| |
| |
| |
Asperen
Literatuur
■ Beekman, 61, 132, 151, 153; Kouwenhoven, 19, 22, 152-153, 158; Künzel, 72; Leerdam, J. van, ‘Een greep uit 1000 jaar Asperen’, in: Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, jaarboek 1984, Utrecht, 1983, 85-89; Mon. Bat. III, 109; Teixeira IV (I), 728 e.v., 843 e.v.; Wolfs O.P., S.P., Middeleeuwse dominicanessenkloosters in Nederland, Assen/Maastricht, 1988, 13, 14;
| |
Nederzettingsgeschiedenis
Het stadje Asperen ligt op de zuidelijke Linge-oever in, wat door Teixeira de Mattos wordt genoemd ‘de oneigenlijke Vijfheerenlanden’. Als oudste naamsvermelding geldt het jaar 893 (Künzel, 72). Evenals dit voor de andere nabijgelegen stadjes aan de Linge geldt, moet ook de stadsstichting van Asperen in het licht van de middeleeuwse regionale machtspolitiek worden gezien: de stad als Hollands steumpunt ten overstaan van Gelre. De datum van stadsrechtverlening is niet precies bekend, evenmin is duidelijk door wie dit is verleend. Een doorgaans met het stadsrecht verbonden privilege als de aanleg van vestingwerken, lijkt aan het begin van de 14de eeuw aanwezig geweest te zijn: een ‘poort’ te Asperen is in 1313 bekend (Beekman, 151, 153). Een eeuw eerder stond er al een kerk op de plaats van de huidige gotische kerk aan het eind van de Voorstraat, zoals uit opgravingen gebleken is. De vorming tot stad vond enkele eeuwen na de vroegste vermelding van de nederzetting plaats; wat de prestedelijke structuur van Asperen is geweest, is niet bekend. Gedacht kan worden aan een lintvormige bebouwing op de smalle oeverwal langs de Linge.
De inrichting van het stedelijk gebied zal gezien de politieke ontwikkelingen in het gebied en de vorming van de andere stadjes, in de 13de of 14de eeuw tot stand zijn gekomen. Bepalend voor de plattegrond zijn een drietal min of meer evenwijdig lopende straten, de Voor-, en Achterstraat en Middelweg. Deze straten zijn onderling verbonden door enkele dwarsstraten. De Voorstraat is aangelegd op de Lingedijk, de twee andere straten zijn buitendijks aangelegd, waartoe het terrein is opgehoogd. Hoogteverschillen tussen de dijk en de terreinen aan weerszijden daarvan zijn nog steeds zichtbaar, vooral tussen de dijk en het binnendijkse gebied is dat verschil aanzienlijk. De buitendijkse aanleg heeft op tamelijk regelmatige wijze plaatsgevonden, waarbij per straat sprake is geweest van het uitzetten van erven met een vaste diepte, voor zover de erven niet werden afgesneden door de schuin op het stratenplan staande stadsmuur. De erven tussen de Minstraat en Achterstraat, Achterstraat en stadswal hebben een uitzonderlijk grote diepte, van ca 90 m. Langs de achtererven van de huizen aan de Voorstraat, liep tot in deze eeuw aan buitendijkse zijde, een smal watertje, de Minstroom, die buiten de stad met de Linge in verbinding stond. Dit stroompje, waarvan de laatste resten wegens vervuiling in 1933 werden gedempt en dat daarna ‘Minstraat’ genoemd werd, kan worden gezien als het restant van een zijarm van de Linge.
Evenals bij de overige stadjes in de Vijfheerenlanden, maakte aanvankelijk een kasteel onderdeel uit van de nederzetting; in het geval van Asperen is wellicht sprake geweest van twee kastelen. Het in 1299 voor het eerst genoemde huis Wadenborch
| |
| |
■ Asperen, Luchtfoto, schaal ca 1:6 000, opname 1986
| |
| |
stond in de westelijke ‘punt’ van de stad, ter plaatse van het huidige gemeentehuis. Mogelijk stond nabij de voormalige Gellicumse poort aan de zuidzijde van de stad een versterkt huis dat in 1460 werd gesloopt. Niet geheel duidelijk is of dit huis geïdentificeerd
■ De kern van Asperen volgens de kadastrale minuut van 1823, met de huidige benaming der straten.
Schaal 1:7 500. Tekening T. Brouwer, 1986
1 | Waterpoort |
2 | Heukelumse poort |
3 | sluisje in de Linge |
4 | Stadhuis |
5 | Hervormde kerk |
6 | Gasthuis |
7 | Kasteelterrein |
mag worden met het uit het begin van de 14de eeuw bekende Lingestein (Kouwenhoven, 19, 22).
De plattegrond van Jacob van Deventer uit omstreeks 1560 geeft de vroegste afbeelding van de ruimtelijke structuur (p. 208). Van een vijftig jaar later is het voor Nederland unieke panorama van de stad, dat op de muur van de toren is geschilderd. Hoewel het bouwbestand enigszins is geïdealiseerd - het aantal en het type huizen moeten met de nodige terughoudendheid bekeken worden, aan de noordzijde van de Voorstraat worden vrijwel uitsluitend dwarse huizen met trapgevels weergegeven - geeft het toch een goede indruk van de bebouwingsdichtheid, de situering van de grotere gebouwen en de verdedigingsgordel. De stadsplattegronden uit de eeuwen daarna geven een beeld dat slechts weinig afwijkt van dat bij Van Deventer (p. 208). Tot ver in de 20ste eeuw is de structuur van de stad niet veranderd. Kenmerkend voor die structuur was de dichte bebouwing aan beide zijden van de Voorstraat, de eenzijdig bebouwde Minstraat en de veel schaarsere bebouwing in het overige gebied. Volgens de 17de- en 18de-eeuwse kaarten waren op de onbebouwde erven volop boomgaarden aanwezig. Eerst in de loop van de 20ste eeuw raken de meeste onbebouwde erven bebouwd; waar dit overwegend met vrijstaande huizen plaats vond (Middelweg, Achterstraat) en de ruime erven als (moes)tuin in stand bleven, is meer van een landelijk dan van een stedelijk beeld sprake. In de jaren '50 en '60 kwam een woonwijkje met enkele nieuw aangelegde straten in het noordelijk deel van de stad tot stand. Pas ver na de Tweede Wereldoorlog vond buiten het omveste gebied uitbreiding van bebouwing in de vorm van woonwijken plaats.
De geringe omvang van de stad als ook het ontbreken van uitbreidingen en andere ruimtelijke ontwikkelingen wijzen op een bescheiden economische basis van het stadje. De ligging aan de Linge heeft nauwelijks geleid tot handel of scheepvaartactiviteiten van enig belang; aanlegplaatsen voor de schepen waren dan ook slechts in beperkte mate aanwezig. Tot in de 20ste eeuw is de agrarische sector dominant geweest: daarin speelde van de 17de eeuw tot in de 19de eeuw de paardenfokkerij en -handel een belangrijke rol.
De boerenbedrijven lagen in de stad, de landerijen bevonden zich in de Tielerwaard, die door de lage ligging en de situering in het inundatiegebied oostelijk van de linie Diefdijk - Lingedijken, nauwelijks voor bewoning geschikt was. Nog in 1930 was ca 30% van de stedelijke bevolking werkzaam in de landbouw. Tot voor kort bestond in Asperen de voor Nederland tamelijk unieke situatie van een hoofdstraat (Voorstraat) die aan een zijde vrijwel geheel uit boerderijen bestond: in 1950 lagen in de stad 60 bedrijven, in 1968 20 en in 1983 ca 10 nog als zodanig functionerende boerderijen (Van Leerdam, 88). Deze sterke achteruitgang is bevorderd door de ruilverkaveling Tielerwaard-West, waardoor in dat gebied tal van nieuwe vestigingsplaatsen voor boeren werd geschapen en de bedrijven de stad verlieten om zich gunstiger ten opzichte van de landerijen te vestigen.
| |
| |
■ Asperen, Nederlandse steden in de 16e eeuw; plattegronden van Jacob van Deventer, 1916-1923 (facsimile herdruk van ca. 1560), blad 62
| |
Historisch bebouwingsbeeld
De stad is herhaaldelijk getroffen door rampen als stormen, stadsbranden en overstromingen, waardoor de bebouwing ernstig geleden heeft.
Vooral in de 17de en 18de eeuw waren overstromingen een vrijwel jaarlijks terugkerend verschijnsel. Met name de stadswallen moesten het daarbij ontgelden. Pas bij de aanleg van de Nieuwe Zuiderlingedijk in 1815, na een dijkdoorbraak waarbij Kedichem, Oosterwijk, Heukelum en Asperen werden getroffen, ontstond een betere beveiliging tegen het opdringende water, hetgeen niet wegnam dat in 1820 de dijken nogmaals doorbraken. De verbetering van de dijken en de bemaling na het midden van de 19de eeuw betekende een definitief einde van de overstromingen.
Stadsbranden hadden in feite een vernietigender werking op het Asperense bestand aan gebouwen. Tot en met de 16de eeuw waren ze dikwijls het gevolg van oorlogshandelingen (Gelderse en Spaanse troepen). In 1672 verwoestten de Franse troepen het kasteel, waarbij de verdedigingswerken en de huizen in de stad zoveel schade opliepen, dat er in het midden van de 18de eeuw nog de gevolgen van ondervonden werden: de verarmde inwoners waren niet meer in staat, mede door de geringe opbrengst van de steeds overstromende landerijen, hun huizen te onderhouden. Vele erven werden van bebouwing ontdaan en tot boomgaard ingericht. Een voorbeeld van een dergelijke verarmde straat zou volgens Beekman (61) de Middelweg of Broeksteeg zijn, die aanvankelijk bebouwd met veel huizen, na de 17de eeuw vrijwel uitsluitend met boomgaarden beplant raakte. Het beeld van een dichtbebouwde Middelweg in de 16de en 76de eeuw wordt overigens niet bevestigd door de stadsplattegronden uit die tijd.
In de 18de en 19de eeuw waren het stadsbranden, ontstaan door blikseminslag, hooibroei of onvoorzichtigheid met vuur, die tal van huizen in de as legden. In 1793 werd de Voorstraat getroffen, in 1801 verbrandden negentien huizen, in 1836 veertien huizen en bij de brand van 1896 waren het de kerk en het noordwestelijk deel van de Voorstraat, die in vlammen opgingen. Een zichtbaar gevolg van met name de laatste stadsbrand is, afgezien van de nieuwbouw in de nabijheid van de kerk, de dakbedekking in de stad, die overal uit pannen bestaat.
De historische bebouwing binnen de stadswallen bestaat voornamelijk uit (eenvoudige) woonhuizen en de in woongedeelte daaraan verwante stadsboerderijen. De enige kerkelijke gebouwen zijn de hervormde kerk aan de Voorstraat en de gereformeerde kerk aan de Middelweg.
Voor de Reformatie bezat Asperen twee kloosters, die beide staan afgebeeld op de vogelvluchtschildering tegen de toren in de kerk. Het ene was een Dominicanessenklooster, in de volksmond later ‘Begijneklooster’ genoemd, gewijd aan de H. Anna. Dit klooster lag aan het noordelijk uiteinde van de Minstraat bij de Begijnepoort. Door wie en wanneer het gesticht is, is niet bekend. Een eerste vermelding dateert van 1488 (Wolfs, 13). Het andere klooster was een Kruisbroederenklooster en was gesitueerd op de kruising van Min- en Brugstraat. Jan XI, heer van Arkel, had in Keulen de orde der Kruisheren leren kennen en nodigde de paters uit in Gorcum een klooster te stichten. In 1314 betrokken enigen een huis te Gorcum, maar al in 1315 verhuisden zij naar Asperen (Mon. Bat. III, 109). Beide kloosters zijn, na in 1566 tijdens de beeldenstorm te zijn geplunderd, in de jaren daaropvolgend gesloopt. In de 17de eeuw is er sprake van een woonhuis ter plaatse van de gebouwen van het Dominicanessenklooster (Wolfs, 14). Sporen in de vorm van een groot formaat baksteen vindt men aan gebouwen in de nabijheid.
Buiten de omwalling zijn de werken die met de Nieuwe Hollandse Waterlinie verband houden markant. Oudere industriële bebouwing als bijvoorbeeld
| |
| |
■ Asperen,
J. Blaeu, Toonneel der Steden en de Vereenighde Nederlanden met hare beschrijvingen, 1649
de Asperense steenfabriek is inmiddels verdwenen; dit bedrijf heeft van ca 1868 tot ongeveer 1937 bestaan.
| |
De sluizen in de afsluitdijk in de Linge boven Asperen
Op 6 mei 1809 werd het bouwen van een ‘kapitale inundatie- en schutsluis in de Linge bij het veer te Asperen’ aanbesteed. Op 23 september 1809 kon het werk al door Inspecteur-generaal van Waterstaat, Jan Blanken Jansz. aan het betrokken dijkscollege worden overgedragen. Deze sluis staat thans bekend als de Kleine, de Oude of de Zuidelijke Lingesluis. De tweede sluis in de afsluitdijk, de Grote, Nieuwe of Noordelijke Lingesluis werd in 1861-1862 van rijkswege gebouwd als onderdeel van de werken tot verbetering van de uitwatering van de Linge door het kanaal van Steenenhoek.
De Kleine of Zuidelijke Lingesluis is een keer- en schutsluis met een paar punt- en een paar waaierdeuren met schotbalksponningen. Het is een gemetselde sluis met een hoog bovengedeelte en een laag benedengedeelte, met aan weerskanten uitzwaaiende vleugelmuren. Als waterkering dienen een paar naar de boven-Linge gekeerde hoge houten puntdeuren (1951), waarboven één rij schotbalksponningen, alsmede een paar naar de beneden-Linge gekeerde houten waaierdeuren (1950). De puntdeuren worden met heugelstangen bewogen.
Dubbele rioolschuiven zijn bij de waaierdeuren aangebracht. Langs het lage gedeelte bevinden zich trappen. Bij de schotbalksponningen zitten vergrendelingsogen. De schotbalken zelf zijn terzijde onder een afdak opgelegd. Een gietijzeren balustrade loopt van de zuidelijke naar de noordelijke Lingesluis.
De Grote of Noordelijke Lingesluis is een keersluis. Zij is een van boven open, gemetselde sluis met uitzwaaiende vleugelmuren. De zuidelijke frontmuur aan de lage zijde heeft een natuurstenen trap. Als waterkering dienen een paar naar de boven-Linge gekeerde houten waaierdeuren (1949). Te weerszijden van de deuren aan de bovenzijde een dubbele rij schotbalksponningen met vergrendelingsbeugels. Ook hier zijn de schotbalken terzijde onder een afdak opgelegd. Beide sluizen staan altijd open (Teixeira IV(I), 728 ev, 843 ev).
| |
| |
■ Gedeelte van de muurschildering tegen de torenwand in de hervormde kerk met het stadje Asperen in vogelvlucht afgebeeld, opname 1978
■ De grote sluis in de Linge bij Asperen, opname 1988
| |
Verdedigingswerken
De stad is in haar geheel ommuurd geweest en van waltorens en rondelen voorzien. Alleen aan de noordkant is die ommuring niet meer zichtbaar. Een goede indruk van hoe de stad er in die hoedanigheid uitgezien heeft, geeft het geschilderde panorama tegen de toren in de hervormde kerk. De muur bestaat uit een bekledingsmuur tegen een aarden wal, die er voordien al gelegen moet hebben en
| |
| |
■ Gezicht op de gereconstrueerde stadwal met waterpoort en de daarachter liggende woningen vanaf de sluis, opname 1983
deel uitmaakte van een oudere verdedigingsgordel. Opmerkelijk is het rondeel aan de zuidoostkant bij de Oranjewal: dit ligt niet op de hoek, hetgeen uit verdedigingstechnisch oogpunt voor de hand gelegen zou hebben, omdat dan zowel de oost- als de zuidkant geflankeerd konden worden, maar daarnaast in de zuidmuur. Het baksteen formaat, gemeten aan nog niet gerestaureerde gedeelten aan de noord- en westkant bedraagt: 28-29 × 14-14,8 × 6-7 cm, 10 lagen = 80-83 cm. De restanten van de waarschijnlijk 15de-eeuwse stenen verdedigingsgordel zijn, met uitzondering van de noordzijde, de westkant en het westelijk deel van de zuidkant in de jaren 1978-1982 hersteld en tot een zekere hoogte weer in het zicht gebracht. Stenen met het jaar van voltooiing zijn op diverse plaatsen ingemetseld. Begonnen is met de oostzijde langs de Linge vanaf de molenromp tot het gedeelte ter hoogte van de Brugstraat, waarbij de waterkeringsmuur en de funderingen van drie ronde muurtorens in (nieuwe) baksteen zijn opgemetseld. Vanaf 1981 ving men aan met het gedeelte na de Brugstraat. Tot de zuidoosthoek van de Oranjewal is de muur dieper gefundeerd en van steunberen voorzien. Het onderste gedeelte van de Waterpoort werd in oude moppen tot de hoogte van de hoogst gevonden aanzet van de zuidtoren opgemetseld, het gedeelte daarboven in nieuwe steen. Tussen de Waterpoortdeuren is een met hout beklede betonwand aangebracht in de vorm van de houten sluisdeuren, zoals die in 1651 zouden zijn aangebracht. Na de zuidoosthoek van de Oranjewal is een rondeel in nieuwe baksteen opgemetseld. De zuidelijk Oranjewal is in 1981 van een geheel nieuwe muur voorzien. Onder de walhuisjes van de Oranjewal bevindt zich echter nog een zeer oud stuk ter lengte van ongeveer 18 m, waarin twee dichtgemetselde licht- of schietspleten zitten. Tevens is een
haakse fundering gevonden, die in de Oranjewal verdwijnt. Mogelijk zijn het de restanten van het kasteel dat op deze plaats gestaan moet hebben. Aan de westzijde, langs de Stadswal of Boerenwal is de stadsmuur grotendeels onder een aarden talud verborgen. Het zuidwestelijk deel heeft zware steunberen. Aan de noordkant is een stuk van de stadsmuur ten behoeve van de uitbreiding van het gemeentehuis in 1988 ontgraven en gedeeltelijk geamoveerd.
| |
Molenromp
Op de noordoosthoek van de stadswal stond vanouds een (houten) korenmolen. Op 23 september 1868 werd door A.D. Schuddebeurs de eerste steen gelegd voor een bakstenen stellingmolen die een houten exemplaar op de wal verving. Tot 1948 heeft hij daar gestaan; op 24 juni van dat jaar is de molen uitgebrand en niet meer herbouwd.
De zich verjongende bakstenen molenromp is voorzien van rondboogvensters en deuren. Ingemetselde steen met (overgeschilderde) tekst: ‘men heeft in plaats van hout//mij nu van steen herbouwd//en hoger vlucht gegeven//nu zoek ik mijn bestaan//in het malen van het graan//zo nodig voor het leven’.
De stichtingssteen is inmiddels onleesbaar geworden.
De Achterstraat was in de 16de tot en met de 19de eeuw aan beide zijden met voornamelijk vrijstaande bebouwing bebouwd. In de 18de eeuw heeft een verdichting van de bebouwing plaats gevonden, waarvan de boerderijen nr. 40, 42, 50 (voorhuis), 66 en 72 de laatste getuigen zijn.
Deze boerderijen zijn niet meer als zodanig in gebruik. Alle zijn zij ten behoeve van een woonfunctie verbouwd. Een groot formaat baksteen is toegepast aan het bedrijfsgedeelte van de L-vormige boerderij op nr. 66, ongetwijfeld afkomstig van een van de gesloopte kloosters, of de nabij gelegen Gasthuiskerk. Ten tijde van de kadastrale minuut (1823) was het laatste deel langs de stadswal (de huidige nrs. 84-98) onbebouwd. De meeste huizen dateren uit het midden en eind van de 19de eeuw en vertonen geen opmerkelijke kenmerken. Vrijwel alle zijn zij vrijstaand en haaks geplaatst ten opzichte van de straat. Een late en zeer goed bewaarde variant van een stadsboerderij op T-vormige plattegrond is nr. 17, die in een gevelsteen is gedateerd op 1892.
| |
Achterstraat 17
Stadsboerderij op T-vormige plattegrond van het voerdeeltype. Het voorhuis heeft een zadeldak, dat met blauwe pannen is belegd, het achterhuis is van een mansardekap met blauwe pannen voorzien. De boerderij
| |
| |
■ Stadsboerderij Achterstraat 17, voor- en rechterzijgevel, opname 1988
is aan de linkerkant onderkelderd, getuige een keldervenster in de linkerzijgevel.
De voorgevel is symmetrisch van indeling met een voordeur met bovenlicht tussen twee maal twee vensters. Boven deur en vensters segmentvormige strekken en een geornamenteerde sluitsteen. Eenvoudige dakkapel.
Naast de voordeur een gevelsteen met: ‘de eerste steen gelegd // door // a.e. van meeuwen //... maart 1892’. De linker- en rechterzijgevel van het voorhuis hebben vensters met roedeverdeling op begane grond en verdieping met segmentbogen van een eenvoudiger detaillering. De rechter- en linkerzijgevel van het bedrijfsgedeelte hebben gietijzeren stalraampjes. In de linkerzijgevel bovendien een hooiluik op de verdieping. In de achtergevel hoge deeldeuren en hooiluik, geflankeerd door twee lage deurtjes: een toegang en een mestdeur. De regelmatige verdeling van de voorgevel zet zich voort in het inwendige met een middengang, waarnaast twee vertrekken aan beide kanten. Ook bij deze late boerderij is de keukentravee gehandhaafd. Het bedrijfsgedeelte wordt door een dekbalkgebint in drie vakken verdeeld. Op de zoldering werd het hooi opgeslagen. De stal was ingericht voor paarden (rechts) en koeien (links). Voor de boerderij staan op de rand van stoep en straat leibomen. Een smeedijzeren hek sluit voortuin en erf af.
■ In oorsprong 18de-eeuwse boerderij aan de Achterstraat 40, opname 1987
| |
Achterstraat 40
Uit rode baksteen opgetrokken stadsboerderij op T-vormige plattegrond onder rieten kap met hoekschild aan de achterkant. De boerderij is aan de rechterkant onderkelderd. De indeling van de voorgevel is asymmetrisch: naast twee grote vensters met zesruitsroedeverdeling zit de voordeur met bovenlicht en een kleiner zesruitsvenster, waaronder een kelderlicht.
Verdiepingvenster onder opgolvende dakrand. De linkerzijgevel van het woongedeelte heeft een zesruitsvenster en een zoldervenster als voor, de rechterzijgevel heeft een T-venster. Het bedrijfsgedeelte aan deze zijde is vrijwel blind. Links is het bedrijfsgedeelte (evenals overigens aan de achterkant) gewijzigd ten behoeve van de woonfunctie. In het inwendige heeft de middenkamer van het woongedeelte een betegelde wand met een schouw rond 1800 en een bedstede. De boerderij dateert oorspronkelijk wellicht uit de 18de eeuw. Het huidige aspect is echter vroeg 19de-eeuws (tegelwand, vensters) en 20ste eeuws (achtergevel).
| |
Achterstraat 42
Grotendeels gepleisterde boerderij onder rieten wolfdak op rechthoekige plattegrond met hoekschild aan achterzijde. Zij is aan de rechterkant onderkelderd. In de asymmetrisch ingedeelde voorgevel vensters van ongelijke grootte met (nieuwe) roedenverdeling en een voordeur met bovenlicht. Onder de dakrand een zoldervenstertje. Aan de linkerzijgevel is het metselwerk ter hoogte van het bedrijfsgedeelte
■ In oorsprong 18de-eeuwse boerderij aan de Achterstraat 42, opname 1987
vernieuwd. De rechterzijgevel vertoont halfronde stalramen. Beide gevels zijn blind ter hoogte van het woongedeelte. Het metselwerk van de achtergevel is opnieuw opgetrokken. In het hoekschild de deeldeuren. Ook deze boerderij zal oorspronkelijk uit de 18de eeuw kunnen dateren. In de 19de eeuw heeft zij, evenals nr. 40 enige vernieuwingen ondergaan.
| |
Gasthuisstraat
De Gasthuisstraat heette vroeger in haar geheel Molenstraat. Thans draagt alleen het noordelijk gedeelte, dat loopt van de Middelweg naar de Achterstraat, die naam. De huidige Gasthuisstraat loopt van de Minstraat naar de Middelweg en is genoemd naar het Heilige Geestgasthuis dat daar heeft gestaan en waarvan nog een heel huisje en enkele restanten metselwerk van over zijn in de belendende panden.
| |
Gasthuisstraat 6
Het voormalig Heilige Geestgasthuis Aan de zuidkant van de straat gelegen gebouwtje van één bouwlaag onder pannen dak evenwijdig aan de straat, dat eens deel heeft uitgemaakt van het Asperense gasthuis. Het was het zevende huisje in een reeks van tien. Het huisje bestaat uit twee achter elkaar gelegen vertrekken. Het voorste vertrek is het grootste en van een oudere ontstaansdatum. Het pand is opgetrokken uit verschillende soorten rode baksteen: aan voorgevel en tussenmuur 22,5 × 10,5 × 5 cm, aan de ach- | |
| |
tergevel 21 × 11 × 4,5 cm en 17 × 8,5 × 4 cm. Bij de achtergevel, die gepleisterd is geweest, is gebruik gemaakt van secundair verwerkte baksteen, waaronder ijsselsteen. De gedeeltelijk gepleisterde voorgevel is voorzien van een eenvoudige strokendeur en een laat 18de-eeuws schuifvenster met luiken. Het noordelijke vertrek heeft een enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel met nog twee 17de-eeuwse consoles. De trap naar boven bevond zich eertijds pal achter de ingang, het oude trapluik is daar getuige van. Nu zit hij ter plaatse van de voormalige bedstede tegen de tussenmuur. Tegen de rechtermuur een vroeg 20ste-eeuwse schouw. De verdieping heeft een 19de-eeuws schenkelspant met een gehakt merk VII. Het dakbeschot loopt door over de achteraanbouw. Alleen ter plaatse van de schouw en het schoorsteenkanaal zijn de scheidingswanden op de verdieping tussen de huisjes van steen, overigens zijn (waren) het houten wanden.
Gezien de balklaag met de consoles in het voorste deel lijkt een ontstaansdatum hiervan in de 17de eeuw gerechtvaardigd. Dit deel, waarvan de achtergevel hoogstwaarschijnlijk blind was is tegen het eind van de 18de eeuw gemoderniseerd (voorgevel met raam en deur) en met een keukenaanbouw uitgebreid. De verhoging van tussenmuur, kapconstructie en vrijwel de hele huidige voorgevel zullen uit de tweede helft van de 19de eeuw dateren.
De tuinmuur die achter het gasthuiscomplex liep, is nog gedeeltelijk aanwezig en is van gele ijsselsteen opgetrokken.
| |
Middelweg
De zuidkant van de Middelweg, voorheen Broeksteeg, wordt bepaald door de achterterreinen met hoge schuren, bedrijfsgebouwen en de hooibergen van de panden aan de Minstraat. Deze straat is pas in een laat stadium in de 19de eeuw aan de noordzijde bebouwd geraakt. Op de kadastrale minuut van 1823 is daar nog geen sprake van. Aan de noordoostkant staat het complex van de gereformeerde kerk.
■ Achtergevels van boerderijen langs de Minstraat, bezien vanaf de Middelweg, opname 1987
| |
Middelweg 5 en 7
Op 16 juli 1892 werd de eerste steen gelegd voor een eigen kerkgebouw voor de gereformeerden, die tot die tijd hun samenkomsten moesten houden in particuliere huizen of schuren,
■ Gereformeerde kerk en pastorie aan de Middelweg 5 en 7, opname 1987
die daartoe ter beschikking gesteld werden. In november 1892 werd het kerkgebouw in gebruik genomen.
Voor de naastliggende pastorie werd op 18 juni 1912 de eerste steen gelegd. De bouw hiervan werd voor f 4495, - opgedragen aan de Gebr. Gerdessen (Kouwenhoven, 152-153, 158).
Het eenvoudige uit rode baksteen opgetrokken vrijstaande kerkgebouw staat op een rechthoekige plattegrond, is vier vensterassen diep en is gedekt met een zadeldak tussen puntgevels. Boogvensters met ijzeren traceringen in voor- en zijgevels. Het
| |
| |
baksteenwerk is aan de voorzijde verlevendigd door cementbanden. De voorgevel wordt door lisenen en hoekpilasters geleed en door een piron bekroond. Tussen de vensters van de zijgevels bevinden zich eveneens lisenen. In de boog boven de ingang een tekst met: dit is een huis des gebeds. Gedenksteen onder het rechtervenster van de voorgevel met: de eerste steen gelegd // door // cornelis arie van bruinswijk gz. // oud 11 maanden.
De naastliggende pastorie, nr. 7, van een bouwlaag met kapverdieping onder wolfdak heeft een wat hoger opgetrokken voorgevel. Het rode baksteenwerk is met gele steen boven de vensters en onder de goot verlevendigd.
| |
Minstraat
De Minstraat is genoemd naar de stadsgracht De Min, die erdoorheen stroomde, maar in de jaren '20 en '30 van deze eeuw is gedempt. Volgens de schildering in de hervormde kerk was de langs de gracht lopende straat al in de 16de eeuw bebouwd aan de noordkant. De zuidzijde werd en wordt door de achterterreinen van de gebouwen aan de Voorstraat ingenomen. Het
■ Overzicht vanaf het begin van de Minstraat tot nr. 7, opname 1987
was een belangrijke straat, waar zich het stadhuis en twee kloosters bevonden. Het stadhuis is in 1952 afgebroken, de kloosters direct na de Reformatie. Sporen in de vorm van oude (hergebruikte) baksteen bevinden zich echter aan diverse gebouwen langs de Minstraat (nr. 13, achterbouw). Het huidige aspect is tamelijk bescheiden: het betreft hier voornamelijk aaneengebouwde woningen en stadsboerderijen van één bouwlaag met de daknok evenwijdig aan de straat, waarachter in het geval van een boerderij grote schuren voorkomen. De breedte van de huizen varieert van drie tot zelfs zeven traveeën.
Hun individualiteit zit in kleine details, zoals in de wisselende goothoogten, in al dan niet gepleisterde gevels: de baksteengevels worden door ronde (nr. 7) danwel rechte (nr. 9) strekken boven deuren en vensters verlevendigd of in de bewerking van de gootlijsten. De nrs. 4, 10-10a en 17-18 hebben bijvoorbeeld een geschulpte rand onder de gootlijst, een gegeven dat meer in Asperen voorkomt. In twee gevallen (nrs. 13 en 22) zijn de voorhuizen van de T-boerderijen twee bouwlagen hoog. Een uitzondering in deze reeks stadsboerderijen vormen de villa uit 1909 op nr. 19 en de laat 19de-eeuwse villa op nr. 27, die bovendien beide terugliggen ten opzichte van de rooilijn. Vrijwel alle huizen zijn onderkelderd. Inwendig bevinden zich nog oude 16de- (Minstraat 1 en 9) en 17de-eeuwse (Minstraat 4) restanten, met name in de kelders van de huizen. Uitwendig vertonen zij veelal een laat 19de-eeuws uiterlijk met hun gepleisterde en van eenvoudige stucversieringen voorziene voorgevels (nrs. 1, 2, 4 en 7). Sporen aan bijvoorbeeld zijgevels wijzen echter op een oudere ontstaansdatum (nrs. 4 en 7).
Voor een aantal huizen staan leibomen (onder andere voor de nrs. 7,8 en 9 en 17-18).
| |
Minstraat 1
Een van de oudere gebouwen langs de Min, zo heeft nader onderzoek uitgewezen, is Minstraat 1 geweest. Het pand ligt in de kern van Asperen, op de hoek van de Minstraat en de Nieuwstraat, met de daknok van het voorhuis evenwijdig aan de Minstraat. Op het erf, dat doorloopt tot aan de Middelweg stond een schuur en een hooiberg. Het bedrijfsgedeelte van de boerderij is in 1987 afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Vóór de afbraak is de boerderij gedocumenteerd.
Het symmetrisch ingedeelde voorhuis onder zadeldak staat dwars geplaatst voor de nieuwbouw en voorheen voor het bedrijfsgedeelte. Aan de rechterzijde van het voorhuis is de muur gemeen met die van het buurpand. Het voorhuis is tijdens de verbouw in 1987 ontpleisterd geweest, waardoor er nadere bouwsporen aan het licht kwamen.
Deze plaats van de stad was van oudsher al bebouwd. Op de schildering in de toren van de hervormde kerk, gedateerd 1609, is dit onder andere duidelijk te zien en het aangetroffen muurwerk met het grote formaat baksteen in de linkerzijgevel wijst daar op. Hoewel er sporen zijn die duiden op een ontstaansdatum eind 16de, begin 17de eeuw (toepassing van klezoren in het metselwerk en gebruik van groot formaat baksteen, zal het grootste deel van het gebouw uit het einde van de 18de of het eerste kwart van de 19de eeuw dateren (kapspanten voorhuis en constructie voormalig bedrijfsgedeelte). Aan het eind van de 19de eeuw werd de voorgevel van een pleisterlaag voorzien.
De inmiddels weer achter een pleisterlaag verdwenen linkerzijgevel van het voorhuis is opgetrokken uit helder
| |
| |
NOORDGEVEL
WEST GEVEL
PLATTEGROND
MINSTRAAT
■ Asperen, Minstraat 1
- Voormalige boerderij, plattegrond en gevels voor de afbraak van het bedrijfsgedeelte in 1987.
Schaal 1:300. Opmetingstekening J. Jehee, 1987
oranje-rode baksteen met klezoren in de koppenlagen van een groot formaat 29-29,7 × 13,8-14,2 × 6,8-7 cm, 10 lagen = 76,5 cm, en is ongeveer 59 cm dik. Waarschijnlijk oud muurwerk en twee spaarbogen bevinden zich eveneens in het rechtergedeelte van het voorhuis, tegen de achterwand met de (inmiddels afgebroken) woonkeukentravee.
In de met ingekrast blokverband gepleisterde voorgevel bevinden zich te weerszijden van de voordeur twee vensters. In de kap twee zoldervensters. De linkerzijgevel van het voorhuis eindigt met een puntgevel en is evenals de voorzijde gepleisterd. In deze gevel zitten twee zoldervensters. Bij ontpleistering bleek dat deze oorspronkelijk iets lager gezeten hebben. De begane grond heeft nooit vensters gekend. Het dak is met pannen belegd. De indeling van het voorhuis bestaat uit een middengang met vertrekken te weerszijden en een zolderverdieping. De linkervoorkamer heeft tegen de zijmuur een schouw. De bedsteden die oorspronkelijk tegen de achterwand zaten, zijn verwijderd. De enkelvoudige balklaag staat haaks op de voorgevel. In de rechtervoorkamer is de schouw verdwenen, maar het rookkanaal op de verdieping is wel te zien. Bedsteden met opgeklampte deur tegen de achterwand, waarin metselwerk met groot formaat steen. De zolder boven het voorhuis heeft oud metselwerk aan de linkerzijgevel en aan het linker rookkanaal. Op de zolder staan vier grenen spanten haaks op de gevel van het voorhuis en zijn samengesteld uit een dekbalkjuk met een schaarspant. Zij zijn met rechte en halve maanvormige, gehakte telmerken genummerd van links naar rechts 1 t/m 4.
De constructie van het voormalige bedrijfsgedeelte bestond uit vijf dubbele, grenen ankerbalkgebinten met doorlopende stijlen, ook étage-gebint genaamd, waarop een schaarspant staat. De gebintstijlen stonden op opmerkelijk hoge poeren van baksteen. Gehakte telmerken werden aangetroffen op het tweede, het derde en het vijfde gebint aan de rechterzijde (//, ///, V).
Over vier vakken lag een zolder, die over de rechtertil wat lager was. De vloer van de deel was van leem, in de zijbeuken waren klinkers toegepast.
Het buurpand nr. 2 heeft eenzelfde stucdecoratie met ‘sluitstenen’ boven de deur en vensters als nr. 1. De daknok van de schuur steekt ver uit boven die van het voorhuis. Links een kelderraam met spijlen.
| |
Minstraat 4
Het pand, een stadsboerderij, bestaat uit een symmetrisch ingedeeld, dwarsgebouwd voorhuis onder zadeldak, dat door een tot de nok toe doorlopende brandmuur gescheiden is van een keukentravee annex bedrijfsgedeelte onder een aan beide zijden afgewolfd dak. Onder het linkergedeelte
| |
| |
■ Minstraat 4, opname 1987
bevinden zich twee kelders. Het voorhuis staat aan de rechterkant vrij. Op de kadastrale minuut van 1823 staat het gebouw aangegeven op de huidige rechthoekige plattegrond met de kleine uitbouw aan de achterzijde. Het muurwerk in de rechterzijgevel en de constructie in het bedrijfsgedeelte wijzen op een bouwdatum in of vlak voor 1800. Bij die 19de-eeuwse nieuwbouw werd van oudere kelders gebruik gemaakt. Aan het einde van de 19de eeuw werd de voorgevel gepleisterd. In de 20ste eeuw werd de keukentravee gemoderniseerd.
De voorgevel van het woongedeelte is van een cementpleisterlaag met ingekraste blokken voorzien en heeft twee schuiframen te weerszijden van de voordeur uit omstreeks 1900. De gevel eindigt tegen een houten daklijst met geschulpte rand. Links zijn twee kelderlichten.
De rechterzijgevel van het voorhuis heeft een tuitgevel, rechte staafankers en twee ongedeelde vensters op de verdieping. Tot en met de middentravee bestaat deze gevel uit verschillende soorten rode baksteen, waarin een stroomlaag en een nieuw venster. De achterkant en de rechterzijgevel van het bedrijfsgedeelte zijn samengesteld uit houten, gepotdekselde delen op bakstenen voet. De indeling van de achterwand is van links naar rechts een klein raampje, grote deeldeuren waarin een kleine deur en een vier-ruits-raampje. De achtergevel heeft een hoekschild.
De linkerzijgevel is in de tweede helft van de 19de eeuw uit rode baksteen opgetrokken.
In het inwendige bestaat het voorhuis uit een middengang met vertrekken te weerszijden. Links achteraan is de toegang tot de beide kelders, die zijn gedekt met een tongewelf. De meest linkse kelder ligt lager en vertoont een restant van een trap tegen de scheidingsmuur met de middentravee (vergelijk een dergelijke kelder aan de Voorstraat 33). De middentravee of voormalige woonkeuken is verbouwd. Het rookkanaal van de grote schouw en de brandmuur zijn op de verdieping vanuit het bedrijfsgedeelte zichtbaar. De scheiding tussen achterhuis en stal bestaat uit een tot ongeveer 2,50 m. opgemetselde, uit verschillende steen samengestelde, muur.
Het bedrijfsgedeelte is door vier ankerbalkgebinten in vijf vakken en twee beuken verdeeld. In de hoofdbeuk is aan de rechterkant over de hele lengte een paardestal afgescheiden, waardoor de plattegrond toch een driedeling kent. De stijlen staan in de koestal aan de linkerkant op gemetselde poeren, waartussen de voergoot loopt en in de paardenstal rechts op een gemetseld muurtje. De gebinten zijn gemerkt met gehakte telmerken van 1 t/m 4 vanaf de achterzijde met halve maantjes en rechte strepen. De jukken zijn gemerkt van 2 t/m 4, met dien verstande dat juk 2 op gebint 1 staat en zo voorts. Het laatste juk, tussen bedrijfsgedeelte en achterhuis is ongemerkt. Rechts bevinden zich paardestallen met houten voergoot en ruif, geplaveid met klinkers. Links de koestal met gemetselde voergoot tussen de stijlen van de gebinten.
De vloer van de deel is van leem, met uitzondering van het achterste vak dat over de volle breedte van klinkers is voorzien. Een privaat bevindt zich tegen de achtergevel rechts.
De met pannen belegde kap is onbeschoten.
| |
Minstraat 7
Het vrijstaande, zeventien meter brede pand nr. 7 heeft een woongedeelte tussen topgevels en een grote,
■ Minstraat 7, opname 1987
midden 19de eeuwse schuur. Ook op de kadastrale minuut is de vrijstaande positie aangegeven. Het metselwerk aan de linker- en rechterzijgevel met vlechtingen in de geveltop en twee vensters maakt duidelijk dat een bouwdatum in de late 18de eeuw vermoed kan worden. In het begin van de 20ste eeuw is de voorgevel gepleisterd en zijn de ramen en bovenlicht van de voordeur aangebracht.
Even hoog, maar uit een andere tijd van ontstaan zijn de aaneengebouwde nrs. 8 en 9. Naar de bescheiden eclectische vormen van nr. 8 te oordelen kan dit pand uit het eind van de 19de eeuw dateren. Het komt op die plaats al wel voor op de kadastrale minuut van 1823.
| |
Minstraat 9
Nr. 9, een stadsboerderij op T-vormige plattegrond heeft een woongedeelte onder met pannen bedekt zadeldak. Het bedrijfsgedeelte met voerdeel is hoger dan het voorhuis en heeft een wolfeind aan achterzijde. De voorgevel is zeven gevel- openingen breed, eindigt tegen een geprofileerde gootlijst en heeft een omlijste voordeur en zesruitsvensters met rechte strekken. De twee linkervensters zijn hoger geplaatst. Zij vervangen een poort die toegang gaf tot het erf achter de boerderij. Onder het meest rechtse venster zit een kelderopening.
Hoewel het uitwendige van voor- en achterhuis een midden 19de-eeuws karakter draagt, blijkt uit onderdelen in het inwendige een oudere ontstaansdatum. De brandmuur tussen woongedeelte en achterhuis is samengesteld uit een groot formaat baksteen (28-29 × 14 × 7 cm) en de via de keukentravee toegankelijke kelder onder het rechterdeel van het voorhuis heeft een tongewelf met drie steekgewelven aan beide zijden. De brandmuur en kelder kunnen heel goed nog uit de 16de eeuw dateren. Het midden 19de-eeuwse bedrijfsgedeelte met hoge kap wordt door ankerbalkgebinten in drie vakken verdeeld. Het voorste stuk van de deelvloer was met planken belegd. Hier werd gedorst. Het achterste stuk is met klinkers bestraat. Paarde- en koestal in de zijbeuken. Het hooi werd en wordt op de balken opgeslagen.
Op het erf een stenen schuurberg met drie betonnen palen.
| |
| |
■ Minstraat 8 en 9, opname 1987
| |
Minstraat 17 en 18
De nrs. 17 en 18 zijn beide stadsboerderijen met een woonhuis van een laag hoog, maar verschillen van uitvoering. De gevel van nr. 18 is vijf openingen breed, met een zeer brede muurdam tussen de deur en het eerste
■ Minstraat 17 en 18, opname 1987
linkervenster. Keldervenster onder de twee linkervensters. De indeling van de gevel van nr. 17 is veel regelmatiger. De deur heeft een omlijsting met consoles onder de kroonlijst. De uitmonstering van de beide gevels zal uit de late tweede helft van de 19de eeuw dateren. De panden, die met de huidge plattegrond op de kadastrale minuut voorkomen, zijn echter ouder. Het is niet ondenkbaar dat nr. 18 een ontstaansdatum in de 17de eeuw heeft.
| |
Minstraat 20-21-22
Naast nr. 20, dat een met blokken gepleisterde voorgevel heeft en van hetzelfde type is als de hiervoor besproken boerderijen: één bouwlaag met aangebouwde schuur, valt het vrijstaande huis nr. 21-22 op. Dit vijf gevelopeningen brede pand van twee bouwlagen met een kap is rechts onderkelderd (keldervenster aan de straatzijde), heeft een symmetrisch ingedeelde voorgevel (ingangspartij gewijzigd), die door een geprofileerde houten lijst wordt beëindigd. Zoals gebruikelijk is een schuur aangebouwd. De bouwdatum zal na het midden van de 19de eeuw zijn, hoewel er rond 1830 een gebouw met een vergelijkbare plattegrond al stond.
| |
Hoge Minstraat
Na de kruising met de Brugstraat heet de Minstraat ‘Hoge Minstraat’. Zij loopt met een vrijwel haakse bocht naar de stadswal. Tot de bocht was de Hoge Minstraat ten tijde van de kadastrale minuut niet bebouwd. De huidige panden vertonen alle een midden tot laat 19de-eeuws uiterlijk. Het hoekpand Hoge Minstraat 12 / Waterpoort 8 heeft de zes gevelopeningen brede voorgevel naar de Linge gericht. Hoewel het gebouw voorkomt op de kadastrale minuut van 1823, is het huidige aspect, met de raamindeling, geprofileerde gootlijst en windveren langs de geveltoppen, midden 19de-eeuws.
■ Hoge Minstraat/Waterpoort 8, opname 1987
| |
| |
■ Voormalig raadhuis, opname 1987
| |
Gemeentehuis, Raadhuisplein 1
Ter plaatse van het door de Franse troepen in 1672 verwoeste kasteel van Asperen werd in 1893 door de toenmalige heer van de Baronie S.A. Suter in 1893 een nieuw ‘kasteel’ gebouwd, in de vorm van een vrijstaande villa in de eclectische vormentaal van die tijd. De villa werd in 1952 als gemeentehuis in gebruik genomen, omdat het 16de-eeuwse Asperense raadhuisje aan de Min te weinig ruimte bood. Het oude raadhuis werd daardoor overbodig en werd derhalve maar afgebroken.
De witgepleisterde villa is twee bouwlagen met een kapverdieping hoog, is onderkelderd en ligt op een onregelmatige plattegrond. Aan de voorzijde bevindt zich een driezijdig uitgebouwde partij, die door een ingezwenkte daklijst wordt afgesloten. De verdiepingen zijn door een waterlijst gescheiden. Tussen de eerste en tweede verdieping is een gedecoreerde band met terracotta versieringen aangebracht. De terugliggende
■ Asperen, voormalig raadhuis
- Plattegrond
Schaal 1:300. Opmetingstekening door bureau Van Hoogevest (1975), bewerkt door J. Jehee, 1988
ingang bevindt zich rechts van deze uitbouw, wordt door zuilen geflankeerd en is via een trap toegankelijk. In het muurwerk erboven een plaquette met ‘ anno 1893’. Links van de uitbouw is de villa twee bouwlagen hoog en is voorzien van veranda's met pijlers en zuilen en een smeedijzeren hekje op de verdieping. De overstekende daklijsten zijn aan de onderkant met cassettes en platte consoles versierd. Aan de linker en rechterkant van de voorgevel loopt onder de dakrand een figuratieve lijst in zwart en goud, waar links ‘ salve’ staat te lezen. De zij- en achtergevels zijn even onregelmatig van indeling, maar minder uitbundig van decoratie.
In het inwendige is de hal uitgerust met een stucplafond met lijsten. Vloer met marmeren platen waartussen estrikken met franse lelie. De toegang tot de raadzaal heeft een dubbele paneeldeur, waarboven een opzetstuk met fronton. In deze zaal een schouw van roze en wit marmer, geflankeerd door witmarmeren zuilen, met op de architraaf een verbeelding van Apollo en de negen Muzen: Urania, Polyhymnia, Euterpe, Melpomene, Terpsichore, Thalia, Erato, Clio, en Calliope, ieder met de bijbehorende attributen en de namen op een voetstukje. Ook hier een stucplafond met lijsten. In het trappehuis uit de bouwtijd een groot venster met glas-in-lood lijst. De bovenhal heeft eenzelfde stucplafond en een schouw. De overige vertrekken bieden geen opmerkelijke gegevens. In de hal staat een klokje met luibalk en luiarm, afkomstig uit het oude raadhuis. Het 17de- of 18de-eeuwse klokje heeft een diameter van 33,5 cm. Zij draagt geen opschrift. De stenen leeuwen in de hal zijn eveneens van het oude raadhuis afkomstig. Op de eerste verdieping hangt in het trapgat
| |
| |
een klok, die in 1727 door H. Kemper is gegoten. Diameter 28,5 cm. In de tekstband: ‘amstelodami ao 1727 me [fecit hendrik?] kemper’. Het hele randschrift was door onbereikbaarheid niet te lezen. De aanvulling tussen haakjes is het meest waarschijnlijk. De toegang tot het terrein wordt afgesloten door een smeedijzeren hek uit de bouwtijd van de villa, tussen bakstenen pilaren met geprofileerde natuurstenen kapitelen.
| |
Voorstraat
De Voorstraat is aangelegd op de Zuider Lingedijk en loopt van het noordwesten naar het zuidoosten en wordt aan de noordwestkant gedomineerd door de hervormde kerk met haar hoge, stoere Kempische toren. De aard der bebouwing is aan de even zijde tamelijk homogeen: het betreft voornamelijk (merendeels niet meer als zodanig functionerende) stadsboerderijen met een dwars geplaatst voorgedeelte, van een bouwlaag met een kapverdieping. Een uitzondering vormen bij de oudere bebouwing de nrs. 72, het hoekpand 56 en 46. De noord- of oneven zijde is wat minder samenhangend van karakter, ofschoon ook hier het eenlaags huis met de kap evenwijdig aan de straat domineert. Hoewel de Voorstraat, getuige de muurschildering in de hervormde kerk, al in de 16de of 17de eeuw aan beide zijden bebouwd was, hebben verschillende stadsbranden in de loop van de tijd ervoor gezorgd dat er op het oog geen sprake meer is van bebouwing ouder dan de 18de eeuw. Het huidige aspect is voornamelijk 19de- en vroeg 20ste-eeuws. Onverlet blijft dat bij nadere bestudering oudere sporen kunnen worden aangetroffen in het inwendige. Bij de stadsbrand van 1896 is het noordelijk deel van de Voorstraat afgebrand of ernstig beschadigd. Zo is het gedeelte vanaf nr. 40 tot aan de kerk nadien opgetrokken. De huizen aan de zuidwestkant staan op diepe percelen en hebben vrijwel alle grote bedrijfsgedeelten en schuren die uitkomen op de stadswal. Aan de noordoostzijde was minder achterterrein ter beschikking door de aanwezigheid van de stadsgracht De Min, zodat hier vrijwel geen agrarische bedrijven voorkomen.
Het eerste gedeelte van de oneven
■ Voorstraat 19 en 21, opname 1987
zijde is minder ernstig beschadigd door de stadsbrand van 1896 dan de overzijde. Toch zijn huizen of van een nieuwe voorgevel voorzien of geheel opnieuw opgetrokken. Zij staan vaak los van elkaar met een druipstrook of een smalle steeg ertussen en zijn tamelijk individueel van karakter: zo is het gebouw Salem (nr. 3), gebouwd als Afdelingskantoor van de in Asperen gelegerde Afdeling vesting-Artillerie en in 1913 verbouwd voor de hervormde gemeente, een diep pand onder een aan de voorzijde afgewolfd dak. Nr. 7 is een tweebeukig dwars huis, aan de linkerkant onderkelderd. Nr. 11 heeft een dwars voorhuis en een haaks geplaatste achterbouw, evenals het dubbelpand 13-15. Pand nr. 19 valt op door de witgepleisterde tuitgevel met ge- toogde vensters en deuren en de grote inrijpoort links. Het gebouw nr. 21 heeft het voorste gedeelte met de daknok evenwijdig aan de straat; het achterste deel heeft in het inwendige een constructie met dekbalkgebinten. De voormalige stadsboerderij is door dezelfde architect en naar hetzelfde ontwerp als Achterstraat 17 gebouwd. De uitvoering verschilt maar in geringe details (de stucbanden aan de voorgevel ontbreken aan de Achterstraat en de zijgevel is minder rijk van detaillering). Een van de opvallendste gebouwen aan deze kant is het hoekpand nr. 33, een woonhuis met aangebouwde smederij.
| |
Voorstraat 33
Op de hoek van de Voorstraat 33 en de Stadhuisstraat bevindt zich een woonhuis met in het achtergedeelte een voormalige smederij, die sedert 1970 buiten gebruik is gesteld. De travalje is verwijderd, de molensteen waar de velgen omheen werden gesmeed, het vuur en de blaasbalg zijn nog in situ. Het is een tweebeukig dwarshuis, bestaande uit één laag met kapverdieping en het wordt gedekt met twee parallelle zadeldaken. Het pand is aan de linkerzijde en aan de achterkant ingesloten.
In 1745 meldt Beekman (132) dat de stad oudtijds een vleeshal placht te hebben, die gestaan heeft aan de oostzijde van de Voorstraat op de hoek van de dwarsstraat, die uitkomt bij het stadhuis komende vanaf de kerk. Uit de beschrijving blijkt, dat hij doelt op
■ Voorstraat 33, opname 1987
| |
| |
het onderhavige pand. In 1745 was de functie van vleeshuis overigens al opgeheven en het betreffende gebouw veranderd in een woonhuis.
De kelder met het tongewelf kan uit de 17de eeuw dateren. De afwerking van het huis, zoals betimmeringen, bedstedewanden en schouwen doet denken aan een modernisering aan het eind van de 19de eeuw. Smederij is het gebouw pas in het begin van de 20ste eeuw geworden; daarvoor was er in het achterhuis een timmermanswerkplaats gevestigd.
In het linkergedeelte van de voorgevel zit een keldervenster met spijlen, waarboven twee opkamervensters met gezwenkte bovendorpel. Hiernaast een middendeur in een eenvoudige pilasteromlijsting met gesneden consoles en weer twee, nu wat lager liggende vensters van hetzelfde type als links.
Dakkapel met gezaagde zijwangen. De gevel wordt door een eenvoudige gootlijst op consoles beëindigd.
De rechterzijgevel heeft op de verdieping van het voorhuis een venster. De topgevel is met een rollaag afgedekt. In het smederijgedeelte zit een 28-ruitsvenster met gietijzeren verdeling en voorts een schuifdeur waarnaast een achtruitsvenster. Hierboven een venster. Ook de topgevel van het achterhuis of smederij is met een rollaag afgewerkt.
De indeling van het woongedeelte is symmetrisch, een middengang met vertrekken aan weerszijden. Het linkervertrek is hoog onderkelderd en daardoor via een steil trapje toegankelijk. In deze kamer, voorzien van een enkelvoudige, met een profiellijstje afgetimmerde balklaag, haaks op de voorgevel, is tegen de zijmuur een schouw met consoles, marmer geschilderd, aangebracht tegen het eind van de vorige eeuw. Tegen de achterwand een bedstedebetimmering. De bedsteden zelf zijn verwijderd. De linkerbedstede, met een raampje dat uitziet op het achterhuis, dient nu als keuken, de rechter is als kast in gebruik.
Aan de rechterkant van de gang bevindt zich een kamer op beganegrondniveau met een schouw tegen de zijmuur. De bedstedenwand tegen de achtermuur is gedeeltelijk geamoveerd. De enkelvoudige balklaag is weggetimmerd.
De kelder, vanuit de gang toegankelijk, is met een tongewelf overwelfd en is met rode plavuizen geplaveid. Een
■ Het begin van de Voorstraat met de hervormde kerk en de nrs. 4, 6 en 8, opname 1987
toegang in de achtermuur naar de voormalige keuken in het achterhuis is dichtgezet. De huidige toegang dateert uit de 30ger jaren van deze eeuw. Via een deur in de gang is de verdieping te bereiken, waarvan de kap gedeeltelijk onbeschoten is.
Door een deur in de stenen dwarsmuur aan het eind van de gang is de smederij vanuit het woonhuis toegankelijk. Het vuur met de schoorsteen stond aanvankelijk tegen de scheidingsmuur opgesteld. In de jaren '30 is het naar achteren verplaatst. Overigens is het een onverdeelde ruimte met een enkelvoudige balklaag, die door ijzeren dekbalken hier en daar ondersteund wordt, haaks op de voorgevel. Tegen de achtermuur een privaat.
Hierna volgt in de Voorstraat aan de oneven zijde een aantal panden, waarvan het merendeel de daknok evenwijdig aan de straat heeft. Bij sommige gebouwen is de voorgevel later verhoogd, waardoor bijvoorbeeld nr. 39 een schermgevel heeft gekregen. Bijzondere verschijningsvormen zijn er niet te onderkennen. Een vroeg 18de-eeuws pand van het bekende type: eenlaags onder zadeldak is Voorstraat 59 onder een doorlopende kap met nr. 61, waarvan het linkergedeelte van de voorgevel in de 19de eeuw is vernieuwd. Aan de achterzijde staan kleine aanbouwtjes.
De gebouwen aan het laatste gedeelte van de oneven zijde, de nrs. 81-95, dateren uit de 19de eeuw en volgen het hierboven uiteengezette schema. Nr. 81 is een dwars huis van twee bouwlagen onder zadeldak en is vastgebouwd aan nr. 83, waarvan de daknok iets hoger is. Beide zijn van een gepleisterde voorgevel voorzien. Nr. 85, een breed eenlaagspand van rode baksteen is aan de linkerkant onderkelderd. De vensters in de voorgevel met gekartelde ontlastingsbogen en sluitstenen wijzen op een bouwdatum aan het eind van de 19de eeuw. Nr. 87 is hiermee met een laag tussenlid verbonden.
Merkwaardig zijn de twee houten stoeppalen aan weerskanten van de voorgevel.
Vanaf de kerk tot aan, globaal nr. 40 zijn aan de even zijde de huizen door de felle brand van 1896 verwoest. Zij zijn herbouwd met gebruikmaking van overgebleven kelders (nr. 20) en met restanten oud muurwerk (linkerzijgevel nr. 38), in de vorm, volgens de traditie en in de materialen van hun voorgangers: dat wil zeggen rode baksteen en blauwe pannen en over het algemeen van een bouwlaag hoog met de daknok evenwijdig aan de straat. Alleen de nrs. 28 en 30 wijken hiervan af. Door de toepassing van elementen als bijvoorbeeld een mansardekap (nr.
| |
| |
8) en eigentijdse versieringen in de toog boven de vensters en aan de dakkapellen (nrs. 8 en 32) blijkt de ontstaansdatum aan het eind van de 19de eeuw. Een van de panden (nr. 8) is in de gevel gedateerd (20 mei 1896). Uitbreidingen hebben plaats gevonden in de hoogte (nrs 14-16 en 18) en naar achteren toe met grote schuren.
Hieronder volgen enige kenmerkende voorbeelden, alsmede de beschrijving van de hervormde kerk.
| |
Hervormde kerk, Voorstraat 2
Geraadpleegde archieven
■ ARA, Min. BiZa, Afd. K&W, inv. nr. 792; Archieven RDMZ;
| |
Bronnen en literatuur
■ A.A.U. XVII, 45-47; Beekman, 64 e.v.; Haarlemse Bijdragen 52, 18; Halbertsma, H., Archeologisch nieuws; Zuid Holland. Asperen (gem. Asperen) herstelwerken Ned. Herv. kerk, Bulletin KNOB, sept. 1979, 143-145; Hilvarenbeek in heden en verleden, Hilvarenbeek 1970, 34, 35; Joosting en Muller I, 79; Keyzer, B. de, ‘Heraldische- en genealogische gedenkwaardigheden uit de kerk van Asperen’, Ons Voorgeslacht, 1982, dec. nr. 323, 629-632; Kok, 100; Kouwenhoven, 22-23, 168-171, 273-275; Van Mieris, III, 329;
| |
Type, ligging en karakteristiek
De kerk is een driebeukige pseudobasiliek met transept, vijfzijdig gesloten koor en een forse, rijk gedetailleerde westtoren. De toren behoort tot de rijkste voortbrengselen van de Kempische school in de Gotiek, die zich kenmerkt door hoofdzakelijk en kunstig gebruik van baksteen, met enige natuursteen voor beeldhouwwerk en sierbanden. Hij is vrijwel identiek aan die van de R.K. kerk te Hilvarenbeek, zij het dat het grondvlak van de Beekse toren wat groter is en de traptoren aan de andere kant staat. De kerk ligt aan het einde van de Voorstraat op de kruising met de Nieuwstraat en wordt aan west- en zuidzijde door een kerkhof omsloten.
| |
Geschiedenis en bouwgeschiedenis
Wanneer de eerste kerk gesticht is, is niet bekend. Naar alle waarschijnlijkheid is de huidige kerk gebouwd ter plaatse van een oudere, eenbeukige zaalkerk.
Bij opgravingen, verricht tijdens de restauratie van 1979, werd geconstateerd, dat het oorspronkelijk vloerpeil van de kerk ruim 70 cm lager lager dan het huidige. Toen is tussen de zuidwestelijke vieringpijler en de kolom ten westen daarvan een brok muurwerk aangetroffen, bestaande uit baksteen met brokken tufsteen als vulling, die tot de zuidelijke zijmuur van een oudere kerk behoord zal hebben. Over lengte en vormgeving van deze voorgangster is niets naders gevonden (Halbertsma, 143-145). Gezien de situering van de huidige, 15de-eeuwse kerk, pal achter de voormalige Heukelumse poort aan het eind van de Voorstraat, de oude dijk, die niet ouder is dan 13de-eeuws, lijkt een datering van het gevonden fragment in die tijd gerechtvaardigd. Hoewel de aanwezigheid van tufsteen over het algemeen op het bestaan van een 11de- of 12de-eeuwse kapel of kerk kan wijzen, is het in dit geval niet waarschijnlijk dat op deze plaats werkelijk zo'n oude kerk gestaan kan hebben.
De vroegste vermelding van de aanwezigheid van een kerk in Asperen dateert van 1331, wanneer er sprake is van een ‘prochiepaep’ ( = pastoor). In 1377 wordt melding gemaakt van ‘die prochiekerke van Asperen mitten kerckhove’, wanneer Dirck van Polanen en zijn echtgenote door hertog Albrecht van Beieren, ruwaard van Holland met goederen worden beleend (Van Mieris, III, 329). In 1395 komt de kerk voor in de Domrekeningen (Joosting en Muller I, 79).
In zijn uit 1745 daterende beschrijving van Asperen noteert Beekman een versje binnen in de kerk, boven onder het dak tegen de torenmuur, dat vroeger geschreven stond te weerszijden van de toreningang, maar dat dáár zo verweerd was, dat het in zijn tijd al niet meer te lezen was, luidende: ‘anno // in 't jaar dusend // vierhonderd en een // leed vrouwelburg // den eerste steen // 1401’. Thans is een bord met deze tekst opgesteld in het koor naast de ingang.
Gezien het voorkomen van de huidige kerk en toren lijkt een begindatum in 1401 nogal vroeg te zijn. Een bouwdatum na het midden van de 15de eeuw ligt eerder voor de hand. Hiervoor pleiten twee gegevens. Ten eerste is het bekend dat in 1463 een grote stadsbrand heeft gewoed, waarbij de kerk zeker ernstig beschadigd is geraakt. Een tweede gegeven is de frappante overeenkomst van de toren met die van de rooms-katholieke kerk van Hilvarenbeek, die vrijwel zeker op 1449 gedateerd kan worden, toen hij, na een brand in 1448, werd herbouwd. In ieder geval stond de Hilvarenbeekse toren er in 1452. Chronologisch is het heel goed mogelijk dat de Asperse toren later is. De verschillen zijn echter zo gering, dat het lijkt of er van hetzelfde ontwerp gebruik gemaakt is. Een architect is echter niet bekend, noch van de Hilvarenbeekse, noch van de Asperse toren. De in het overgeleverde versje vermelde stichtster, Elburg van Langerak, vrouwe van half Asperen, overleed in 1489 en zal veeleer in de jaren direct volgend op de brand in 1463 dan in 1401 de eerste steen (van de herbouw) gelegd hebben. Er blijven echter enkele zaken onduidelijk. Bij het bestuderen van het muurwerk valt op dat de steunberen van het schip en koor eenvoudiger van uitvoering zijn dan die aan toren en transept. De pijlers van het schip staan niet recht tegenover de steunberen aan de noord- en zuidmuur. Bovendien blijkt uit een opmeting van A. Mulder uit 1896, direct na de kerkbrand (zie hieronder), dat de oostelijke vieringpijlers ontbraken. Deze zijn derhalve een toevoeging uit 1896. Ook geeft Mulder bouwnaden aan tussen toren en kerk. Zijn de muren en de portalen van schip en het muurwerk van het koor ouder dan toren, transept en pijlers? Zo ja, hoe heeft dan die oudere kerk er precies uitgezien? De antwoorden op deze vragen kunnen na twee zeer ingrijpende restauraties, die van 1896 en die van 1963-1966 niet meer gegeven worden. Het muurwerk werd gewijzigd (een overhoekse steunbeer op de noordwestelijke
hoek bijvoorbeeld werd rechtgezet), of werd opnieuw gevoegd.
De kerk was gewijd aan H. Catharina van Alexandrië en er waren tenminste vijf altaren, gewijd aan de patroonheilige, aan O.L. Vrouwe, St. Jan, St. Anthonius, het H. Kruis. Tevens wordt melding gemaakt van een St. Barbelaltaar (1570) en een Nicolaasaltaar (1391). Het collatierecht lag bij de heer van Asperen. De kerk viel onder de jurisdictie van de proosdij van Arnhem.
In 1566 woedde de beeldenstorm in Asperen. Dit had niet onmiddelijk tot gevolg dat de Reformatie vaste voet aan de grond kreeg: de eerste dominee werd pas in 1573 aangesteld, waarmee de Reformatie haar beslag kreeg.
| |
| |
Op 1 augustus 1674 werd de kerk door een hevige storm ernstig beschadigd (zoals ook de kerk te Schoonrewoerd en Everdingen en buiten de Vijfheerenlanden de Dom te Utrecht), waarbij onder andere een gedeelte van het dak instortte en de preekstoel werd vernield. Tijdens een storm op 1 september 1717 waaide het dak eraf, dat tevens een stuk van de gevels meesleurde. Herstellingen aan het metselwerk hebben daarna plaats gevonden, hetgeen aan het koor duidelijk zichtbaar is, waar twee kleuren en formaten baksteen zijn toegepast.
De situering van het kerkgebouw, de indeling van de toren en de inrichting van de kerk worden toegelicht in de 18de-eeuwse beschrijving van Asperen door M. Beekman (64 ev.) Hij vermeldt bijvoorbeeld dat in de toren op de tweede zolder het uurwerk opgesteld was, op de derde zolder hing de luidklok en de vierde zolder was ingericht als gevangenis. De westelijke ingang onder de toren naar de kerk werd uitsluitend voor begrafenissen gebruikt. Ook aan de noord- en zuidzijde van het schip was een ingangsportaal. De verdieping hiervan deed eveneens dienst als gevangenis. Via een nauw en laag deurtje en een wenteltrap was die vanuit de kerk toegankelijk. Een situatie die zich nog steeds zo voordoet, zij het dat de ruimte boven het portaal niet meer als gevangenis fungeert. De toegang aan de noordzijde van het koor, naast de aangebouwde gerfkamer of sacristie, was uitsluitend bestemd voor de heer van de Baronie van Asperen en zijn gezin. In de kerk werd uiteraard begraven, met dien verstande dat het koor gereserveerd bleef voor de heren van Asperen en hun familieleden.
In de Franse tijd kwam de toren aan de gemeente. Hij werd ondermeer op de beganegrond als bergplaats voor de brandspuit gebruikt en behield tevens zijn functie als gevangenis.
| |
De stadsbrand van 1896 en zijn gevolgen
Op 4 maart 1896 werd de stad getroffen door een hevige brand, waarbij de kerk uitbrandde. Alleen de muren en de zuilen stonden nog overeind. Merkwaardig genoeg was de toren met de muurschildering redelijk gespaard gebleven. Een restauratieplan, dat uitging van herbouw in de oorspronkelijk staat werd door architect L. Beirer uit Amsterdam opgemaakt
■ Asperen, hervormde kerk
- lengtedoorsnede
Schaal 1:300. Tekening naar restauratieplan van bureau Van Hoogevest (1955), door J. Jehee, 1989
| |
| |
■ Asperen, hervormde kerk
- plattegrond
Schaal 1:300. Tekening naar restauratieplan van bureau Van Hoogevest (1955), door J. Jehee, 1989
en door de Minister van Binnenlandse zaken met enkele kleine kanttekeningen goedgekeurd, na advies ingewonnen te hebben van P.J.H. Cuypers. Conform de wens van de Minister, die een subsidie in het vooruitzicht stelde, werd er een restauratiecommissie gevormd, bestaande uit Mr. A. Suter, Heer van de Baronie en subsidiegever, Mr. C. Baron van den PLATTE GROND Boetselaar van Dubbeldam, subsidiegever in verband met het herstel van het familiegraf in het koor, D. Bijdendijk, predikant te Asperen en tenslotte de toenmalige hoofddirecteur van het Rijksmuseum, jhr B.W.F. van Riemsdijk, als vertegenwoordiger van de Minister. Begin juli 1896 werd aangevangen met de restauratie/herbouw en op 29 augustus 1897 kon het kerkgebouw weer in gebruik genomen worden. Bij de oplevering van het werk had Cuypers enige opmerkingen met betrekking tot de wenselijkheid de kolommen te schilderen en de gordelbogen van een passend vlak ornament te voorzien. Aangezien dit niet in het door de Minister goedgekeurde bestek was opgenomen en de kerkmeesteren bovendien geen mogelijkheid zagen de meerkosten, die een en ander met zich zouden meebrengen, te fourneren, is hiervan afgezien.
Enkele jaren later werd het plan opgevat om de toren te herstellen. De daarmee gepaard gaande problemen zijn in de paragraaf over de restauratie van de kerken in de 19de en 20ste eeuw reeds aan de orde gekomen. Het plan van L. Beirer werd tot tevredenheid van alle partijen uiteindelijk toch goedgekeurd; het werk werd aanbesteed op 1 februari 1901 en de restauratie, waarbij tevens een nieuwe balustrade met pinakels werd aangebracht, werd op 30 november 1901 afgesloten.
In 1955 nam de Kerkvoogdij het besluit weer de kerk te laten restaureren, aangezien het metselwerk in minder goede staat verkeerde en de kappen en gewelven gerepareerd moesten worden. Het interieur zou daarbij tevens gewijzigd moeten worden. De leiding van de restauratie werd opgedragen aan het architectenbureau G. en ir. T. van Hoogevest te Amersfoort. In 1958 werd alvast begonnen met de daken van de kerk met als aannemer de firma L. Woudenberg en Zonen te Ameide. In 1960 werd het plan uit 1955 op verzoek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vereenvoudigd en daarbij omschreven als een volledig herstel van alle ramen, het herstel van slechte gedeelten van het metselwerk, het wijzigen van de sacristie, aan de noordzijde van het koor, die vroeger gerfkamer genoemd werd. De plannen voor het interieur werden voorlopig opgeschort.
In 1963 kon begonnen worden met de restauratie van het exterieur, waarbij de sacristie werd versmald. Op 13 ja- | |
| |
nuari 1966 kon het gebouw weer in gebruik genomen worden.
Ook in 1955 werd door de gemeente de restauratie van de toren aanhangig gemaakt. Het toenmalige Rijksbureau voor de Monumentenzorg was tevens van oordeel, dat de vormgeving van de balustrade ‘verbeterd’ zou kunnen worden, hetgeen geschiedde.
Na het uitwendige werd vanaf 1978 het interieur gerestaureerd, waarbij onder andere de centrale verwarmingsinstallatie werd vernieuwd. Opgravingen konden bij die gelegenheid verricht worden, die wat meer licht wierpen op de oudste geschiedenis van de kerk en waarbij diverse grafzerken en bouwfragmenten aan het licht kwamen. Het meubilair onderging een grote verandering: banken werden verkocht en door nieuwe vervangen, de preekstoel, het doophek, de kolombank en de herenbank, alle uit 1896, werden gerestaureerd.
De toestand van de toren bleef een punt van voortdurende zorg: in 1981 bleken gedeelten van de bekroningen en pinakels los te zitten, die inmiddels weer zijn hersteld.
| |
Materiaal en constructie
De kerk is opgetrokken uit rode baksteen; aan de toren is enig tufsteen verwerkt. Het baksteenformaat van het oudste muurwerk bedraagt 29 × 14 × 7 cm (aangetroffen muurrest van oudere kerk onder het maaiveld). Voorts bedragen de formaten: 25-26,5 × 12,2-12,8 × 6,5 cm, 10 lagen = 76,5 cm (toren); 26 × 12-13,5 × 6-6,2 cm, 10 lagen = 73 cm (noordtransept); 28,7-29,5 × 13-14 × 5,5-6,5 cm, 10 lagen = 80 cm (koor onder de waterlijst); 20,5-22 × 9,5 × 4,5-5 cm, 10 lagen = 63 cm (koor boven waterlijst).
Het metselwerk van de toren is versierd met speklagen en eenvoudig beeldhouwwerk in tufsteen. Beneden is het Römertuf, naar boven de zachtere Weiberner tuf. Voor lijsten en banden is gebruik gemaakt van Gobertangeren Ledesteen. De daken zijn met leien in Rijndekking belegd.
| |
Toren, uitwendig
De toren te Asperen bestaat uit drie geledingen en wordt door een balustrade en een samengestelde spits bekroond. De torenromp heeft een vierkante plattegrond en is geheel uit baksteen opgetrokken met spaarzaam gebruik van tufsteen. Het muurwerk is over alle geledingen verlevendigd door nissen, lijsten en banden. Op elke hoek zijn twee haakse, rijk versierde, versneden steunberen aangebracht. De portaalopening in de onderste geleding is door een rijk geprofileerde korfboog afgedekt, waarboven een spitsbogige nis met gemetselde traceringen en drie beeldnisjes met kleine voetstukjes. Een hoge, diepe nis omvat samen met het portaal het gevelvenster, waarvan de dagkanten versierd zijn met tufsteenblokken. Het venster is van een flamboyante tracering voorzien. In de holgeprofileerde dagkanten van de nis zitten aan weerszijden van het portaal, een restant van een baldakijn en een gebeeldhouwde console.
Iedere geleding is versierd met drie naast elkaar staande blindnissen, die bestaan uit hoge spitsbogige, drielobbige spaarvelden, die door een met zandstenen neuzen afgezette segmentboog onderverdeeld zijn ter hoogte van de verschillende zoldervloeren. In de onderste helft van de blindnissen van de derde geleding zijn galmgaten aangebracht, waarvoor zich een brede balustrade bevindt. Smalle lichtspleten zitten in de nissen vanaf de tweede geleding. De buitenwanden van de bovenste geleding springen ten opzichte van de vorige iets terug en worden verlevendigd door kleine steunbeertjes tussen de nissen, die iedere zijde in drie afdelingen verdelen en die uitlopen in pinakels, waartussen een balustrade is aangebracht.
De versneden steunberen zelf zijn over de gehele hoogte versierd met kleine pinakelvormige contreforten, waardoor het gevarieerde silhouet van de toren ontstaat.
Aan de noordzijde steekt de helft van de traptoren uit. Deze is over de beide onderste geledingen driehoekig uitgemetseld en met spaarnissen versierd; hierboven is hij rond uitgebouwd en met een eenvoudig kapje afgesloten. De met leien gedekte spits bestaat uit een schuin opgaand gedeelte, waarboven een balustrade en een opengewerkte vierzijdige lantaarn met ijzeren kruis.
Blijkens de toegang tot de de traptoren is het maaiveld zeker 50 cm omhoog gebracht.
| |
Toren inwendig
De toren is inwendig in vijf verdiepingen verdeeld. De beganegrond, waarin zich de toegang bevindt, is overwelfd met een kruisribgewelf. Links bevindt zich de toegang tot de traptoren. Deze ruimte diende niet alleen als gevangenis, maar ook als opslagplaats voor onder andere de brandspuit.
De eerste verdieping met een vloer van rode plavuizen en een houten zoldering is thans een lege ruimte. De tweede verdieping heeft een houten vloer en zoldering en is in iedere nis van een lichtspleet voorzien. In de 18de eeuw was hier het torenuurwerk opgesteld. Op de derde verdieping is, zoals reeds in de 18de eeuw het geval was, de klokkestoel opgesteld met luid- en slagklok. De vierde verdieping heeft een houten vloer en zoldering en diende als gevangenis. Het blok, waarin de gevangenen werden opgesloten, is nog aanwezig. In het muurwerk is een uitsparing voor een kruisgewelf zichtbaar, dat kennelijk nooit werd aangebracht. De traptoren eindigt ter hoogte van de aanzet van dit gewelf, een overigens gebruikelijk gegeven bij Kempische torens, waar de traptoren meestal niet doorloopt tot de omloop rond de spits.
De klok is gegoten door H. de Borch in 1532 en heeft een diameter van 142,5 cm. In de tekstband: s. victor ende martinus is myn naem myn geluyt is voer godt bequaem den levenden roep ick den doden overluyick hagel ende donder verstoer ick henricus de borch me fecitanno domini mccccc xxx ii.
Figuurreliëfs: 1) in een vierkant, staande figuur; 2) in een cirkel, naar links gewend vrouwengelaat; 3) in een ruit, tronende Maria met kind, omringd door engelen met muziekinstrumenten; 4) in een cirkel, knielende vrouw met leeuwtenanten. Bij een blikseminslag enkele jaren geleden, is de klok een van de kroontakken verloren (Vrije Fries, 1895, 70; Hist. Comm., 260; Nav. 1887, 109; Inv. 1942/43). De uurwerkinstallatie is elektrisch.
| |
Kerk, uitwendig
De uiterlijke verschijningsvorm van de kerk is grotendeels het resultaat van de restauratie/herbouw van na de brand van 1896 en van de restauraties in de loop van de 20ste eeuw. Na 1896 werden de vensters van traceringen voorzien, volgens het ontwerp van architect Beirer en de aanwijzingen van P.J.H. Cuypers. De huidige vormgeving van de uitgebouwde sacristie en venster aan de noordzijde van het koor is van de hand van architect Van Hoogevest. In het muurwerk aan de noordzijde, met name onder en terzijde van het grote transeptvenster
| |
| |
■ Noordgevel van het schip voor de restauratie, waarbij onder andere de sacristie gewijzigd werd, opname 1959
zijn metseltekens zichtbaar. Duidelijk zichtbaar zijn de twee soorten baksteen die met name aan de onderzijde van het koor zijn toegepast, waarschijnlijk een reparatie in eind 17de, begin 18de eeuw. Onder het zuidelijk transeptvenster, alsmede om en om onder de vensters van het koor zitten blindnissen met een gedrukte boog. Schip, transept, koor en aanbouwen zijn van steunberen voorzien.
| |
Kerk, inwendig
De kerk wordt inwendig door houten tongewelven overdekt. De beide portalen en de aangebouwde sacristie zijn in steen overwelfd. De houten ribben van het tongewelf over het middenschip komen uit op schalken die eindigen op de dekplaat van het kapiteel van de zuilen. In de zijbeuken en het koor lopen de schalken door tot aan de lijst onder de vensters. De bakstenen zuilen van het schip hebben eenvoudige achthoekige basementen met geprofileerde lijsten en worden beëindigd door kapitelen met een decoratie in de vorm van een enkele bladkrans.
Onderling zijn zij door spitsbogige, geprofileerde scheibogen verbonden. Terzijde van de beide ingangsportalen aan noord- en zuidzijde bevindt zich een klein deurtje dat toegang biedt tot een nauwe spiltrap naar de boven het portaal gelegen ruimtes, die eertijds als gevangenis dienst deden.
Onder twee vensters van het koor zitten kleine piscina-nissen.
Tegen de torenmuur staat een galerij uit 1912 waarop een neogotische orgelkas uit die tijd. Het instrument is inmiddels verwijderd.
Het grootste gedeelte van het meubilair als preekstoel, doophek, kolombank en herenbank is in 1896 gemaakt, geheel volgens de inrichting van voor de brand en derhalve in de traditie van het 17d-eeuwse, protestantse kerkinterieur. Na 1978 is een gedeelte hiervan geamoveerd en is de opstelling wat veranderd. Een en ander
■ Interieur van de hervormde kerk naar het westen na de wijziging van het meubilair, opname 1980
| |
| |
is in het eerste gedeelte reeds ter sprake gekomen.
| |
Koper
Het 17de-eeuwse koper kon bij de brand gered worden. Te vermelden vallen:
Twee preekstoellezenaars
Aan de preekstoel zijn twee lezenaars uit de tweede helft van de 17de eeuw bevestigd. De lezenaars bestaan uit een opengewerkt blad, met dik bladwerk in symmetrische patronen vanuit een centraal motief, gevormd door twee knoppen en een bloemkelk. De gebogen, draaibare arm eindigt aan de ene kant in een voluut, waaruit een rank zich om de arm krult. Aan de andere kant loopt de arm uit in een knop met acanthusbladeren. De lezenaars zijn van eenzelfde type en uitvoering, maar verschillen in detaillering en in formaat.
Voorts aan de preekstoel twee vetvangers met kaarsenhouder op een draaibare arm die gelijk is aan die van de kleinste preekstoellezenaar.
Voorzangerslezenaar
Het blad, gelijk aan dat van de grotere preekstoellezenaar is bevestigd op een gladde, gebogen stam.
| |
Grafzerken
Na de brand van 1896 werd de oude schipvloer met plavuizen en een aantal zerken door een houten vloer vervangen.
■ Koperen kandelaar aan de preekstoel, opname 1988
■ Koor van de hervormde kerk met de graftombe van de heren van Asperen, opname 1980
De restanten van de zerken, merendeels daterende uit de 17de eeuw, werden zoveel mogelijk in het koor gelegd. In het koor liggen voorts de hoge graftombe voor verschillende leden van het geslacht van Boetzelaer, overleden in 1492, 1545, 1558 en 1562, alsmede een priestergraf uit 1525 met randschrift. Na de restauratie zijn achter de preekstoel 26 zerken gelegd uit de 17de en 18de eeuw. Tenslotte zijn er acht zerken fragmentarisch bewaard, voor zover nog valt na te gaan, uit de 17de eeuw.
| |
Muurschildering
Tegen de scheidingswand met de toren is, achter de orgelkas in een spitsboog een opmerkelijke muurschildering aangebracht, onderaan gedateerd 1609, waarop Asperen in vogelvlucht staat weergegeven, ten tijde van de inname van de stad in 1517 door de Geldersen, zoals staat vermeld op een opschrift erboven. Daaronder zijn de fragmenten te lezen van de namen van de 264 burgers, straatgewijs gerangschikt, die toen gedood werden.
Het panorama laat de geheel ommuurde en omgrachte stad zien, waarin de straten met de huizen en de open terreinen, de kerkelijke gebouwen, het kasteel, het stadhuisje en de stadsmuur met de poorten en de waltorens
| |
| |
gedetailleerd staan weergegeven. Hoewel de verbeelding met de nodige prudentie beoordeeld moet worden, zo zijn bijvoorbeeld het aantal huizen en de bebouwingsdichtheid eerder als indicatie dan als een waarheidsgetrouwe weergave bedoeld, geeft de schildering, mede door de ‘perspectivische’ afbeelding een helder inzicht in de opbouw van het 16de-eeuwse Asperen.
De datering ‘1609’ kan een verkeerde interpretatie van een restauratie zijn. Op de foto van de toren met schildering die direct na de brand van 1896 is genomen, is als tweede cijfer geen zes maar een gotische vijf zichtbaar. Het derde en het vierde cijfer zijn op de foto niet leesbaar.
De muurschildering werd van 1975-77 gedeeltelijk gerestaureerd door J.G.A. Kocken. De restauratie werd in 1979 voltooid door W. Haakma Wagenaar.
| |
Voorstraat 8
Pand uit 1896 (gevelsteen) van een bouwlaag hoog onder mansardekap met blauwe pannen belegd, rechts onderkelderd, getuige twee kelderlichten. De uit rode baksteen opgetrokken, met banden versierde voorgevel is symmetrisch ingedeeld en wordt met een houten geprofileerde lijst met consoles afgesloten. In de getoogde bogen zijn boven de vensters en deur siertegels aangebracht. Drie dakkapellen, waarvan de middelste met gesneden wangen. De twee buitenste hebben een puntdakje, gezaagde wangen en lamberkijns onder de vensters.
| |
Voorstraat 32
Een van de grotere panden van na de brand is nr. 32, een huis van twee bouwlagen, opgetrokken in of na 1896, met een symmetrisch ingedeelde voorgevel, die tegen een gootlijst met platte consoles eindigt. Het middendeel ligt iets terug. Geornamenteerde sluitstenen boven de vensters in een bescheiden eclectische vormgeving. Dakkapel met doorbroken segmentvormig fronton met piron. Hoge stoep met smeedijzeren stoephek.
| |
Voorstraat 46
Een ander meer dan een verdieping hoge stadsboerderij in de Voorstraat
■ Voorstraat 46, opname 1987
■ Voorstraat 54, opname 1987
■ Voorstraat 48-50-52, opname 1987
is nr. 46. Het uit het midden van de 19de eeuw daterende gebouw is uit rode baksteen opgetrokken en heeft een met blauwe pannen belegd zadeldak. De symmetrisch ingedeelde voorgevel eindigt tegen een houten kroonlijst met consoles en een eierlijst onder de goot. De pilasterstelling rond de voordeur heeft dezelfde detaillering. De bijbehorende schuur is met rode pannen gedekt.
| |
Voorstraat 50-52
Dubbelbreed dwars huis met bedrijfsgedeelte, via een laag poortje met nr. 54 verbonden. In de met getrokken voegen gepleisterde voorgevel, die eindigt tegen een gootlijst op klossen, zijn rechts van het midden twee met één pilasterstelling omlijste deuren aangebracht. Dakkapellen met geprofileerde wangen. De indeling en vulling der vensters is vroeg 20ste-eeuws. Naar de aard van de gevelafwerking is een datering aan het eind van de 19de eeuw te rechtvaardigen. Voor het huis een natuurstenen stoep en dito stoeppalen, die met ijzers aan de gevel zijn verbonden.
| |
Voorstraat 54, hoek Grutterendam
Stadsboerderij met dwars voorgedeelte van een bouwlaag onder zadeldak met blauwe pannen en twee dakkapellen, links onderkelderd. De symmetrisch ingedeelde voorgevel is met getrokken voegen gepleisterd en wordt door een houten geprofileerde kroonlijst met een geschulpt randje afgesloten. Onder de vensters natuurstenen vensterbanken. In de linkerzijgevel aan de Grutterendam zitten een kelderluik en een venster op
| |
| |
de verdieping. De brede aangebouwde schuur met grote deeldeuren, een hooiluik, mestdeuren en rondboogvensters in de achtergevel, is via een keukentravee met het voorste gedeelte verbonden. De rechterzijgevel van het voorhuis vertoont 17de-eeuws metselwerk in de geveltop. Het uiterlijk aspect is overigens midden 19de-eeuws.
Natuurstenen stoep voor het huis en eenvoudige stoeppalen met ijzeren stangen aan de gevel bevestigd.
| |
Voorstraat 56, hoek Grutterendam
Stadsboerderij. Een van de weinige panden aan de Voorstraat van twee bouwlagen hoog onder een zadeldak evenwijdig met de straat, met lage afhang aan de achterzijde tussen woonen bedrijfsgedeelte. De met getrokken voegen gepleisterde voorgevel wordt met een houten geprofileerde kroonlijst afgesloten. De voorgevel is symmetrisch ingedeeld met een deur met pilasteromlijsting en gesneden kalf tussen twee maal twee zesruitsvensters. Vierruitsvensters op de verdieping. Ook de zijgevel van het woongedeelte is gepleisterd. De grote schuur uit 1876 heeft in het voorste deel een kelder. Natuurstenen stoeppaal met ijzeren stangen verbonden met de voorgevel.
■ Voorstraat 56 en 58 (gedeeltelijk), opname 1987
■ Voorstraat 60 en 62, opname 1987
| |
Voorstraat 58
Voor Asperse begrippen rijk gedecoreerd is het twee bouwlagen hoge, vroeg 20ste-eeuwse pand Voorstraat 58, opgetrokken uit rode verblendsteen in krusverband gemetseld, met versieringen in banden, venstertogen en -bogen en fries onder de goot in geel-witte verblendsteen. Onder de daklijst die steunt op bewerkte consoles zit een tandlijst. Mansardekap met blauwe pannen gedekt. Natuurstenen stoeppalen met een ijzeren stang aan de gevel bevestigd.
| |
Voorstraat 60-70
Kenmerkend voor de aard van de bebouwing aan de Voorstraat zijn de panden nrs. 60, 62, 64-66 en 68. Alle hebben zij een bouwlaag en een kapverdieping onder een zadeldak en worden onderling door een brandmuur waartegen de schouw geplaatst is, gescheiden. Zij zijn 19de-eeuws van uiterlijk, maar hebben een oudere grondslag, getuige bijvoorbeeld de kelder met tongewelf bij nr. 62. Zij zijn onderkelderd, alleen bij nr. 60 is de kelder aan straatzijde niet zichtbaar. Hun eigen identiteit ontlenen zij aan verschillen in indeling van de voorgevels, ingangspartijen (nr. 60 heeft bijvoorbeeld een voordeur met pilasteromlijsting), variatie in de detaillering van de gootlijsten (alleen de nrs. 64-66 hebben de gootlijst gemeen, evenals overigens het zadeldak) en afwerking van de gevels (nr. 62 heeft een gepleisterde gevel met getrokken voegen). Het vroeg 20ste-eeuwse pand nr. 70 valt op door zijn dakvorm, een aan de voorzijde van een wolfeind voorzien dak haaks op de straat.
| |
Voorstraat 72
Het voornaamste pand aan de Voorstraat is een tweebeukig, uit donkerrode baksteen opgetrokken dwars huis van twee bouwlagen en een kapverdieping onder hoge zadeldaken met blauwe pannen.
De voorgevel heeft een met getrokken voegen gepleisterde hoge plint en
| |
| |
■ Voorstraat 72 en 74, opname 1987
wordt door een geprofileerde kroonlijst met consoles afgesloten. De voorgevel is symmetrisch ingedeeld met een deur in het midden, geflankeerd door twee vensters terzijde. Hoog onderkelderd aan de linkerkant. Vensters en deur met getoogde beëindiging uit de derde of vierde kwart van de 19de eeuw. Balcon boven voordeur. Bordestrap met smeedijzeren stoephek. Het huis staat op de kadastrale minuut van 1823, maar vertoont uiterlijk in metselwerk en detaillering een bouwdatum van na het midden van de 19de eeuw.
| |
Voorstraat 74-76-78
Drie eenvoudige stadsboerderijen met het voorste deel onder dwars geplaatste kap, waar de schuren haaks op aan lopen. De uit rode baksteen opgetrokken panden liggen onder een met blauwe pannen belegd dak met dakkapellen en geprofileerde houten gootlijst. Nr. 74 heeft een geschulpte rand onder de gootlijst. De voorgevel van nr. 74 heeft een asymmetrisch indeling met deur met pilasteromlijsting rechts van het midden, geflankeerd door twee, respectievelijk drie vensters. De nrs. 74 en 78 zijn onderkelderd. De voorgevel van nr. 74 zou uit de eerste helft van de 19de eeuw kunnen dateren. Het pand zelf is in de kern waarschijnlijk ouder. De beide andere panden lijken na het midden van de 19de eeuw tot stand te zijn gekomen.
■ Voorstraat 80, opname 1987
| |
Voorstraat 80
Witgepleisterde stadsboerderij met dwars voorgedeelte onder met blauwe pannen gedekt zadeldak. De met getrokken voegen in het pleisterwerk gesierde voorgevel is symmetrisch ingedeeld met een deur en twee vensters met geprofileerde lijsten en kuiven aan weerszijden. Het pand is aan de linkerkant onderkelder, zichtbaar aan het kelderluik en de iets hoger plaatsing van de vensters aldaar. Hoewel de aard van het pleisterwerk en de stuckuiven een datering in het derde kwart van de 19de eeuw suggereren, is het pand van oorsprong ouder. Grote aangebouwde schuur, via een keukentravee met het voorste deel verbonden. Op het erf voorts een vrijstaande houten schuur. |
|