slingerende beloop van de Linge ter plaatse de vorm van een landtong aanneemt. Het kaartmateriaal geeft aan dat tot in de 20ste eeuw de nederzetting bestond uit aan de voet van de dijk gelegen bebouwing, voor het merendeel boerderijen en op wisselende afstand van elkaar gelegen. De oeverwallen van de Linge liggen hier niet aan de oppervlakte blijkens de bodemkaart, wat de ligging van bebouwing tegen de dijk heeft beïnvloed. De omgeving van de kerk werd tot in het begin van de 19de eeuw beheerst door een omvangrijke tuinaanleg, behorend bij het tegenover de kerk, buitendijks gelegen Huis te Spijk. Van enige komvorming in de bebouwing was pas ver in de 20ste eeuw sprake. | |
Historisch bebouwingsbeeldDe historische bebouwing van het dorp Spijk ligt op regelmatige afstand van elkaar langs de Zuider Lingedijk■ Spijk
Topografische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Nederlanden, schaal 1:50 000, 1973 (facsimile herdruk van 1847-'48), blad 38, uitvergroot fragment ■ Spijk
Topografische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden, schaal 1:25 000, opname 1978, blad 38, fragment en bestaat vrijwel uitsluitend, voor zover kon worden nagegaan, uit boerderijen en dijkhuizen, waarvan de oudste uit de 17de eeuw dateren. Aan de westkant ligt de hervormde kerk met haar slanke hoge spits. Bij de grote dijkdoorbraak onder Kedichem in 1809 zijn nogal wat boerderijen beschadigd geraakt. Vier zijn er zelfs geheel weggespoeld (Van der Aa, 626). Tegenover de kerk lag buitendijks het Huis te Spijk, dat in het begin van de 19de eeuw is afgebroken: op de kadastrale minuut uit 1823 komt het al niet meer voor.
De oudere boerderijen zijn alle van het voerdeeltype en staan op een T-vormige plattegrond. Bij onderzoek aan de boerderijen nr. 89 en 97 bleek dat zij een voorgangster hadden op rechthoekige plattegrond. Een van de zeer weinige uitzonderingen die nog op een rechthoekige plattegrond staat is nr. 135 onder een wolfdak, met schild aan de achterzijde. De boerderijen liggen haaks ten opzichte van de dijk, dit in tegenstelling tot de dijkhuizen, die met de daknok evenwijdig aan de dijk liggen. Door de ophogingen zijn de gebouwen in de loop van de tijd in de diepte komen te liggen en soms zelfs half in het dijklichaam opgenomen. Het toegepaste materiaal aan in ieder geval de voorhuizen van de boerderijen is rode baksteen, al naar gelang de leeftijd in verschillende maten en kleurgradaties. Het dwarse voorhuis is meestal gedekt met een rieten kap. De dakvormen verschillen. Zadeldaken komen voor bij de nrs. 97 en 179. Nr. 95 heeft een voorhuis onder wolfdak, maar vaker wordt een combinatie van beide aangetroffen: een puntgevel aan de ene kant en een wolfeind of een schild aan het andere eind. Dit is het geval bijvoorbeeld bij de 17de-eeuwse boerderij op nr. 3 en de 18de-eeuwse boerderijen op de nrs. 79, 89, 131-133 en 141. Het bedrijfsgedeelte heeft de brede voerdeel en een ankerbalkgebintconstructie. Bij nogal wat boerderij is een gedeelte van de schuur in | |
[pagina 287]
| |
hout uitgevoerd. Bijna alle oudere boerderijen hebben een hoekschild aan de achterzijde. Het uitstekend gedeelte kon dienst doen als stal voor jongvee, ossen of varkens. Parallel aan de dijk en gedeeltelijk van houten wanden voorzien zijn de dijkhuizen op 19-21, 43-45, 51 en het in de jaren zeventig afgebroken nr. 75, die oorspronkelijk uit de 17de eeuw dateren, maar later wat zijn uitgebreid en verbouwd. Buitendijkse dijkhuizen van dit type bevinden zich aan de westkant van Spijk, voorbij de kerk: nrs. 16, 20 en 40. De laatste is is met jaartalankers ‘1774’ gedateerd. Nr. 20 heeft houten zijgevels. Twee boerderijen zijn van gevelstenen en teksten voorzien, een opmerkelijk en zelden voorkomend verschijnsel (nrs. 89 en 141). Losse schuren zijn, indien aanwezig, doorgaans van hout. Hooibergen, die getuige foto's uit de zestiger jaren nog volop aanwezig waren, zijn nu alle verdwenen. Het hooi wordt in grote, aan een kant open schuren achter de boerderij opgetast. Door de ligging vlak tegen of op de dijk zijn leibomen en siertuinen aan de voorzijde niet aanwezig. | |
Zuider Lingedijk 39Uit rode baksteen opgetrokken boerderij op T-vormige plattegrond met het voorhuis onder een rieten wolfdak. De voorgevel heeft een witgeschilderde plint en vensters met roedeverdeling van verschillend formaat. In de kozijnen zijn de sporen van de 17de-eeuwse kruisverdeling, die eruit gezaagd is, vaag zichtbaar. Het linkervenster zit wat hoger, in verband met een eronder liggende kelder, waarvan■ Spijk, Zuider Lingedijk 39, opname 1965
het luik in de linkerzijgevel te zien is. De voordeur met bovenlicht zit links van het midden. Op de verdieping onder de dakrand zit nog een klein venster. Hanekamstrekken boven de vensters en deur op de begane grond. Gekrulde, 17de-eeuwse muurankers zitten tussen de gevelopeningen. Kleinere staafankers onder de dakrand. Het voorhuis is tamelijk breed. Het bedrijfsgedeelte met hoekschild is verbouwd. De boerderij dateert uit de 17de eeuw, maar is in de 19de (na de dijkdoorbraak?) en de 20ste eeuw verbouwd. ■ Spijk, Zuider Lingedijk 43-45, opname 1987
| |
Zuider Lingedijk 43-45In de lengte van de dijk liggend, ondiep 17de-eeuws dijkhuis onder rieten kap met wolfeind links en laag schild rechts. Het huis is links achter onderkelderd. De wand van het rechterstuk is van (nieuwe) houten delen samengesteld, het middelste deel is opgetrokken uit rode baksteen en het smallere linkergedeelte is van een pleisterlaag voorzien. In de voorgevel zitten verschillende vensters op ongelijke hoogte, waarvan een met luiken, alsmede een voordeur in het met planken beschoten deel. Boven het middenstuk zit een zoldervenster in de kap. Het linkeruiteinde is blind. Hier twee 17de-eeuwse muurankers, waartussen mogelijk vroeger een venster, thans aan het oog onttrokken door de pleisterlaag. De zeer lage rechterzijgevel is vernieuwd. De linkerzijgevel is gepleisterd, vensters en deuren uit de 20ste eeuw, 19de-eeuwse rozetankers. | |
Zuider Lingedijk 51Sterk op nr. 43-45 lijkt dit ondiepe, 17de-eeuwse dijkhuis, evenwijdig aan de Lingedijk. Het pand ligt onder een rieten kap met wolfeind links en laag■ Spijk, Zuider Lingedijk 51, opname 1987
schild rechts en aan achterzijde. Het huis is linksachter onderkelderd. Het rechterdeel van de voorgevel is uit houten delen samengesteld en bevat een voordeur. In het inwendige dwars geplaatste gebinten. Dit deel deed dienst als stal. Het middelste deel is uit helder rode (17de-eeuwse) baksteen (stroomlaag onder de dakrand), links uit wat donkerder (19de-eeuwse) steen opgetrokken. Vensters van verschillend formaat en indeling. Ook hier een zoldervenster in de kap. Witgeschilderde plint. In het linkerdeel is een gekruld muuranker aangebracht, overigens staafankers. De rechterzijgevel is 19de-eeuws en heeft halfronde stalramen en een deur. De linkerzijgevel is gepleisterd en vertoont sporen van helder blauwe verf. Een dichtgezette deur is op de begane grond zichtbaar, kleine vensters op de verdieping. In het achterstuk zit een kelderluik en een langwerpig venster. | |
Zuider Lingedijk 79Uit rode baksteen opgetrokken, mogelijk 18de-eeuwse boerderij op T-vormige■ Spijk, Zuider Lingedijk 79, opname 1987
| |
[pagina 288]
| |
plattegrond onder rieten kap met topgevel links en wolfeind rechts. Het voorhuis heeft een gepleisterde plint. De boerderij is links voor onderkelderd. In de vier gevelopeningen brede voorgevel zit de deur met bovenlicht links van het midden tussen twaalfruitsvensters. Op de verdieping een zoldervenster, waarboven de dakrand opgolft. Rechte staafankertjes. In de rechterzijgevel van het woongedeelte twee vensters met luiken op de begane grond en een klein bolkozijn. De linkerzijgevel heeft op de begane grond twee vensters als rechts en op de verdieping twee nieuwe vensters. Het bedrijfsgedeelte heeft kleine halfronde stalraampjes rechts, de linkerzijgevel, waarin deur met zijlicht, is vernieuwd. Hoekschild aan achterzijde. Op het erf staat een houten schuur op stenen voet met rieten kap. De hooiberg is afgebroken. | |
Zuider Lingedijk 89De in oorsprong 17de-eeuwse, maar in de huidige gedaante uit 1760 en de 19de eeuw daterende boerderij op T-vormige plattegrond onder rieten kap met gevelsteen met het wapen van Leiden, het jaartal 1760 en de tekstband met ‘God wil dit huys van quaet bevrijen en zijn bewoonders gebenendijen’ is in het eerste deel uitvoerig ter sprake gekomen. | |
Zuider Lingedijk 97In oorsprong 17de-eeuwse boerderij op vermoedelijk rechthoekige plattegrond, die in het begin van de 19de eeuw tot een boerderij op T-vormige plattegrond is verbouwd. Links onderkelderd. Gepleisterd woongedeelte onder met pannen gedekt zadeldak met windveren. Drie zestienruitsvensters links, voordeur met bovenlicht en T-venster rechts. Onregelmatig verdeelde staafankers. Bedrijfsgedeelte met rieten kap en hoekschild. Halfronde stalramen rechts, rechthoekige stalramen links. De achtergevel is gedeeltelijk van hout. Het gedeelte met hoekschild is in de 20ste eeuw ‘versteend’. In het inwendige heeft de middenkamer van het voorhuis een samengestelde balklaag evenwijdig aan de voorgevel, met een geprofileerd korbeel aan een kant. Tussen de middenkamer en de rechterzijkamer (met enkelvoudige balklaag) is een gang afgescheiden. Onder de linkerzijkamer is een kelder met tongewelf. Twee treden lager liggen keukentravee en bedrijfsgedeelte. Het bedrijfsgedeelte wordt door ankerbalkgebinten in drie vakken verdeeld en staat in open verbinding met de keukentravee, een situatie die mogelijk is ontstaan bij de 19de-eeuwse verbouwing. Pomp in het eerste vak in de middenbeuk. | |
Zuider Lingedijk 131-133Boerderij op T-vormige plattegrond. Het voorhuis heeft een puntgevel met vlechtingen links en een wolfeind aan de rechterzijde. De voorgevel is van een pleisterlaag met ingesneden blokken voorzien en is asymmetrisch van indeling. De voordeur heeft een hoofdgestel met pilasters en zit links van het midden tussen zesruitsvensters. De beide zijgevels van het voorhuis hebben vensters op begane grond en verdieping. Opmerkelijk voor deze streek is het voorkomen van een kapelvormige uitbouw ter hoogte van de keukentravee aan de linkerzijgevel. Het stalgedeelte is van rondboogvenstertjes met roedeverdeling voorzien. De boerderij komt voor op de kadastrale minuut van 1823 en kan uit het eind van de 18de eeuw dateren. ■ Spijk, Zuider Lingedijk 131-133, opname 1967
| |
Zuider Lingedijk 135Boerderij op rechthoekige plattegrond met wolfdak aan voorzijde en hoekschild aan achterzijde. Onderkelderd aan de rechterkant. Zij is van een pleisterlaag voorzien. De voorgevel heeft drie vensters van ongelijke grootte (zes- negen- en zestienruits) en een voordeur met bovenlicht op de begane grond, alsmede een negenruitsvenster op de verdieping. Trapeziumvormige sluitstenen boven de vensters. Gebogen en rechte muurankers in de gevel. Halfronde stalraampjes zitten in het bedrijfsgedeelte, dat jonger is dan het voorhuis. De boerderij komt voor op de kadastrale minuut en zal uit de 18de eeuw dateren. | |
Zuider Lingedijk 141Boerderij op T-vormige plattegrond onder rieten kap. Het voorhuis heeft links een schild en rechts een puntgevel. Het bedrijfsgedeelte heeft een hoekschild. De voorgevel is gepleisterd, de zijwanden zijn uit houten delen samengesteld. In de voorgevel vensters met luiken en zesruitsverdeling en een voordeur met bovenlicht. Naast de voordeur een gepolychromeerde gevelsteen met een afbeelding van een figuur met hond, die een toren beklimt, waarnaast te lezen staat: ‘Robberts Toorn’. De steen verwijst naar een gebeurtenis, die zich tijdens de Arkelse oorlogen heeft afgespeeld. In 1408 wist Willem van Arkel bij nacht de Gorinchemse Robbrechtstoren te beklimmen en zich vervolgens van de stad meester te maken. Twee zoldervensters, waar de kap overheen golft. Het linkergedeelte van de voorgevel■ Spijk, Zuider Lingedijk 141, opname 1967
is blind en was in oorsprong in hout uitgevoerd. In de rechterzijgevel van het woongedeelte bevindt zich een venster op de begane grond en op de verdieping. Ter hoogte van het bedrijfsgedeelte is de wand gedeeltelijk van hout. Het ten opzichte van het voorhuis asymmetrisch geplaatste bedrijfsgedeelte heeft rechthoekige stalramen. De boerderij kan uit de 17de of 18de eeuw dateren. Zij komt voor op | |
[pagina 289]
| |
de kadastrale minuut. Op het erf een vrijstaande houten schuur onder rieten kap. | |
Hervormde kerk, Zuider Lingedijk 185
| |
Bronnen en literatuur■ Van der Aa, deel S, Gorinchem 1847; Joosting en Muller deel I, 's-Gravenhage 1906; Meindert, H., ‘Restauratie van de Nederlands Hervormde kerk te Spijk’, Nederlandse Historiën, jrg. 4, 1970; Provinciale Zuid-Hollandsche archeologische Commissie. Verslag over het jaar 1912; | |
Type en liggingPseudobasilikaal, driebeukig bakstenen kerkje van drie traveeën lang, waarvan de zijbeuken gedekt worden door tegen topgeveltjes eindigende steekkapjes. Driezijdig gesloten koor. Westtoren met slanke spits. De as van het koor ligt niet in het verlengde van de as van schip en toren. De kerk ligt ten oosten van de dorpskern vrij onder aan de Lingedijk en is georiënteerd. Zij is aan drie zijden door een kerkhof omgeven. | |
Geschiedenis en bouwgeschiedenisWanneer en door wie de Spijkse kerk is gesticht, is niet bekend. In 1395 wordt de kerk in de rekeningen van de Domfabriek vermeld (Joosting, 78). In 1614 is men in Spijk tot de Reformatie overgegaan. Bij opgravingen, die tijdens de restauratie in de jaren '60 zijn verricht, kwamen de fundamenten van een oudere kerk aan het licht, waaruit kon worden opgemaakt dat dit een gebouw geweest moet zijn met een rondgesloten koor met een inwendige breedte van 5,40 m. Het schip zelf had een lengte van 15 m en een breedte van 11 m. Een toren in deze oudste bouwfase, die in de eerste helft van de 13de eeuw geplaatst kan worden, is niet gevonden. Kort daarna moet het onderste gedeelte van de huidige toren met westingang totaan de klokkeverdieping gebouwd zijn, zonder steunberen; deze toren opende met een spitsboog op het schip. Aangezien er in de■ Spijk, hervormde kerk vanuit het zuidoosten, z.j.
noord- en zuidzijde van de toren op de begane grond lichtspleten zaten, ligt het voor de hand dat de toren niet in maar voor de kerk gebouwd is, die daartoe moest worden ingekort. De iets doorlopende fundamenten van de zuidmuur, aangetroffen bij de laatste restauratie, wijzen daarop. Op de torenmuur is onder het onderste galmgat de lage dakmoet van het oude schip aangetroffen, waarvan de voet op de helft van de hoogte van de huidige scheibogen moet hebben gelegen. Dan volgt de bouw van het vroeg 14de-eeuwse, gotische, driezijdig gesloten koor, zonder steunberen, om de fundering van het rondgesloten koor heen en naar het schip met een triomfboog geopend. Waarschijnlijk tegen het eind van de 15de eeuw of in het begin van de 16de eeuw zijn de muren van het schip opnieuw en hoger opgemetseld waarbij de zuidmuur op de oude fundamenten werd gezet, maar de noordmuur binnen de fundamenten werd geplaatst, waarmee de as van het schip verschoven werd ten opzichte van de as van het koor en nu in èèn lijn kwam te liggen met de as van de toren. Het schip werd omgevormd tot een driebeukige pseudobasiliek en de toren kreeg zijn bovenste geleding met galmgaten en eikehouten spits. Sporen van een toegang uit die periode zijn zichtbaar in de noordelijke schipmuur als moet bij het ingangsportaal. De schipmuren werden tot naast de toren doorgetrokken in de vorm van twee lage aanbouwen. De drie topgeveltjes met steekkapjes | |
[pagina 290]
| |
DOORSNDE A-A
DOORSNEDE B-B
■ Spijk, hervormde kerk - Plattegrond, dwarsdoorsnede naar de toren en lengtedoorsnede Schaal 1:300. Opmetingstekening bureau R. Visser (1961), met gebruikmaking van gegevens van Th. van Straalen uit 1965 bewerkt door J. Jehee, 1987 ■ Scheidingswand tussen schip en toren tijdens de restauratie, opname 1966
aan noord- en zuidzijde boven de zijbeukstraveeën zijn weer wat later, mogelijk uit het begin van de 17de eeuw. De oude binnenmuren boven de scheibogen werden toen deels buitenmuren. Eveneens in de 17de eeuw (misschien in 1618) is een eikehouten klokkestoel met gesneden merken, voorzien van een in 1618 gegoten luidklok aangebracht. Deze klok werd in 1967 gestolen. Over reparaties, herstellingen en aanbouwen in de 18de eeuw is niets bekend. Van der Aa vermeldt in 1838 een verbouwing (Van der Aa, 626), waarbij waarschijnlijk het gedeelte van de zuiderzijbeuk met lessenaarsdak naast de toren werd afgebroken. Het gedeelte aan de noordzijde werd afgebroken en van oud materiaal opnieuw opgetrokken en tot consistorie ingericht. De zuidwestmuur van het schip werd eveneens opnieuw opgetrokken en een steunbeer werd verhoogd. Toen zullen schip en koor houten ramen gekregen hebben. Bij de ingrijpend restauratie in de jaren | |
[pagina 291]
| |
■ Spijk, hervormde kerk
- Plattegronden. Weergave van verschillende bouwfasen. Schaal 1:600. Tekening op basis van gegevens van Th. van Straalen, bewerkt door J. Jehee, 1987 '20 van deze eeuw, noodzakelijk door de slechte technische staat waarin het gebouw verkeerde, zijn kappen en trekbalken vernieuwd en de 19de-eeuwse ramen vervangen. In 1960 werd scheurvorming geconstateerd tussen kerk en koor en een integraal herstelplan voor in- en exterieur werd opgemaakt door ir. R. Visser te Schoonhoven, dat uitging van versterking van fundering en muren, ■ ‘Het kasteel en Kerk te Spijk aan de Linge op 9 Augustus 1750’, door Jan de Beijer, coll. RDMZ
vervanging en aanvulling van de houten gewelven, trekbalken en muurjukken en wijziging van de indeling en inrichting van het interieur. De consistoriekamer aan de noordzijde werd tot verwarmingsruimte gemaakt en het koor werd tot consistorie ingericht. Op 4 oktober 1965 werd een begin gemaakt met de restauratie van de kerk, die tot juli 1967 zou duren, toen het werk definitief kon worden opgeleverd. Tijdens de restauratie zijn in het koor sporen van een muurschildering, een sacramentsnis met restanten beeldhouwwerk en een piscina-nis met overblijfselen van een bak en afvoer gevonden en geconserveerd. Tussen koor en schip werd een houten schot met bovenlicht aangebracht, waartegen de preekstoel werd opgesteld. Het meubilair werd integraal vervangen en de dispositie werd omgedraaid. Een nieuwe gaanderij voor het orgel werd gemaakt. De grafzerken werden opgenomen en vrijwel alle in het koor gelegd. Met de restauratie van de toren, waarvan met name de spits in een slechte staat verkeerde, kon in 1967 gestart worden. Het houten schot dat de toren ingang van de kerk scheidde, werd verwijderd en door metselwerk met een kleine deur vervangen. De klokkestoel werd gerepareerd en de firma Eijsbouts te Asten leverde een nieuw uurwerk met wijzerplaten. | |
Materiaal en constructieDe kerk is geheel opgetrokken uit (verschillende formaten) rode baksteen. Het formaat baksteen uit de oudste bouwfase, eerste helft 13de eeuw, aangetroffen naast de fundering van het huidige koor en onder de zuidelijke schipmuur, bedraagt 28,5-30,5 × 13,5-14,5 × 6,5-7 cm. Aan het onderste gedeelte van de toren, dat in zijn geheel uit de 13de eeuw dateert, zijn twee verschillende steenformaten verwerkt: voor het lage deel 28,5-29,5 × 14 × 5,5-6 cm, 10 lagen = 75 cm. Voor het hierna volgende stuk van de oudste torenperiode is een wat forser steenformaat toegepast: 27,5-29 × 14,2-14,5 × 6-7 cm, 10 lagen = 84-88 cm. Het 14de-eeuwse koor heeft een baksteenformaat van 29-30 × 13 × 6 cm, 10 lagen = 76 cm. De eind 15de-, begin 16de-eeuwse verhoging van de toren, de klokkeverdieping, is opgetrokken in baksteen 26,5 × 12,2 × 6 cm, 10 lagen = 72 cm. Aan de noorden zuidgevel van het schip is veel secundair gebruikt materiaal verwerkt. De 17de-eeuwse topgeveltjes zijn uit een kleiner formaat en donkerder rode baksteen opgetrokken (24,5 × 11,8 × 5 cm). Schip, zijbeuken en koor zijn met houten gewelven overdekt. Ter versteviging van de constructie zijn in het schip houten trekbalken met korbeelstellen toegepast. De scheibogen zijn op de geboorte met trekbalken verankerd, een constructie die bij de laatste restauratie naar aanleiding van vondsten is gereconstrueerd. De toren heeft houten vloeren op iedere verdieping en een spits, waarvan | |
[pagina 292]
| |
de eikehouten constructie bestaat uit tafelmenten, waarop flieringen rusten die de sporen steunen. | |
ExterieurDe thans alleen nog aan noordzijde ingebouwde toren bestaat uit drie geledingen en wordt door een slanke, iets ingesnoerde spits gedekt. De onderste geleding is onbewerkt en heeft een toegang. De tussengeleding toont aan alle zijden telkens twee, met twee rondboogjes afgesloten, langwerpige smalle spaarvelden tussen brede hoeklisenen en een dunne tussenliseen, waarboven een doorgaand spaarveld met boogfries waarin twee gekoppelde lichten. Dan volgt de bovengeleding uit eind 15de, begin 16de eeuw met gekoppelde rondbooggalmgaten aan alle zijden. Op de met leien gedekte spits zijn wijzerplaten aangebracht. De zijgeveltjes van de zijbeukstraveeën aan beide zijden worden door een tuitgevel met vlechtingen en bolbekroning beëindigd. In de vensters vorkvormig gemetselde montants. Tegen de noordelijke torenmuur de voormalige consistorie en de toegang. Tegen de zuidgevel tussen schip en koor een aanbouw onder lessenaarsdak, vernieuwd in 1965. Aan de oostzijde verjongt de muur van het schip zich. Het lagere koor sluit schuin aan tegen de muur van het schip. Het heeft spitsboogvensters met glas in lood, waaronder een waterlijst is aangebracht. Een ijzeren kruis staat op de daknok. | |
InterieurDe torenhal heeft ter hoogte van de onderste versnijding, evenals de verdere verdiepingen, die via houten trappen toegankelijk zijn, een houten balklaag. Een 17de-eeuwse, beschreven graftegel ligt in de vloer. Een oud galmgat naar de kant van het schip is gedeeltelijk dichtgezet, toen het schip aan het eind van de 15de of begin 16de eeuw werd verhoogd. Het koor, het schip en de zijbeuken zijn met houten gewelven overdekt. In het schip heeft het gewelf een spitsboogvorm en wordt het verstevigd door houten trekbalken met korbeelstellen. De spitsboogvormige scheibogen tussen schip en zijbeuken lopen aan op achtkante pilaren met lijstkapitelen, op geprofileerd basement. De vloer van het koor ligt een trede hoger dan die van het schip. Onder het venster aan zuidzijde zitten twee kaarsnissen met een afdekking van twee schuin staande stenen. Daarnaast een piscina-nis, afgedekt met een rondboog. In het muurwerk van de koorsluitng aan de noordoostzijde is bij de laatste restauratie een sacramentsnis aangetroffen en geconserveerd. Op de noordoost wand van de koorsluiting is een muurschildering uit het begin van de 14de eeuw blootgelegd, waarop een wapen en knielende figuren zichtbaar zijn. In de vloer van het koor zijn grafzerken opgenomen. Het koor is geopend naar het schip met een spitsbogige triomfboog, waarvan het muurwerk zich halverwege verjongt. Sedert 1965 is hier een houten schot aangebracht. Tegen het schot naar het koor staat de preekstoel opgesteld. Voor de spitsboogvormige toegang van schip naar het torenportaal, die gedeeltelijk is dichtgezet, staat de gaanderij met orgel. Het meubilair dateert van de laatste restauratie. Wel is er nog oud koperwerk en kerkzilver, alsmede een glazen kroon in het koor, die uit de 19de eeuw stamt. | |
KoperTwee preekstoelkandelaars uit de tweede helft van de 17de eeuw, ieder bestaande uit een draaibare arm, uitlopend in een dolfijnenkop. Op de ronde vetvanger staan twee kaarsenhouders. Preekstoellezenaar uit de 18de eeuw. Op de geornamenteerde stam een■ Inwendige van het schip van de hervormde kerk van Spijk naar het westen, opname 1967
blad, bestaande uit opengewerkte ranken en C-voluten. | |
ZilverAvondmaalszilver, bestaande uit een grote ovale schaal (de Voorloopige Lijst uit 1915 meldt twee ovale schalen), twee ronde schalen, twee offerbussen en twee avondmaalsbekers. Op alle voorwerpen staat hetzelfde wapen gegraveerd: Gevierendeeld, 1 en 4 een geschakeerd St.-Andrieskruis met horizontale dwarsbalk. 2 en 3: klimmende leeuw op gestippeld veld. Onder dit wapen hangt aan een guirlande het wapen van Spijk: twee gekanteelde dwarsbalken in een rond schild. Twee offerbussen, hoogte 15 cm. De bussen zijn vaasvormig en hebben een bovenrand versierd met stippen. Merken: 's-Gravenhage; jaarletter N (= 1784); meesterteken van Martinus van Stapelen. Twee gladde ronde schalen, doorsnede 28 cm. Vier merken: Ieperen; jaarletter L (= 1728); meesterteken van Jean Paul Mulle. Een onbewerkte ovale schaal, lengte 43 cm, breedte 32 cm. Frans. Vier merken: 1) lelie in schild, dat contouren volgt. 2) C. 3) L. met in de hoek van de twee poten een drielobbig blad. 4) M.G., waarboven driepuntige kroon en waaronder vijfpuntige ster. Twee avondmaalsbekers met geprofileerde rand en voet, hoogte 14 cm. Vier merken als boven. | |
Klokken en uurwerkIn de toren zijn twee luid- en slagklokken aanwezig. Klok 1, gegoten door M. Michiels in 1923 (jaartal verwerkt in chronogram), met een diameter van 87,8 cm. In de tekstband: e dituiplures a c con cives me obtulere // tornaci me fecit marcellus michiels. Klok 2, gegoten in de 18de eeuw, zonder tekst, diameter 51,8 cm. Deze klok staat los opgesteld in de toren. Volgens het erop voorkomende oorlogsregistratienummer is de klok afkomstig uit de, thans gesloopte, gereformeerde kerk te Bolnes en heeft als alarmklok dienst gedaan in het in 1951 afgebroken gemeentehuis van Asperen. Een derde klok, gegoten door H. Meurs in 1618, is tijdens de restauratie van de toren in 1967 gestolen (Hist. Comm. 296; Inv. 1942/43) Elektrische uurwerkinstallatie. |
|