| |
| |
| |
Boerderijen
Literatuur
■ De benaming van houtverbindingen en constructieve houten elementen bij oude boerderijen; een voorstel tot normalisering. Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Arnhem 1973; Brouns, 21, 22, 33, 51; Denslagen, W.F. en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen; de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, 's-Gravenhage 1984, 81; Hekker, 1957, 251, 252; Hekker, 1986, 161, 162, 167, 171, 172; Horden, 36, 126; Huijts, 14, 20 e.v.; Janse, H., Monumentenmonografieën 2. Kapconstructies in Nederland. 1. Telmerken, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1976; Verhagen, 100 e.v.; Voskuil, 34, 50, 105, 122, 126;
De Vijfheerenlanden is altijd een agrarisch gebied, hetgeen zich weerspiegelt in de aard van de bebouwing. Boerderijen zijn dan ook verhoudingsgewijs het best en volledigst vertegenwoordigd. Zij liggen door het hele gebied verspreid, in en buiten de steden en de dorpen.
De oudste nog aanwezige boerderijen blijken uit het eind van de 16de eeuw te stammen. Opgebouwd uit baksteen, volgen zij hun van minder duurzaam materiaal geconstrueerde voorgangsters op, die een ontstaansdatum van zeker drie tot vier eeuwen eerder gehad hebben, aangezien het gebied toen bewoond en ontgonnen raakte. Bekend is dat er ‘hoeven’ op de kop van de ontgonnen kavels gestaan hebben. Over hun uiterlijk, inrichting en afmetingen zijn geen gegevens getraceerd. Voor de analyse van de Vijfheerenlandse boerderij is uitgegaan van het bestaan bestand.
| |
Aard der bedrijven
Van de 11de tot de 14de eeuw werden in het Utrechts/Hollands laagveengebied gronden in cultuur gebracht, hetzij voor weiden en hooiland, hetzij voor bouwland. Aan het eind van de Middeleeuwen waren de bedrijven over het algemeen klein en hield men zich, naast de veeteelt ook bezig met ‘vissen en vogelen’, met de teelt van hennep, graan, vruchtbomen en hop, dit laatste ten behoeve van de bereiding van bier; in Vianen waren er bierbrouwerijen in de 15de eeuw, getuige een keur uit 1475 (Horden 36). Op de kaden, opgeworpen met uitgegraven grond werd geriefhout aangeplant, evenals op de grienden, waardoor er een zekere bron van inkomsten was. In de 16de eeuw werd in Holland het grootste deel van de bodem door grasland ingenomen, dat voornamelijk voor beweiding met melkkoeien en hooiland werd gebezigd. Op de meeste plaatsen vond tevens enige akkerbouw plaats en met name in het oostelijke deel van Holland hennepteelt ten behoeve van de scheepvaart en visserijbehoeften. ‘Visserije en vogelarije’ bleven bronnen van inkomsten in de 18de eeuw en vooral in het oostelijk deel van de Vijfheerenlanden blijkt tamelijk veel bouwgrond aanwezig te zijn, overigens steeds in combinatie met wei- en hooiland, met dien verstande dat het (goed bemeste) bouwland het dichtst bij de boerderij lag en de schralere weideen hooilanden meer naar achteren. Buitendijks is onder andere de plaats voor boomgaarden. In het gebied rond Asperen en Leerdam tot aan Everdingen toe waren nogal wat paardenfokkerijen, aangezien paarden, beter dan koeien bestand bleken te zijn tegen de vrijwel voortdurend drassige grond. Paarden krijgen, in tegenstelling tot koeien, minder gauw last van hoefrot.
In de loop van de 18de eeuw liepen de inkomsten van het bouwland door
| |
| |
overstromingen en te hoge waterstanden en relatief slechte bemaling terug. De hennepteelt vond een einde in de 19de eeuw toen de zeilschepen vervangen werden door stoomschepen (Brouns, 22).
Weidebedrijven voor rund- en melkveeteelt komen thans voornamelijk in de binnenpolders voor. Langs de randen van de Vijfheerenlanden, op de hoger gelegen gronden langs Lek-, Linge-, en Diefdijken, en bij Schoonrewoerd komen gemengde bedrijven met fruitteelt in beweide boomgaarden voor, in bescheiden mate vindt akkerbouw plaats.
Van de vroegere hennepteelt in de Vijfheerenlanden zijn alleen nog maar de smalle akkers getuige, door sloten met knotwilgen langs de kant van elkaar gescheiden, waar het hennep- (of kinnep-) gewas in te weken werd gelegd. De bossen werden nadien te drogen gezet tegen latten die de boeren tegen de knotwilgen timmerden. Braakhutten, waarin de stengels ‘gebraakt’ (= gebroken) werden, zijn alle verdwenen. Alleen de namen ‘Braakhut’ en ‘Hutakkker’ leven nog voort op Bolgerijen, waar grienden zo genoemd zijn.
Op de kadastrale minuutplans van bijvoorbeeld een dorp als Hei- en Boeicop uit 1823 staan de braakhutten nog weergegeven: ver van de boerderij liggend op een terreintje door water omgeven.
| |
Situering
De oriëntatie van vrijwel alle oude boerderijen wordt bepaald door de ontsluiting van het land. De boerderijen liggen, op een enkele uitzondering na, zoals enkele boerderijen aan de Diefdijk, die evenwijdig langs de dijk zijn geprojecteerd, in de lengterichting van de verkaveling, haaks of scheluw (Lexmond en Lakerveld) ten opzichte van de dichtstbijzijnde dijk, weg of watergang, met het woongedeelte naar de weg gericht. In verband met de wateroverlast in deze streken werden de boerderijen aanvankelijk geheel of gedeeltelijk op een natuurlijke of kunstmatig opgeworpen hoogte gebouwd (Hei- en Boeicop; Weverswijkse dijk, Leerbroek; Zijderveldse laan te Zijderveld). Ook komt het voor dat alleen de schuur voor het vee op een terp gebouwd werd (Zijderveldse laan 80-82 te Zijderveld).
■ Voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond aan de Hei- en Boeicopseweg 55 te Hei- en Boeicop, opname 1967
Een stedelijk verschijnsel tenslotte is de stadsboerderij. In Vianen liggen ze tussen de woonhuizen aan onder andere de Molenstraat en de Varkensmarkt, in Asperen zijn ze in de Voorstraat met de dwarsgebouwde woongedeelten aaneengebouwd, zodat er op het oog een dorps karakter aan de straat lijkt te zijn. In Leerdam komt de stadsboerderij eveneens, maar nog slechts sporadisch voor (langs de Nieuwstraat). Gegevens van die boerderijen zijn in het onderstaande verwerkt.
| |
Verschijningsvormen
In de Vijfheerenlanden behoren de boerderijen tot de zogenoemde hallehuisgroep, zoals die in het grootste deel van midden-Nederland tussen zuid-Groningen en het noordelijk deel van Noord-Brabant voorkomt. Het hallehuis is een, door een reeks (ankerbalk) gebinten, in de langsrichting in drieën verdeelde ruimte, op een rechthoekige plattegrond, waarvan de middenbeuk onder de daknok ligt.
Woon- en bedrijfsgedeelte liggen onder één doorlopende kap en worden door stenen dwarswand, de brandmuur, van elkaar gescheiden.
De meest voorkomende variant binnen de hallehuisgroep in dit gebied is de middenlangsdeelboerderij op rechthoekige plattegrond, die, zoals de naam reeds aanduidt, de deel in de lengte in de middenbeuk van het bedrijfsgedeelte heeft, hetgeen aan de buitenkant zichtbaar kan zijn, doordat grote deeldeuren geplaatst zijn in de korte achtergevel. Naar de indeling van de plattegrond van het bedrijfsgedeelte, waarbij de middendeel vrij breed is en zich tot de zijbeuken globaal verhoudt als 1:2:1 en waar de voergoten voor het vee aan weerszijden van de deel lopen, worden de boerderijen in dit gedeelte van Zuid-Holland gerekend tot het zogenaamde voerdeeltype.
In het voorste gedeelte van de boerderij, het ‘voorhuis’, waren de ruimtes voor het wonen doorgaans in de middenbeuk en voor werken, slapen en berging of opslag in de smalle zijbeuken ondergebracht. In de middentravee tussen voor- en achterhuis was de keuken opgenomen. Het ‘achterhuis’ was ingericht als bedrijfsgedeelte met stalling voor grootvee als paarden en koeien, die met de koppen naar de deel stonden en diende als opslagruimte van gereedschap, landbouwprodukten en wat hooi. Dorsen en karnen vonden, al naar gelang de aard van het bedrijf, op de deel plaats. Het hooi werd grotendeels op het erf in hooi- of schuurbergen getast. Bij gemengde bedrijven in de Vijfheerenlanden werd het ongedorste koren op de zolder, boven de deel op ‘de balken’, maar ook in de berg buiten opgeslagen. Het gedorste koren kwam dan op de voorzolder. Zuivelprodukten als melk en kaas werden in het voorhuis in koele kelders en kaaskamers in de zijbeuken bewaard (Hekker, 1986, 161, 162). Ten gevolge van een vergroting van het voorhuis door het zijdelings uitbouwen
| |
| |
■ Ver overstekend dakschild aan het bedrijfsgedeelte van Oudendijk 5-7 te Oosterwijk, opname 1967
van de onderkelderde opkamer kan het rechthoekige hallehuis uitgroeien tot een boerderij met een L-vormige daknok of -plattegrond. De indeling van de bedrijfsruimte blijft gelijk.
Langs de rivierdijken, de Diefdijk en op hoger gelegen gronden komt een voerdeelboerderij met een aan beide zijden uitgebouwd en daardoor dwarsgeplaatst voorhuis voor, dat ten opzichte van het bedrijfsgedeelte een aparte bouweenheid vormt. Deze variant komt eveneens voor in het nabij gelegen Gelderse en Utrechtse rivierengebied en blijkt in de Vijfheerenlanden met name in gebruik te zijn voor gemengde bedrijven. Het bedrijfsgedeelte wijkt niet af in indeling en opbouw van dat van de traditionele
ASPEREN MINSTRAAT 4
■ - Verschillende gebintconstructies van boerderijen met benamingen in de Vijfheerenlanden.
Schaal 1:150. Opmetingstekening door J. Jehee, 1987
A DUBBEL ANKERBALKGEBINT
B ANKERBALKGEBINT
C TUSSENBALKGEBINT
D TWEEZUDIG OVERSTEKEND DEKBALKGEBINT
E DEKBALKJUK
F SCHAARSPANT
G NOKSTUL-OF MAKELAARSPANT
H DRIEHOEKSPANT MET KREUPELE STULEN
1 STULZOOL
2 GEBINTSTUL
3 DEKBALK
4 KORBEEL
5 GORDINGSTUT
6 UITKRAAGPLAAT
7 UITKRAAGHOUT
8 UITKRAAGSCHOOR
9 MUURPLAAT
10 ANKERBALK
11 TUSSENBALK
12 WINDSCHOOR
13 GEBINTPLAAT
14 JUKBEEN
15 JUKDEKBALK
16 BLOKKEEL
17 KREUPELE STUL
18 SPANTBEEN
19 SPANTBALK
20 NOKSTUL OF MAKELAAR
21 GORDING
22 NOKGORDING
23 SPOOR
24 SPANTPLAAT OF FLIERING
ASPEREN VOORSTRAAT 21
| |
| |
EVERDINGEN LEKDUK 15
LEERDAM DIEFDUK 45
ASPEREN MINSTRAAT 1
voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond.
Boerderijen in het zuidelijk en oostelijk gedeelte van de Vijfheerenlanden, langs de Diefdijk en de Lingedijken zijn soms voorzien van een recht of schuin naar boven overstekende kap boven de deeldeuren aan de achterzijde, die ‘schild’ (aan de Gelderse kant) of ‘luifel’ (in Oosterwijk), dan wel ‘wolkekap’ genoemd wordt. Een variant is het hoekschild aan de achterzijde, waarbij een gedeelte van de schuur verder doorloopt naar achteren en waarbij de rechte hoek, die daardoor ontstaat met een schild is overkapt. Deze constructie is aangetroffen bij diverse boerderijen langs de Noorder- en Zuiderlingedijk, maar vooral te Spijk.
In het deel van de Vijfheerenlanden dat grenst aan de Alblasserwaard zijn, met name in Nieuwland, nogal wat boerderijen van een dwarsdeel, in plaats van een langsdeel voorzien. Deze boerderijvariant wordt dan ook ‘dwarsdeelboerderij’ genoemd. Hier wordt het hooi wel in het bedrijfsgedeelte op de zolder opgeslagen.
Een opmerkelijk verschijnsel dat zich eveneens voordoet in dit deel van de Vijfheerenlanden en weer in Nieuwland, is de dwars aan de boerderij gebouwde stal (Smalzijde 3, 5, en 11).
In verband met wateroverlast, veroorzaakt door steeds terugkerende overstromingen vanaf de 17de en in de 18de eeuw en de gebrekkige bemaling, kenden veel boerderijen in het westelijk deel van de Vijfheerenlanden voorzieningen als vloed- of waterzolders in de bedrijfsruimte, waarop het vee in veiligheid gebracht kon worden en het hooi opgetast werd. Slechts in een enkel geval is de constructie van een waterzolder nog in tact (Nieuwland, Smalzijde 3, 12, 23 (rijgbomen en brugklemmen aan de gordingbalken nog aanwezig) en 24; Leerbroek, Leerbroekseweg 9 en Weverswijksedijk 31).
| |
Constructie en opbouw
De hoofdconstructie van de voerdeelboerderij wordt gevormd door gebintstellen, bestaande uit een gebint, waarop een of meerdere kapgebinten staan. De gebintstijlen verdelen de inwendige ruimte over het algemeen in drie beuken: een tamelijk brede middenbeuk, ook wel hoofdgebint of bin- | |
| |
nenstijlruimte genoemd en twee smalle, lagere zijbeuken, de zogenaamde zijgebinten of buitenstijlruimtes. Een verdeling in twee beuken, waarvan de een hoger en breder is dan de ander, werd in een enkele boerderij gevonden, te weten aan de Minstraat 1 te Asperen (schuur in 1987 afgebroken) en de Zuider Lingedijk 89 te Spijk. Eveneens een tweebeukige indeling heeft de dwarsdeelboerderij aan de Smalzijde 12 te Nieuwland. In bijgebouwen en kleine schuren beslaat de gebintconstructie vaak niet meer dan één beuk. In de lengterichting verdelen de gebintstellen de boerderij meestal in vijf tot zeven vakken. Een indeling van acht vakken, zoals aan de Diefdijk 45 te Leerdam is uitzonderlijk.
Het meest voorkomende gebint bij de voerdeelboerderij is het ‘ankerbalkgebint’. De constructie van het ankerbalkgebint bestaat uit twee verticale stijlen, de gebintstijlen, die onderling door een ankerbalk verbonden zijn. De ankerbalk is hiertoe dóór de stijlen heengetrokken met tot pennen versmalde uiteinden. Door deze pennen zijn wiggen geslagen die de balk aan de stijlen verankeren. De hoek tussen stijl en ankerbalk wordt door een korbeel geschoord, die door middel van pen en gat met toognagels is bevestigd. Op de stijlen rust in de langsrichting de gebintplaat of worm die de sporen ondersteunt, waarop panlatten gespijkerd zijn, die de dakbedekking dragen. De stijlen staan in dit gebied op gemetselde poeren met breed grondvlak, die de druk van het gebouw op de ondergrond moeten overbrengen.
Varianten op deze basisconstructie zijn op diverse plaatsen gevonden. In Asperen zijn de bedrijfsgedeelten breder en aanmerkelijk hoger dan in de rest van de Vijfheerenlanden, waardoor bijvoorbeeld aan de Minstraat 1 een dubbel ankerbalkgebint of étagegebint is toegepast in de 18de eeuw, waarvan de stijlen op zeer hoge, gemetselde poeren staan. In de grote schuur uit 1856 naast de boerderij Diefdijk 45 te Leerdam zit een zelfde gebintconstructie. De voor een deel nog 17de-eeuwse, tweebeukige ankerbalkconstructie aan de Zuider Lingedijk 89 te Spijk is hierboven reeds vermeld. Door de plaatsing van een tussenstijl heeft de plattegrond echter wel een driedeling gekregen.
Het komt voor dat de gebintplaten op ongelijke hoogte liggen, bijvoorbeeld na het optrekken van een van de zijgevels (Hei- en Boeicopseweg 143 te Heien Boeicop; De Laak 24 te Lexmond; Minstraat 4 te Asperen).
Een tussenbalkgebint, waarbij de balk tussen de stijlen is ingelegd zonder daarbuiten uit te steken, is toegepast in het bedrijfsgedeelte van de boerderij Diefdijk 45 te Leerdam.
Een tweezijdig overstekende dekbalk-constructie in plaats van een ankerbalkconstructie, waarbij de balk niet ín maar óp de stijlen is opgelegd, werd in het westen van de Vijfheerenlanden vooral bij boerderijen van na het midden van de 19de eeuw gevonden. De bedrijfsgedeelten bij Lekdijk 45 te Achthoven, Achterstraat 17 en Voorstraat 21 te Asperen, Geer 37-38 en Smalzijde 3 en 12 in Nieuwland zijn met deze constructie uitgerust. Een dergelijke constructie is in de Vijfheerenlanden veel minder gangbaar dan het ankerbalkgebint.
Op de gebinten staat een kapgebint. In de regel is dit samengesteld uit een of meerdere (dekbalk) jukken met spant. Een dekbalkjuk bestaat uit twee jukbenen, die onderling door een dekbalk zijn verbonden. Beide onderdelen worden door korbelen geschoord. Het oudste voorbeeld van dit type is gevonden aan de Kortenhoevendijk 6 te Lexmond en het Hoogeind 17 te Leerdam, beide uit de 17de eeuw. Een zwanehalskorbeel is aangetroffen in het voorhuis van Lingedijk 137 in Oosterwijk. Op het dekbalkjuk komt het schaarspant regelmatig voor, waarvan de twee schuin geplaatste benen elkaar vlak onder de nok kruisen en daar de nokgording dragen. Een schaarspant direct op het ankerbalkgebint zit in de Minstraat 1 te Asperen.
Een driehoekspant, waarbij de twee benen elkaar in de nok ontmoeten, is bij de Diefdijk 45 te Leerdam gevonden.
In de boerderij Hei- en Boeicopseweg 104-106 te Hei- en Boeicop is een nokstijl op het juk aangebracht, Een geschoorde nokstijl staat op het dekbalkjuk aan het Hoogeind 17 te Leerdam.
Vanaf de 19de eeuw kwam het Philibertspant als kapgebint in zwang. Bij dit type spant zijn de spantbenen uit gebogen houten elementen of schenkels van twee 2a drie lagen dik samengesteld, waarmee grote overspanningen bereikt konden worden (Achthoven, Lekdijk 45, tweede kwart 19de eeuw, Kedichem, Lingedijk 25, 1877). De kapgebinten worden in de lengterichting onderling verbonden door jukplaten. Ter verstijving van de kap kunnen windschoren aangebracht zijn.
Telmerken werden regelmatig aangetroffen op de zij- of onderkanten van de gebinten en de kapspanten, die in een doorlopende reeks van voren naar achteren (Hei- en Boeicopseweg 143 te Hei- en Boeicop) of van achteren naar voren (Zuider Lingedijk 89, Spijk; Minstraat 4, Asperen), dan wel door elkaar (Diefdijk 45) met gehakte telmerken zijn genummerd. Er is onderscheid gemaakt tussen links en rechts met korte rechte strepen aan de ene kant en met lange strepen (Zijderveldselaan 60, Zijderveld), halve maantjes (Minstraat 4, Asperen), twee halve maantjes tegen elkaar (Hei- en Boeicopseweg 143, Hei- en Boeicop) of met door een guts uitgehakte gaatjes (Zuider Lingedijk 89 te Spijk) aan de andere kant.
In de regel is de gebintconstructie alleen in het bedrijfsgedeelte van de boerderij aanwezig. Bij de oudere variant van het hallehuis lopen de gebintstijlen door tot in de brandmuur (Hoogeind 17 te Leerdam), tot halverwege in het voorhuis (Diefdijk 23, Everdingen; Hei- en Boeicopseweg 134-136 te Hei- en Boeicop; De Laak 24 en Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, Lakerveld 145-147 en Lingedijk 137 te Oosterwijk om maar een paar voorbeelden te noemen), of zelfs tot in de voorgevel (de middenkamer van Overheicop 16 heeft een stijl met korbeel tegen de voorgevel; in het voorhuis van Smalzijde 12 te Nieuwland zijn restanten van toognagels in de gebintplaten aangetroffen, die erop wijzen dat de stijlen tot aan de voorgevel gestaan hebben). Tot aan zeker het eind van de 18de eeuw is deze constructiewijze in het voorhuis toegepast (Heien Boeicopseweg 143, Hei- en Boeicop, ca 1780). Het voorhuis heeft dan, evenals de stal een driebeukige indeling en neemt in het totaal van de boerderij doorgaans twee vakken in.
Bij oude, laat 16de- of 17de-eeuwse boerderijen bestaan de houtconstructies uit eikehout (Dorpsweg 49 te Zijderveld heeft in het voorhuis samengestelde balklagen met gotische sleutelstukken; Everdingen, Lekdijk 15: vroeg 17de-eeuwse moer- en kinderbinten in het voorhuis; Spijk, Zuider Lingedijk 89: eveneens de 17de-eeuwse
| |
| |
■ - Profielen van diverse sleutelstukken en consoles in boerderijen en woonhuizen.
Schaal 1:10. Opmetingstekeningen J.M. van Es en J. Jehee, 1987-1988
■ Kelder met een enkelvoudige balklaag, voorzien van een geprofileerd sleutelstuk aan de Lekdijk 15-17 te Everdingen, opname 1987
moer- en kinderbintconstructie in het voorhuis; Lexmond, Kortenhoevendijk 6: 17de-eeuws gebint met juk en moer- en kinderbintconstructie in het voorhuis; Hoogeind 17 te Leerdam: eiken krommers en gebint op zolder van het voorhuis; Zijderveldselaan 60 te Zijderveld: eiken ankerbalkgebint in het bedrijfsgedeelte).
Vanaf het midden van de 17de eeuw wordt het eikehout vervangen door grenehout bij de houtconstructies.
Vroege voorbeelden hiervan zijn gevonden bij Hoogeind 17 te Leerdam: een 17de-eeuws juk op een gebint in het bedrijfsgedeelte en bij Lekdijk 15 te Everdingen: midden 17de-eeuwse enkelvoudige balklaag in het woongedeelte.
Bij de oudste boerderijen is een verschil in samenstelling van balklaag tussen midden- en zijkamers in het voorhuis aangetroffen: in de middenkamer een samengestelde balklaag met moerbalken, waaroverheen de kinderbinten gelegd werden, in de zijkamers een enkelvoudige balklaag. Bij sommige boerderijen fungeert de ankerbalk als moerbalk (Diefdijk 23 te Everdingen; De Laak 24 en Kortenhoevendijk 6 te Lexmond), bij boerderijen die zich in een verdere fase van verstening bevinden, zijn de moerbalken versterkt met gesneden sleutelstukken (Zuider Lingedijk 89 te Spijk en Lekdijk 15-17 te Everdingen). Voor zover viel na te gaan komt deze constructie in de Vijfheerenlanden alleen bij laat 16de- en 17de-eeuwse boerderijen voor. Na die tijd worden enkelvoudige balklagen, evenwijdig met of haaks op de voorgevel in alle vertrekken toegepast.
Wanneer bij jongere boerderijvarianten de gebintstijlen tót de brandmuur lopen en de gebintstijlen in het voorhuis door muren worden vervangen, kan het voorhuis aanvankelijk nog wél de oude driedeling hebben, maar wordt later op een andere wijze, bijvoorbeeld met een smalle middengang verdeeld.
Met het verdwijnen van de gebintconstructie uit het voorhuis is dat constructief losgemaakt van het bedrijfsgedeelte. Architectonisch had het
■ Kelder met ribloze kruisgewelven (links dichtgezet) aan Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, opname 1986
| |
| |
zich daarvan al onderscheiden door het toegepaste bouwmateriaal. Daar waar het bedrijfsgedeelte vaak nog uit hout was opgetrokken, werd het voorhuis vanaf de 16de eeuw geheel of gedeeltelijk uit baksteen opgebouwd.
Kelders waren vaak van tongewelven voorzien, maar vaker nog, zeker bij de jongere boerderijen (Dorpsweg 49 te Zijderveld; Hei- en Boeicopseweg 15, 134-136, Hei- en Boeicop; Lingedijk 199 te Oosterwijk en Lekdijk 15 te Everdingen) is een houten afdekking in de vorm van een enkelvoudige balklaag gevonden. Bij vroege kelders aan de Kortenhoevendijk 6 en 17 en De Laak 26 te Lexmond, alsmede Lekdijk 41-42 in Achthoven en Lakerveld 145-147 zitten ribloze kruisgewelven. In de 18de en vooral de 19de eeuw zijn de goed isolerende troggewelven meer en meer toegepast (Lingedijk 25 te Kedichem).
| |
Materiaal
De oudste boerderijen in Zuid-Holland zijn opgetrokken uit materiaal dat ter plaatse voorhanden was: hout, twijgen, klei en leem voor de wanden, die met een mengsel van koemest en stro werden aangestreken, riet als dakbedekking, en duurzamer materiaal als eikehout voor de constructie. Vóór de 15de eeuw komen er in Zuid-Holland vrijwel geen stenen boerderijen voor. Hoewel het proces van verstening op het platteland al in de tweede helft van de 13de eeuw op zeer bescheiden schaal begonnen was, kwam de doorbraak in de toepassing van baksteen aan boerderijen pas na het midden van de 16de eeuw. In zeer snel tempo werd vlechtwerk door baksteen vervangen, zodat tegen 1650 vrijwel alle boerderijen, in ieder geval gedeeltelijk, van baksteen waren (Voskuil 34, 126). De oudst nog aanwezige boerderijen dateren uit deze periode. De reden van verstening is op verschillende factoren terug te voeren: de groeiende welvaart op het platteland door de economische opleving in Holland na de losmaking van Spanje, de toenemende schaarste en daarmee het duurder worden van hout en, niet in de laatste plaats, statusoverwegingen voor de, door de oplevende markt rijk geworden, Zuidhollandse boer (Voskuil, 50).
Als eerste werd het voorhuis, danwel een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld in
■ Gedeeltelijk uit houten delen opgetrokken zijgevel met luik naar waterzolder aan Smalzijde 12 te Nieuwland, opname 1979.
geval van een uitgebouwde opkamer) in steen opgetrokken. In gebieden waar zich steen- of veldovens bevonden werd ook het bedrijfsgedeelte in steen uitgevoerd, maar vaker gebeurde het dat de lemen wanden van het bedrijfsgedeelte door minder onderhoud vragende, gepotdekselde of gerabatte delen werden vervangen. Halverwege de 19de eeuw blijken heel wat bedrijfsgedeelten te zijn gemoderniseerd, waardoor zij bakstenen wanden gekregen hebben, maar tot ver in de 19de eeuw was de houten wand de gebruikelijke constructiewijze voor stallen en schuren. Pas in de laatste eeuw zijn die grenehouten wanden langzamenhand geheel of gedeeltelijk door bakstenen vervangen. De achtergevels bleven het langst van hout (Voskuil, 105).
Nog steeds zijn er in de Vijfheerenlanden houten bedrijfsgedeelten te vinden (Lingedijk 149, Oosterwijk, Minstraat 4 te Asperen), of bedrijfsgedeelten met geheel of gedeeltelijk houten achtergevels (Zuider Lingedijk 89 te Spijk, diverse boerderijen in Nieuwland). Vrijstaande schuren zijn pas veel later versteend.
De houten delen van bedrijfsruimte en schuren werden zwart geteerd. Alleen in Nieuwland zijn de houten wanden van de boerderijen doorgaans gerabat en helder groen geschilderd. Bij de verstening werd de constructie gehandhaafd en de vakken werden met baksteen gevuld (Breezijde 9 te Nieuwland, Zijlkade 35 te Nieuwland, achtergevel Overheicop 16 te Schoonrewoerd). Kenmerkend is de rij van enigszins hellende, op hun kant gestelde stenen, stroomlaag genaamd, die de overblijvende ruimte in de bovenkant van de vakken, doorgaans onder de dakrand moest opvullen (Voskuil, 122).
Het gebruik van gele baksteen aan het exterieur is tamelijk zeldzaam in de Vijfheerenlanden. Hoewel het vanaf de 17de eeuw (Hoogeind 17, Leerdam; Dorspweg 2 te Leerbroek), in de 18de eeuw (Diefdijk 45, Leerdam; Rietveld 14, Arkel, Breezijde 11-12 te Nieuwland) tot in de 19de eeuw voorkomt, maakt het maar een zeer klein percentage uit. Rode baksteen in verschillende kleuren van geel-rood (17de eeuw) naar paars (18de eeuw) en donkerrood en in verschillende formaten kenmerkt de boerderijbouw. In het inwendige is de gele baksteen wel toegepast met leem als voegspecie.
Veel muurwerk heeft een traditioneel donkergeschilderde of zwartgeteerde plint. Ook komen lichte, gecementeerde plinten voor, die in het midden van de Vijfheerenlanden (Middelkoop) met cirkels en ruiten zijn versierd. Soms is het baksteenwerk tot een hoogte van 1,50 à 2 meter witgekalkt. Ter wering van de vliegen werd
| |
| |
blauwsel door de witkalk gemengd, dat overigens ook in het inwendige werd toegepast (kelder Lakerveld 145-147, bedrijfsgedeelte Overheicop 16 in Schoonrewoerd). Sporen aan het exterieur zijn bijvoorbeeld zichtbaar aan Zijderveldselaan 60 te Zijderveld, Dorpsweg 2 te Leerbroek, Hei- en Boeicopseweg 134-136 te Hei- en Boeicop en onder de pleisterlaag aan het exterieur bij Hoogeind 17 te Leerdam. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werden verscheidene baksteengevels geheel of gedeeltelijk verborgen achter een cementpleisterlaag, waarin schijnvoegen in blokverband konden worden ingesneden. Enerzijds had dit tot doel optrekkend vocht te weren (linkerzijgevel van Lingedijk 25 te Kedichem) of onregelmatig, gerepareerd
WESTGEVEL
ZUIDGEVEL
PLATTE GROND.
NOORDGEVEL
OOSTGEVEL
DOORSNEDE A.B.
■ Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 82
- gevels, plattegrond en doorsneden Schaal 1:300. Tekening SHBO, z.j.
metselwerk aan het oog te onttrekken, maar zeker zal ook de mode uit de steden ten grondslag aan dit verschijnsel gelegen hebben, waar huizen al vóór 1800 van een sierpleisterlaag ter imitatie van natuursteen werden voorzien (Denslagen, 81).
| |
Inrichting
Aangezien de voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond de meest voorkomende variant in het hele gebied is, zoals hiervoor is uiteengezet, zal de inrichting van de Vijfheerenlandse boerderij geïllustreerd worden aan de hand van dit type. Afwijkingen zoals die zich bij de boerderijen met naar één en naar beide zijden uitgebouwd voorhuis voordoen, zullen naderhand behandeld worden. De inrichting van de bedrijfsgedeelten is bij alle typen in principe gelijk.
■ Gecombineerde keldertoegang en trapje naar opkamer in Lekdijk 15-17 te Everdingen, opname 1987
| |
| |
■ Lakerveld 189, voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond met links een kapelvormige uitbouw ter hoogte van de keukentravee, opname 1977
| |
Woon- en werkgedeelte
De eenvoudigste variant van het driebeukige hallehuis bestond uit een voorhuis van meestal twee vakken diep tot aan de brandmuur, met in de onverdeelde middenbeuk het dagverblijf met een stookplaats tegen de achtermuur en in de zijbeuken, die vrijwel altijd door een dwarswand verdeeld waren, een onderkelderde opkamer, doorgaans aan de westzijde en bergen slaapruimtes met bedsteden aan de andere kant. In de zijbeuken was geen plafond aangebracht. Men keek hier tegen de schuinte van het dak aan.
Het dagverblijf, dat tevens als keuken dienst deed, was direct via een deur in de voorgevel toegankelijk. De vaak gecombineerde toegang tot opkamer en kelder zat in het voorhuis en meestal in de middenbeuk. De zolder boven het voorhuis werd als opslagruimte gebruikt. Tegen de tot aan de daknok toe lopende brandmuur liep het rookkanaal van de schouw, waarin de rookkast zat. De plaats van de trap naar de (voor) zolder variëerde, zowel in het voorhuis (Lakerveld 145-147, Lingedijk 13, Kedichem)) als in het bedrijfsgedeelte (De Laak 24 te Lexmond, Hei- en Boeicopseweg 143 in Hei- en Boeicop, Diefdijk 23 te Everdingen) zijn steektrappen naar boven gevonden. Opmerkelijk in dit verband is de vaste spiltrap tegen de voorgevel bij Lekdijk 41-42 te Achthoven.
Het gedeelte achter de brandmuur, ter diepte van twee tot vier vakken, was geheel als bedrijfsruimte met veestalling ingericht. De kap over voor- en achterhuis was tamelijk breed en de muren van de zijgevels van de boerderij waren laag (0,90 á 1,50 meter). De vroegste boerderijen in de Vijfheerenlanden vertonen echter al een verdere inwendige ontwikkeling van dit basistype, waarbij de functies wonen en werken gesplitst werden. In het bedrijfsgedeelte werd tegen de brandmuur in de middenbeuk een schouw met bakoven geplaatst als tegenhanger
■ Pomp, pekelbak en loop van de karnmolen in de boerderij Lingedijk 25 te Kedichem, opname 1987
van de stookplaats in het voorhuis. De keuken werd daarmee verplaatst van voor naar achterhuis en kreeg een raam in de zijgevel, waar boven de dakvoet opgolfde. De rookkast op zolder kwam eveneens aan de andere kant van het rookkanaal te liggen. De verbinding van middenkeuken naar de stal was open en de groepstal in de zijbeuken liep door tot aan de brandmuur (Oudendijk 7 te Oosterwijk, Hei- en Boeicopseweg 24, 65 en 168 te Hei- en Boeicop, Zijderveldselaan 60 te Zijderveld en Overheicop 16 te Schoonrewoerd).
Na deze fase volgde de afscheiding van de middenkeuken van het bedrijfsgedeelte, één vak diep, aanvankelijk door een uitneembare houten wand (Hei- en Boeicopseweg 80-82), later door een vaste houten (Lakerveld 145-147; Dorpsweg 49 te Zijderveld) of stenen afsluiting. Over de volle breedte werden in deze travee de keuken (in zij- en middenbeuk) en spoel- en werkruimtes (in de andere zijbeuk) ingericht. De woonfunctie verplaatste zich in de zomermaanden naar de middenkeuken en de deel. De voorkamer deed dan uitsluitend dienst als mooie kamer of als opslagruimte. De bestaande kelder werd
| |
| |
■ - Profielen van diverse boezembalken in boerderijen
Schaal 1:10. Opmetingstekening J. Jehee, 1987
(mede) toegankelijk gemaakt vanuit de middenkeuken (Kortenhoevendijk 6, Lexmond; Hoogeind 17, Leerdam). Ook de trap naar de zolder kon zich in de middenkeuken bevinden (Lingedijk 199 te Oosterwijk). Bij een intensiever gebruik van de middenkeuken, die ook ‘donkere kamer’ genoemd werd, bestond de behoefte de lichttoetreding en de toegankelijkheid te verbeteren. Het kleine venster werd vergroot en het muurwerk ter plaatse kon uitgroeien tot een topgevel over de hele breedte van de middentravee, waarin naast een venster ook een deur kon voorkomen. Boerderijen met dergelijke uitgebouwde zijgevels bij de middenkeuken komen door de hele Vijfheerenlanden voor. De kapelvormige uitbouwen werden soms bij de bouw reeds aangebracht (Dorpsweg 2 te Leerbroek), maar meestal zijn zij het resultaat van een (laat 18de-eeuwse of 19de-eeuwse) verbouwing (Lekdijk 41-42 te Achthoven, Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, Lakerveld 189).
De plaats van de pomp en spoelbak was in de middenkeuken of in de stal tegen de scheidingswand met de keuken. Bij enkele oudere boerderijen (Lakerveld 147; Hei- en Boeicopseweg 65, 80-82 en 168 te Hei- en Boeicop; Diefdijk 45 te Leerdam, Zijderveldselaan 60 te Zijderveld en Dorpsweg 2 in Leerbroek) zat de pomp echter tegen de achtergevel van de stal.
De gescheiden functies van voorhuis en middenkeuken zijn tegenwoordig nog wel eens vervaagd door het inrichten van twee woongedeelten in de boerderij, ieder met een eigen ingang. Veel bestaande boerderijen, met name in de omgeving van Hei- en Boeicop werden daartoe verbouwd. Jongere exemplaren werden vanaf het begin voor dubbele bewoning ingericht.
De oude schouwen in het voorhuis en de middenkeuken, die vaak van fraaie tegeltableaux waren voorzien (Lingedijk 137 te Oosterwijk over de volle breedte van de middenbeuk in voorhuis en middenkeuken; Geer 37-38 in Nieuwland, eveneens in het voorhuis en de middenkeuken; Dorpsweg 49 te Zijderveld, gedateerd 1721; Hei- en Boeicopseweg 143 te Hei- en Boeicop, Lingedijk 25 te Kedichem) werden aan het eind van de 19de eeuw als ouderwets beschouwd. Men zette er een houten wand voor, waartegen de kachel in een schoorsteenmantel kwam te staan. Soms werd een aantal oude tegels weer opnieuw gebruikt (Lekdijk
■ Betegelde schouw met bakoven aan de Hei- en Boeicopseweg 143 te Heien Boeicop, opname 1987
15 te Everdingen), maar in andere gevallen werd de hele tegelwand eruit geslagen.
Andere moderniseringen, die vanaf de 19de en in de 20ste eeuw in het woonen werkgedeelte hebben plaats gehad, is het wegwerken van balklagen achter boardplaten, het uitbreken van bedsteewanden, het verplaatsen van de trap naar de zolder en het aanbrengen van slaapplaatsen op de zolder. De koperen pomp, pomp- en spoelbakken zijn in veel gevallen verwijderd, toen de waterleiding zijn intrede deed.
| |
Bedrijfsgedeelte
In het bedrijfsgedeelte diende de middenbeuk als deel en de zijbeuken als stalling voor grootvee. Bij de gemengde bedrijven was de middenbeuk deels als dorsvloer in gebruik.
| |
| |
Niet alleen bij de gemengde bedrijven kwam de relatief brede middendeel voor. Ook bij de weidebedrijven was dat het geval. In de Vijfheerenlanden varieert de breedte van de middendeel van nauwelijks 5 m (Hei- en Boeicopseweg 106 te Hei- en Boeicop, 4,70 m) tot ruim 7 m (Everdingen, Lekdijk 13 en 15-17, resp. 7 m en 7,20 m) en zelfs 8 m (Lexmond, Kortenhoevendijk 6).
Het is opvallend dat zeer brede middendelen juist bij oudere, 17de-eeuwse boerderijen voor lijken te komen.
Meest gangbaar is een deelbreedte tussen de vijf en zes meter voor zowel weide- als gemengde bedrijven. De zijbeuken waren vermoedelijk in eerste aanleg ingericht als potstal, waarbij het vee op de mest stond. De potstal heeft plaats gemaakt voor de groep- of grupstal. De grup is een gemetselde goot, die achter het vee langs loopt, die met de koppen vóór de stijlen van de schuur, naar de deel gericht staan, zodat er in de zijbeuken voldoende ruimte voor de grup overbleef. De mest werd door mestluiken in de lange zijgevels naar buiten geschept. In een latere fase komt er een geplaveide mestgang achter het vee, die toegankelijk is via een kleine deur in de eindgevel en waarlangs de mest naar buiten gekruid werd. De mestluiken bleven overigens ook in gebruik. De breedte van de zijbeuken varieert tussen de 2,50 en de 3 m. Breder dan 3 m zijn de zijbeuken van oudere boerderijen als Dorpsweg 2 te Leerbroek, 3,10 m, Lekdijk 15 te Everdingen, 3,20 m, Diefdijk 45 te Leerdam, 3,30 m. Bij het gemengde bedrijf werd het ongedorste koren in de op het erf staande hooiberg of in het bedrijfsgedeelte opgeslagen. Boven de houten of lemen dorsvloer van het bedrijfsgedeelte ontbrak de zoldering om het dorsen mogelijk te maken. De slietenzolder boven de ankerbalken van het volgende gebintvak diende dan als opslag van het koren, dat vandaar direct op de dorsvloer gegooid kon worden. Het gedorste koren werd op de zolder van het voorhuis opgeslagen. Boven een gedeelte van de zijbeuken werd wat hooi, ‘op de til’ of ‘op de stal’, opgeslagen. De overige ruimte diende als slaapplaats van de knechten en als opslag voor gereedschap. Het merendeel van het hooi werd opgetast in een of meerdere op het erf staande hooi- en stelt- of kapbergen met vier of vijf roeden. De middendeel werd daarvoor niet gebruikt, ook niet bij weidebedrijven.
Bij oudere exemplaren komt een tamelijk kort bedrijfsgedeelte voor, vaak van maar twee vakken diep (Lexmond, De Laak 14, 24 en 26, Leerdam, Hoogeind 17 en 19; Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 168; Achthoven, Lekdijk 40-41 (1702). Een dergelijke korte voerdeelboerderij is buiten het beschreven gebied minder gangbaar en kan daarom als specifiek Vijfheerenlands beschouwd worden. In de tweede helft van de 19de eeuw is bij veel boerderijen in het midden van de Vijfheerenlanden het bedrijfsgedeelte vernieuwd en bij een aantal de inrit naar de stal verplaatst van de achtergevel naar de zijgevel (in Heien Boeicop bijvoorbeeld aan de boerderij Hei- en Boeicopseweg 80-82). In Middelkoop (Leerbroek) zijn er verscheidene met deeldeuren in de zijgevel uit de tweede helft van de 19de eeuw, zoals nr. 28. Boerderijen met deeldeuren in de zijgevel zijn tevens gebouwd aan de Weverswijksedijk 31 te Leerbroek in 1884; Hoogeind 32-32A te Leerdam in 1865; Loosdorp 44 te Leerdam in 1897; Recht van Terleede 30 te Leerdam in 1866; Recht van Terleede 38 te Leerdam, tweede helft 19de eeuw. In Nieuwland is het merendeel van de daar staande midden en laat 19de-eeuwse boerderijen van grote inrijdeuren in de lange zijgevel voorzien. Dit type boerderij, dat meestal inwendig een dekbalkgebintconstructie blijkt te hebben, wordt hierna behandeld.
| |
Datering
De datering van de boerderijen wordt bemoeilijkt door het ontbreken van specifieke stijlkenmerken en door het hergebruik van oude materialen als baksteen en vensters aan het uitwendige, balken, tegels en deuren in het inwendige. Afkomend materiaal van bijvoorbeeld molens (roeden en assen) werd nogal eens in bedrijfsgedeelten in de constructie verwerkt, bakstenen van de gedeeltelijk afgebroken kerk in Everdingen vindt men terug aan de boerderijen in de omgeving (Kweldam 4), muurankers werden opnieuw gebruikt en vensters werden verplaatst in een gevel, die vervolgens gepleisterd werd, zodat de bouwsporen zijn weggewerkt. Door het vrijwel ontbreken van decoratieve versieringselementen aan de gebouwen is een datering aan de hand daarvan evenmin een goede mogelijkheid. Slechts in een paar gevallen, waar bijvoorbeeld ontlastingsbogen met zandsteenblokken in het metselwerk boven de vensters en deuren zijn aangebracht, is een datering in de 17de eeuw aan te geven (Lexmond, De Laak 26, Kortenhoevendijk 17; Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 163).
Het inwendige levert doorgaans meer aanknopingspunten op: aan de hand van aanwezige sleutelstukken, tegelwanden, paneeldeuren enzovoort, mits niet secundair gebruikt, kan een wat nauwkeuriger datering gegeven worden.
Er vanuitgaande dat hoogtepunten in de bouwnijverheid zouden kunnen samenvallen met de opleving van de welvaart en de toenemende vraag naar zuivel- en akkerbouwprodukten, zou er sprake zijn van drie bouwstromen: tussen 1550 en 1650, eind 18de en begin 19de eeuw, na een tijdperk dat gekenmerkt werd door overstromingen en veepest (1714-1720, 1744-1750, 1769-1784) (Brouns, 21, 22; Huyts, 14), waardoor heel wat bedrijven in moeilijkheden kwamen en na het midden van de 19de eeuw, wanneer er weer sprake is van een economische bloeiperiode op agrarisch gebied.
De oudste boerderijen kenmerken zich door een flauwe dakhelling, lage zijgevels, spaarbogen in het metselwerk, gekrulde muurankers, klezoren in het metselwerk in de koppenlagen op de hoeken en in het inwendige samengestelde balklagen met sleutelstukken in het voorhuis en kelders, die overkluisd zijn met ribloze kruisgewelven.
In de 18de eeuw verandert er tamelijk weinig aan het uiterlijk van de boerderijen. De dakhelling wordt wat steiler, de toegepaste baksteen donkerder, de vensters worden vergroot en de sleutelstukken onder de balken in het inwendige verdwijnen.
In de 19de eeuw zijn bij vrijwel alle boerderijen de vensters vernieuwd en van grotere raamindelingen voorzien. Bedrijfsgedeelten worden gemoderniseerd en de wanden worden dan in steen uitgevoerd. Tegen het eind van de 19de eeuw wordt machinale steen toegepast en wordt de rieten dakbedekking door pannen vervangen.
Een ander uitgangspunt voor de datering kan de aanwezigheid van een boerderij op de kadastrale minuut uit de jaren 1822 en 1823 zijn. Daar wordt echter uitsluitend opheldering over de vorm van de plattegrond gegeven.
| |
| |
■ Accoladebogen in het 17de-eeuwse metselwerk van de boerderij De Laak 26 te Lexmond, opname 1977
De dateringen van de boerderijen zijn tot stand gekomen door onderlinge vergelijkingen, met als uitgangspunt de nader onderzochte gebouwen.
| |
Overige typen boerderijen in de Vijfheerenlanden
Door behoefte aan een grotere melkkelder of aan extra woonruimte konden kelder en opkamer, die in de smalle zijbeuk onder de schuinte van het dak lagen, zijdelings worden vergroot, waardoor de plattegrond van de boerderij een L-vormige daklijn kreeg. Bij eenzelfde vergroting naar de andere kant ontstond een boerderij met T-vormige daklijn. Op beide varianten wordt hieronder nader ingegaan.
| |
De boerderij met een naar een zijde uitgebouwd voorhuis, of L-vormige boerderij
Verspreid over de Vijfheerenlanden, met een concentratie in Hei- en Boeicop, Lexmond en Lakerveld en rond Leerbroek komt een type boerderij voor waarvan het woongedeelte naar één kant is uitgebouwd. In het naar links of naar rechts uitgebouwde gedeelte is meestal de kelder met opkamer ondergebracht. In de opkamer kan van oudsher een schouw aanwezig zijn.
| |
Ontstaan
De boerderij met een naar één kant uitgebouwd woongedeelte wordt beschouwd als een ontwikkeling uit het hallehuis onder wolfdak of zadeldak op rechthoekige plattegrond, ingegeven door de behoefte aan het vergroten van de melkkelder vanaf de 16de eeuw en/of de behoefte aan extra
■ L-vormige boerderij tegen trapgevel aan de Hei- en Boeicopseweg 168 te Hei- en Boeicop, opname 1961
woonruimte voor het gezin of de grondheer (Hekker 1986, 164, 165). Heel duidelijk is het ontstaan uit het rechthoekige hallehuis te zien bij de in oorsprong 17de-eeuwse boerderij aan de Helsdingse Voorweg 1 te Vianen, die in de 18de eeuw aan de linkerkant werd uitgebreid. Het type lijkt te zijn ontstaan in het westelijk deel van Zuid-Holland in de 16de eeuw en is met name in midden-Delfland tot ontwikkeling gekomen en vandaar uit naar het oosten verspreid (Hekker 1986, 167; Huyts, 20 e.v.).
| |
Ouderdom
De oudste voorbeelden in de Vijfheerenlanden dateren uit het einde van de 16de eeuw (Dorpsweg 49. Zijderveld; Kortenhoevendijk 6, Lexmond; Leerbroekseweg 56 (verbouwd), Leerbroek). De meeste stammen echter uit de 17de en 18de eeuw. Fraaie voorbeelden zijn de boerderijen Hei- en Boeicopse weg 54, 134-136, en 168 te Hei- en Boeicop; Dorpsweg 2 te Leerbroek; Zijderveldselaan 60 te Zijderveld; Overheicop 16 te Schoonrewoerd. Tot in de 19de eeuw werden boerderijen met een uitgebouwde zijkamer gebouwd (Recht van Terleede 40 te Leerdam, gedateerd ‘T.D.M. 1862’).
| |
Constructie
Aan de hand van de onderzochte boerderijen valt te constateren, dat de uitgebouwde, onderkelderde opkamer
| |
| |
min of meer losstaat van de constructie van de rest van de boerderij en als het ware een aparte bouweenheid vormt met een eigen balklaag en muurwerk.
| |
Beschrijving type
Naar het beloop van de daknok van woon- en bedrijfsgedeelte wordt dit type ook wel L-vormige boerderij genoemd. De plattegrond kan eveneens een L-vorm vertonen; het komt echter voor dat de boerderij binnen een rechthoekige grondvlak ligt, zoals dat ook kan voorkomen bij de T-vormige boerderij.
Bij vrijwel de meeste boerderijen in de Vijfheerenlanden met een naar één kant uitgebouwd woongedeelte wordt de daknok van het voorhuis omgezet in die van het bedrijfsgedeelte. De daklijn van het voorhuis loopt horizontaal en kan iets opgolven boven zoldervensters. De daklijn van het zijschild over woon- en bedrijfsgedeelte ligt laag en vormt in principe één rechte lijn, met een opgolving boven eventueel aanwezige zijramen of zijkapellen, waardoor het karakteristieke uiterlijk met het grote dakschild bepaald wordt. Het komt voor dat de hoogte van de daklijn van voor- en zijgevel nauwelijks verschillen (Nieuwland, Breezijde 9). Een variant binnen dit type is de boerderij waarvan de nok van het bedrijfsgedeelte door loopt tot in de voorgevel om daar in een wolfeind (Lakerveld 94) of een trapgevel (Hei- en Boeicopseweg 57-59 te Hei- en Boeicop) te eindigen.
Het hoge gedeelte van de zijgevel kan eindigen tegen een trapgevel (Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 168;), een tuitgevel (Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 134-136; Lakerveld 138, 142; Zijderveldselaan 60 te Zijderveld), een puntgevel (Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 121-123; Leerbroek, Weverwijk 3-4; Schoonrewoerd, Overheicop 16;), heeft een wolfeinde (Leerbroek, Leerbroekseweg 56) of een schild als beëindiging (Spijk, Zuider Lingedijk 141) en is veelal voorzien van een schoorsteen voor de schouw in de opkamer. Vrijwel zonder uitzondering zijn de daken van woon- en bedrijfsgedeelte met riet gedekt.
De diepte van de uitgebouwde zijkamer strookt doorgaans met één of anderhalf gebintvak van het naastliggend gedeelte.
De kelders zijn vaak vanuit de middenbeuk toegankelijk en worden van een kruisgewelf (Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, een enkelvoudige balklaag (Hei- en Boeicopseweg 15 te Hei- en Boeicop) of een ton- danwel troggewelf voorzien.
Bijzonder is de plaatsing van de kelder bij de boerderij Dorpsweg 49 te Zijderveld: niet, zoals gebruikelijk in het hoge gedeelte, de uitgebouwde zijkamer, maar in dit geval is de onderkelderde opkamer opzij gelegen onder het schuine dak. Het gevolg is een zeer lage, donkere opkamer, die waarschijnlijk uitsluitend tot opslag diende.
| |
Gevelindeling
Bij de oudere, 17de-eeuwse boerderijen bevindt de voordeur zich naast het hoog gelegen opkamervenster (Hei- en Boeicopseweg 121-123 en 168 te Hei- en Boeicop; Dorpsweg 2 en Weverwijk 4 te Leerbroek; Kortenhoevendijk 6 te Lexmond; Overheicop 16 te Schoonrewoerd) en bood toegang tot het hele voorhuis of uitsluitend de opkamer. In dit laatste geval bevindt zich in de voorgevel een tweede, vaak lager gelegen voordeur (Hei- en Boeicopseweg 134-136 te Hei- en Boeicop). De toegang tot het voorhuis zit bijna altijd in de voorgevel. In een enkel geval (Kortenhoevendijk 17 te Lexmond, Dorpsweg 27 te Zijderveld en vermoedelijk oorspronkelijk ook Zijderveldselaan 60 te Zijderveld)) is er sprake van een zij-ingang in het lage gedeelte. Bij Dorpsweg 49 in Zijderveld is de voordeur door een negenruitsvenster vervangen. Zijderveldselaan 60 had een eigen toegang tot de opkamer in de korte eindgevel terzijde. Onverlet blijft natuurlijk de toegang tot de woon- of middenkeuken, vaak in een kapelvormige uitbouw in de lange zijgevel, die in veel gevallen, ook bij andere typen boerderijen, aanwezig is. In de eindgevel van het voorhuis zitten vaak kelderlichten en een of meerdere vensters op opkamerniveau en op de zolderverdieping. Door de asymmetrische plaatsing van de vensters is aan de buitenkant te herkennen dat er een schouw zit in de opkamer. Blinde zijgevels ter hoogte van de opkamer komen voor bij boerderijen aan de Hei- en Boeicopseweg 134-136 te Heien Boeicop en de Kortenhoevendijk 6 en 17 te Lexmond.
Hoewel het voorhuis van de L-vormige boerderij altijd een zolderverdieping heeft, is dit niet steeds door vensters in de voorgevel zichtbaar (Lakerveld 138 en 142). De zoldervensters zijn vrijwel steeds van bescheiden afmetingen, waarboven de daklijn niet of een weinig opgolft. Bij de boerderij aan de Hei- en Boeicopseweg 57-59 te Hei- en Boeicop is bij een vroeg 20ste-eeuwse verbouwing de 17de-eeuwse trapgevel aan de voorgevel opnieuw opgetrokken. Een dergelijke markante behandeling van de voorgevel vormt echter een uitzondering in de Vijfheerenlanden.
| |
Het bedrijfsgedeelte
Bij de L-vormige boerderij wijkt het bedrijfsgedeelte niet af van dat van de ‘gewone’ voerdeelboerderij. De aangetroffen indeling is die met de brede middendeel en smalle zijbeuken, waar het grootvee gestald wordt.
| |
De boerderij met dwarsgeplaatst voorhuis
De boerderij met een dwars voor het bedrijfsgedeelte geplaatst voorhuis, waarin zich het woongedeelte bevindt en waarvan de beide zijden even hoog zijn opgetrokken, wordt, naar de richting van de daknokken van woon- en bedrijfsgedeelte ook wel T-boerderij genoemd.
| |
Verspreiding
Het blijkt dat de boerderij met dwars voorhuis in de Vijfheerenlanden voorkomt op de middelhoge en hoge rivierkleigronden. De grootste concentratie bevindt zich langs de rivier de Linge in de bebouwing van Oosterwijk, Kedichem, en Spijk. De dorpsbebouwing langs de Voorstraat in Asperen en langs de Dorpsstraat in Schoonrewoerd bestaat in feite uit een reeks van T-boerderijen. Voorts komt het type voor langs de Diefdijk, en in tamelijk grote getale langs de Lekdijk tussen Everdingen, Hagestein en Vianen en bij Achthoven. Meer naar binnen toe zijn zij te vinden aan het Hoogeind en Middelkoop, het Recht van Terleede aan de kant van Leerbroek, Weverwijk en aan het uiteinde van Nieuwland. Dit laatste is geen rivier- | |
| |
kleigebied, maar hooggelegen, oud bouwland.
Zij zijn gemengde bedrijven, waar naast veeteelt, ook enige akkerbouw en fruitteelt plaats vindt.
| |
Ontstaan
De boerderij met dwars geplaatst voorhuis is een ontwikkeling uit de hallehuisboerderij op rechthoekige platttegrond. Ter verkrijging van meer ruimte werd het woongedeelte aanvankelijk naar één zijde uitgebreid, hetzij door het optrekken van de muren, zodat men nog binnen de plattegrond bleef, hetzij door een daadwerkelijk uitbreiding naar een kant, zodat er een L-vormige plattegrond ontstond. Dezelfde ontwikkeling vond aan de andere zijde plaats, waarmee de T-boerderij haar grondvorm had gekregen.
Het type komt met name voor in het Utrechts en Gelders rivierengebied en loopt langs de river de IJssel door tot aan Zwolle.
Een T-boerderij op rechthoekig grondvlak wordt Stichts T-huis genoemd. Een T-boerderij waarvan de muren van het dwarshuis uitsteken buiten de muren van het achterhuis en waarvan de plattegrond derhalve zuiver T-vormig is, noemt men een Gelders T-huis. De benamingen zijn ontleend aan het gebied waar de beide varianten het meest voorkomen. In de Vijfheerenlanden zijn beide vormen aanwezig (Hekker, 1957, 251, 252).
| |
Ouderdom
Vanaf de 17de eeuw zijn boerderijen van dit type in de Vijfheerenlanden gebouwd. De boerderij ‘Essensteyn’, Lekdijk 5-7 te Everdingen, is een statig voorbeeld. Het woongedeelte heeft een volwaardige verdieping en een omlopend schilddak met dakkapellen. Het jongere bedrijfsgedeelte is in de jaren zestig echter afgebroken, zodat de boerderij niet meer als zodanig herkenbaar is. De boerderij ‘Rustenburg’ aan de Lekdijk 15-17 te Everdingen is eveneens een voornaam opgezette boerderij met een verdieping. Het woongedeelte dateert uit de vroege en midden 17de eeuw en het bedrijfsgedeelte uit de 18de eeuw. Het voorhuis was niet in een midden- en twee zijbeuken verdeeld, maar bestond aanvankelijk uit twee, vrijwel gelijkwaardige vertrekken in het voorhuis en de middenkeuken. Pas in de 18de eeuw is hier een middengang afgescheiden. Ook bij Hoogeind 17 te Leerdam, volgens de jaartalankers daterend uit 1631, is eerst later een gang afgescheiden. Langs de Zuider Lingedijk in Spijk staan verscheidene T-boerderijen uit de 18de eeuw; één daarvan (Zuider Lingedijk 89) is door een jaartal aan de voorgevel gedateerd ‘1760’.
Het grootste deel van de boerderijen is echter in de loop van de 19de eeuw gebouwd, met een doorloop in de 20ste (boerderij ‘Gravinne-hoeve’, Lingedijk 5-7 te Kedichem, 1922). Verscheidene zijn door gevelstenen, waarop de eerste steenlegging vermeld staat, precies gedateerd.
Over het algemeen blijken bij de oudere boerderijen de bedrijfsgedeelten in de 19de eeuw vernieuwd te zijn, zoals dat ook het geval is bij de overige boerderijen in de Vijfheerenlanden.
| |
Beschrijving type
In de Vijfheerenlanden komen twee varianten van de boerderij met dwarsgeplaatst voorhuis voor, namelijk die
■ Boerderij op T-vormige plattegrond aan De Laak 33, Lexmond, opname 1977
waarbij de dwarsbalk van de T uitsteekt ten opzichte van het erachter liggende bedrijfsgedeelte en die waarbij het dwarshuis niet uitsteekt, maar tesamen met het bedrijfsgedeelte op een rechthoekige plattegrond staat. Het dwarshuis ligt onder een zadel-, wolf-, of schilddak, danwel een combinatie van dakvormen (Spijk). Het dak van het bedrijfsgedeelte is doorgaans even hoog als dat van het dwarshuis en loopt daarop aan. Soms, met name in Asperen, steekt het met een puntgevel of een afgewolfd eind boven het dwarshuis uit en vormt zo een apart te onderscheiden bouwlichaam. In dit geval heeft de brandmuur de hoogte van de achtergevel van het dwarshuis, loopt dus niet meer tot in de nok, met gevolg dat de schouwboezem minder hoog wordt (Minstraat 1 te Asperen).
Vrijwel alle boerderijen met een dwarsgeplaatst voorhuis zijn als zodanig gebouwd, zij het dat bij nadere bestudering een oudere, rechthoekige, fase aanwezig blijkt te kunnen zijn (Zuider Lingedijk 89 te Spijk).
| |
Voorhuis
Het verdiepingloze dwarshuis met zadel- of wolfdak, gedekt met riet en jongere exemplaren met (blauwe) pannen, is verreweg in de meerderheid.
| |
| |
Een variant, die aan de Zuider Lingedijk (bijvoorbeeld de nrs. 79 en 131-133) in Spijk is te vinden, is het dwarshuis tussen wolfeind en tuitgevel. Het dwarshuis met verdieping komt voor onder zadeldak en schilddak. Fraaie exemplaren van dit laatste type zijn de boerderijen aan de Lekdijk 5-7 en 15-17 te Everdingen, Dorpsstraat 55 te Schoonrewoerd en Kortenhoevenseweg 41-43 te Lexmond. De voorgevel is lang niet altijd symmetrisch ingedeeld. Bij de jongere boerderijen, gebouwd na het midden van de 19de eeuw, komt een symmetrische indeling met de deur in het midden tussen de vensters vaker voor.
Het verdwijnen van de toegang in de voorgevel naar de zijgevel, waarachter een dwarse achtergang, komt niet vaak voor (Oosterwijk, Lingedijk 199). Wel is de combinatie van voordeur en minder belangrijke zijdeur, waarachter een hoofdgang, respectievelijk dwarsgang bij 19de-eeuwse boerderijen aangetroffen. Een goed voorbeeld, waarbij het statusverschil in de beide gangen aan de deuromlijstingen in het inwendige tot uitdrukking is gebracht toont Dorpsstraat 55 te Schoonrewoerd.
Alle boerderijen zijn onderkelderd, aanvankelijk aan één kant, hetgeen bij oudere exemplaren duidelijk zichtbaar is door de plaatsing van het opkamervenster (Smalzijde 24, Nieuwland; Zuider Lingedijk 39, Spijk; Zijderveldselaan 5, Zijderveld; Dorpsweg 17-19, Leerbroek, Hoogeind 17, Leerdam; Achterstraat 40-42, Asperen), later onder het hele voorhuis (Lingedijk 25 te Kedichem).
■ Boerderij op T-vormige plattegrond met het voorhuis onder schilddak, opname 1967
De versiering van de voorgevel is zeer sober en maar al te vaak afwezig, zoals dat bij de andere typen boerderijen eveneens het geval is. Een uitzondering vormt de boerderij aan de Zuider Lingedijk 89, met een spreuk en de gevelsteen ‘Het wapen van Leiden’.
| |
Werkgedeelte
Achter het dwarshuis kan zich een werkruimte bevinden, die door een tot de nok toe doorlopende brandmuur afgescheiden is van het woongedeelte en door een muur of houten wand van het eigenlijke bedrijfsgedeelte met de stallen en de deel, die valt te vergelijken met de keukentravee van de rechthoekige voerdeelboerderij. Dit deel ligt vrijwel altijd onder één kap met het bedrijfsgedeelte. Een uitzondering hierop vormt de boerderij Lekdijk 15-17 te Everdingen. In het werkgedeelte is de woonkeuken met de grote schouw gesitueerd, in voorkomende gevallen gecombineerd met de spoelkeuken en/of karnruimte (Lingedijk 25 te Kedichem). De karn kan ook voorkomen op de deel. De woonkeuken werd in de zomer als dagverblijf gebruikt. De buitengevel van de woonkeukentravee is in veel gevallen met een kapel uitgebouwd of wordt plat afgedekt. Deze ontwikkeling is overigens niet kenmerkend voor de T-boerderij, aangezien het ook voorkomt bij de overige typen, waarbij woon- en bedrijfsruimten onder één kap liggen, danwel een naar één zijde uitgebouwd voorhuis hebben.
| |
Bedrijfsgedeelte
De meeste T-boerderijen hebben een middenlangsdeel met grote deuren in het midden en kleinere mestdeuren terzijde. Een aantal heeft aan de achtergevel boven de inrijdeuren een overstekende kap, schild of luifel genoemd, waaronder het hooi of het graan droog gelost kon worden, een kenmerk, dat uit de Betuwe afkomstig is.
Een variant op de luifel over de hele breedte van de achtergevel is een hoekuitsnede in de schuur, waarover een schild is aangebracht (Oosterwijk, Heukelum en Spijk).
De indeling van het driebeukige bedrijfsgedeelte, voorzien van ankerbalkgebinten, is gelijk aan die van de andere in de Vijfheerenlanden voorkomende typen boerderijen.
| |
De boerderij met dwarsdeel
Deze groep van boerderijen verschilt uiterlijk maar weinig van de voerdeelboerderij, aangezien zij eveneens op een rechthoekige plattegrond ligt en de indeling van het woon- en werkgedeelte gelijk is. Een uitzondering op deze regel vormen de boerderijen in het zeer laag gelegen Nieuwland, die over het algemeen geen kelders blijken te hebben in verband met de hoge grondwaterstand. Het grote verschil met de voerdeelboerderij zit in de inrichting van het bedrijfsgedeelte, waarbij een zogenoemd dwarsdeel is aangebracht in plaats van een middenlangsdeel, hetgeen aan de buitenkant zichtbaar kan zijn door de plaatsing van de deeldeuren in de lange zijgevel. Tegen de achtergevel en de andere zijgevel zijn de stallen ingericht. De balken liggen meestal laag bij de dwarsdeelboerderij. Het hooi werd hier opgeslagen. Vaak valt de toepassing van een dekbalkgebint in plaats van een ankerbalkgebint in het bedrijfsgedeelte samen met het dwarsdeeltype (Brouns, 33; Hekker, 1986, 171).
| |
Verspreiding
De dwarsdeelboerderij komt in grote getale voor in het gebied dat tegen de Alblasserwaard ligt, met name langs de Geer, de Bree- en de Smalzijde in Nieuwland, en verder naar het oosten aan de Weverswijksedijk en het Recht van Terleede in Leerbroek, via Loosdorp
| |
| |
■ In oorsprong 17de-eeuwse boerderij met een in de 19de eeuw aangebouwde dwarsdeelschuur met kapelvormig uitgebouwde deeldeuren aan de Hei- en Boeicopseweg 80-82 te Hei- en Boeicop, opname 1967
■ Laat 19de-eeuwse boerderij met dwarsdeel aan Loosdorp 44 te Leerdam, opname 1977
tot aan het Hoogeind (Leerdam) en de Hei- en Boeicopseweg in Hei- en Boeicop.
| |
Ouderdom
Over het algemeen lijkt de dwarsdeelboerderij in dit gebied niet bijzonder oud te zijn. De aangetroffen exemplaren blijken ofwel in de tweede helft van de 19de eeuw te zijn gebouwd (Nieuwland), of de boerderij is in die tijd met een dwarsdeel uitgebreid (Hei- en Boeicopseweg 80-82).
| |
Beschrijving type
Wanneer het voorhuis buiten beschouwing gelaten wordt - dit is, zoals gezegd niet wezenlijk anders dan bij de voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond - valt op te merken dat het bedrijfsgedeelte in zijn algemeenheid in steen is opgetrokken, met de variant dat het bovendeel van hout kan zijn (Smalzijde 12, Nieuwland). Ook in Nieuwland komen bij boerderijen haaks aangebouwde schuren voor, waarvan de wanden wel uit houten delen zijn samengesteld (Smalzijde 3 en 5).
Ter plaatse van de hoge deuren is de dakrand opgewipt (Middelkoop 28, Leerbroek) of van een kapelvormige uitbouw voorzien (Geer 2, Niewland, Weverwijksedijk 3-4 te Leerbroek, Hei- en Boeicopseweg 80-82 te Hei- en Boeicop), een verschijnsel dat bij de jongere, na het midden van de 19de eeuw gebouwde boerderijen niet of nauwelijks meer voorkomt, omdat de zijmuren dan hoog genoeg zijn om de deeldeuren te kunnen bevatten.
Ongelijk aan de boerderijen in de Alblasserwaard, waar het dak ter hoogte van de schuur in verband met de hooiopslag op de zolder hoog kan opgolven, loopt de daknok van de Vijfheerenlandse dwarsdeelboerderij in één rechte lijn door over woon- en bedrijfsgedeelte. De enige uitzondering vormt Geer 2 in Nieuwland, die een zuivere vertegenwoordigster is van het Alblasserwaardse type met de ‘hoge rug’ (Hekker, 1986, 172).
In het inwendige valt de geringe hoogte op in vergelijking met boerderijen met een brede middenlangsdeel. De veestallen zijn ondergebracht in een van de zijbeuken en langs de achtergevel. Het gedeelte waar de mid- | |
| |
dendeel en dwarsdeel elkaar kruisen kan gebruikt worden voor tas of dorsen. Bij Smalzijde 12 in Nieuwland, waar de gebintconstructie overigens een ankerbalkgebint is, was hier een ten opzichte van de begane grond iets verdiepte kaaskelder ingericht. De zolder bij de dwarsdeelboerderij wordt voor hooiopslag gebruikt. Bij die boerderijen ontbreken dan ook de hooibergen op het erf.
In de achtergevel van de dwarsdeelboerderij zitten geen deeldeuren, maar mestluiken. Van hieruit kon de mest direct geschept worden op de achter de boerderij liggende mestvaalt. Bij onder andere Geer 37-38 en Smalzijde 3, beide in Nieuwland is dit zeer illustratief. In het geval van Smalzijde 3 is de dwarsdeelschuur met de mestluiken in de achtergevel echter haaks aan de boerderij gebouwd. Bij nadere inspectie blijkt de schuur met dekbalkgebinten een waterstal te bevatten, die twee meter boven het maaiveld ligt. De eronder liggende ruimte dient als kelder. Het enorme niveauverschil is vooral aan de achterkant, waar de mestvaalt ligt, goed te zien.
Hierboven is al kort een ander gebruik dan opslag- of tasruimte van de zolder aangegeven: bij waternoden kon deze namelijk tevens als noodstal gebruikt worden (Brouns, 51; Verhagen, 100 ev). De balklaag, die bij voorkeur van muur tot muur liep en de daarop liggende vloer waren daartoe extra zwaar van uitvoering. Het vee stond als op een normale stal tussen stokken die boven tegen de rijgboom steunden en beneden in de (houten) knieboom gestoken werden. De toegang tot een dergelijke waterzolder was ofwel van buitenaf via een loopplank (Smalzijde 12) ofwel van binnenuit, via een beweegbare brug, die kon worden neergelaten (Weverwijksedijk 31, Leerbroek).
| |
Boerenerven
Literatuur
■ Hazeu Cz. J., De Onderwijzende Landman, Amsterdam 1820, 23-24; Hürzlein, B., ‘Die Renaissance des Bauerngartens’, Garten + Landschaft, 85-10, 23-28; Bijhouwer, J.T.P., Nederlandsche boerenerven, Amsterdam 1943
| |
Algemeen
Met de boerderij verbonden en deel uitmakend van het boerenbedrijf is het erf waar zij op staat. Onder het begrip ‘erf’ wordt het stuk grond verstaan met sier- en moestuin én bedrijfsterrein, dat direct bij de boerderij hoort. Kenmerkend voor de oudere boerenerven op de rivierklei tussen de grote rivieren is de hoge ligging op een terp, die vaak meters boven de omgeving kan uitsteken in verband met de wateroverlast in deze gebieden. In de Vijfheerenlanden is zulks duidelijk te zien in bijvoorbeeld Lakerveld, Weverwijk, enkele erven in Hei- en Boeicop, Zijderveld, Overheicop en Hoogeind.
| |
Inrichting
De indeling van het boerenerf in de Vijfheerenlanden is overzichtelijk en doelmatig: achter de boerderij bevinden zich bedrijfsruimtes als schuren, stallen voor vee en wagens en een hooiberg of hooischuur, alsmede de mesthoop. Terzijde, aan de sloot, kan een boenhokje of een boenstoep voorkomen en ligt het bleekveld. Bij vrijwel iedere boerderij, doorgaans aan de voorkant bij de weg, is een moes- en groente/ kruidentuin en een siertuin te vinden, meestal naast elkaar gelegen of in elkaar overgaand. De tuin wordt van de rest van het erf afgebakend door hetzij een meidoornhaag of ligusterheg, hetzij door een hekwerk, of een combinatie van beide. Het erf wordt van de naastliggende percelen gescheiden door een sloot en een omheining, die vroeger bestond uit gevlochten wilgentakken, horden genaamd. De horden zijn in de Vijfheerenlanden vrijwel overal verdwenen.
Een restant werd nog aangetroffen bij Nieuwland, Geer 37/38. Houten en gietijzeren hekken, heggen en/of sloten vormen thans de omheiningen, terwijl er als bescherming tegen de wind en de zon een erfbeplanting met singels van populieren of iepen aangebracht kan zijn. De pal voor het woongedeelte staande leibomen vervullen eenzelfde functie.
Langs de slootkant zijn beschoeiïngen aangebracht van houten planken, van baksteen opgemetseld, van dakpannen samengesteld, maar meestentijds toch van beton. Een zeer fraai voorbeeld van een beschoeiïng in dakpannen, rechtop naast en boven elkaar gerangschikt en waarschijnlijk afgekomen van een dak dat vernieuwd werd, is te vinden aan de Hei- en Boeicopseweg 30 in Hei- en Boeicop, en in Zijderveld aan de Zijderveldselaan 66, 80-82 en 84.
| |
Schuren
Wateroverlast was een steeds terugkerend gegeven in dit gebied, dat laag lag en vrijwel jaarlijks onderhevig was aan overstromingen, doordat hetzij het water niet goed kon afvloeien, hetzij de rivierdijken doorbraken. In de boerderijen waren in een zeer laaggelegen dorp als bijvoorbeeld Nieuwland voorzieningen getroffen in de vorm van waterzolders en hooi-opslag op de verdieping van het bedrijfsgedeelte. Losse schuren die hoger gelegen waren en daarmee bestand waren tegen overstromingen en waar het vee veiliggesteld kon worden, vindt men in het hele gebied. Een opmerkelijke vrijstaande houten schuur met een waterzolder staat aan het Recht van Terleede 2, te Leerbroek. De meeste zijn echter, in verband met modernisering van de bedrijfsvoering en het terugdringen van het overstromingsgevaar, geheel of gedeeltelijk verwijderd. Zij zijn bovendien niet altijd gemakkelijk te herkennen. Aan de Zijderveldselaan in Zijderveld staan dergelijke vloed- of waterschuren achter de boerderijen nr. 80-82, 58 en 32. Ook in Hei- en Boeicop komen ze voor: daar liggen ze met de boerderij op een ten opzichte van het omringende land hoger gelegen terp.
■ Houten vloedschuur bij Recht van Terleede 2-4 te Leerbroek, opname 1974
| |
| |
| |
Hooibergen
Het hooi werd op het erf opgeslagen in hooi- en/of kapbergen, naast of achter de boerderij gelegen, zo dicht mogelijk bij de stallen.
Een situering aan de weg (Geer 43, Nieuwland) is uitzonderlijk. Dit werd, in verband met de mogelijkheid tot brandstichting, vrijwel nooit gedaan.
Ook het ongedorste koren werd wel in een kapberg op het erf opgelagen, soms in combinatie met het hooi.
Veel hooibergen hebben plaats moeten maken voor half open tasschuren, voor ingekuild gras, overdekt met landbouwplastic, of voor krachtvoer, waar de torensilo's naast de stallen van getuigen.
De hooibergen kunnen grofweg in twee typen worden verdeeld: die waar het hooi op de grond getast wordt (hooi- of stelbergen) en hooibergen met een onderbouw van hout of steen, danwel een combinatie van beide, waar het hooi op de verdieping wordt opgeslagen. De ruimte op de begane grond wordt als stal, karnmolen of schuur gebruikt. De hooibergen met een onderbouw van steen of hout wordt schuur- of kapberg genoemd. De hoge ligging van het hooi was in een land dat regelmatig overstroomde in winter en zomer, geen overbodige luxe.
Schuur- en hooibergen hebben in de Vijfheerenlanden drie, vier, vijf of zes staken of roeden. Hooibergen met drie en zes staken komen weinig voor. Bij Hei- en Boeicopseweg 143 is er een met drie roeden en een
■ Houten schuurberg met eiken roeden bij Diefdijk 3 te Zijderveld, opname 1988
stenen onderbouw aangetroffen. Zesroedige schuurbergen staan aan de Hei- en Boeicopseweg 15 en Weverswijksedijk 6A te Leerbroek. Het meest gangbare bij oudere hooibergen is vijf staken, doorgaans van eiken en bij jongere exemplaren uit de 20ste eeuw vier metalen of betonnen staken.
Vijfzijdige stenen schuurbergen zijn bijvoorbeeld te vinden aan de Heien Boeicopseweg 145, 152, 131 (deels hout en steen) Overboeicop 52, Schoonrewoerd, ook deels hout en steen (roeden afgezaagd) Geer 43, Nieuwland (U-ijzers) en Diefdijk 3 te Zijderveld.
Een voorbeeld van een vijfroedige hooiberg van het grondtastype is te vermelden bij de boerderij aan de Lingedijk 13, Kedichem. Zijderveld heeft nog enkele oude hooibergen met vier eiken staken langs de Zijderveldse laan (nr. 66); in Schoonrewoerd staan exemplaren langs de Kerkweg en de Diefdijk.
Een fraaie houten vierstakige schuurberg met aanbouw onder lessenaarsdak, belegd met dakpannen staat aan de Diefdijk 25 te Leerdam. Veel hooibergen zijn echter afgebroken. De oorzaken hiervoor zijn onder andere dat de hooitas ofwel binnen in de stal gebracht werd toen daar niet meer gedorst werd en de open zolder gedicht kon worden, zodat er hooi opgetast kon worden (Kedichem, Lingedijk 25), ofwel dat er minder ruimte nodig was omdat het hooi, in balen geperst, bewaard werd in aan één zijde open schuren, danwel vervangen werd door krachtvoer
■ Bakhuisje bij Lekdijk 15-17 te Everdingen, opname 1987
en kuilgras. Hoewel het algemeen als ‘frisser’ werd ervaren het hooi in de berg buiten op te slaan, ging men voor het gemak tot opslag in de schuur over.
In Loosdorp wordt het hooi in stenen schuren met houten beplanking opgeslagen. Ook in Lakerveld zijn de hooibergen grotendeels verdwenen. Daar zijn achter de boerderijen grote, meest donker geschilderde of geteerde schuren met mansardekappen geplaatst voor de hooiopslag. Bij de boerderijen langs de Linge in Oosterwijk en Kedichem wordt thans eveneens het hooi in schuren opgeslagen.
Langs het Hoogeind zijn helemaal geen hooibergen meer te vinden. In Nieuwland zijn weinig tot geen hooibergen geweest: de opslag was en is in de stal of een grote schuur, op de ‘balken’ maar ook op de grond, een gegeven dat meer naar het westen in de Alblasserwaard algemeen wordt. In de dorpen Nieuwland en Leerbroek is deze ‘grondtasvariant’ binnen het bedrijfsgedeelte van de boerderij in enkele gevallen aangetroffen.
| |
Overige gebouwen
Bij bijna alle boerderijen is een wagenschuur aanwezig (geweest). Soms staat er ook nog een afzonderlijke schuur voor jongvee of paarden, danwel varkens. De grotere schuren hebben een indeling als het bedrijfsgedeelte aan de boerderij met midden- en zijbeuken en ankerbalkgebinten (Lekdijk 15, Everdingen, Diefdijk 45, Leerdam).
Kleine opstalletjes als boenhokjes en -stoepen kan men hier en daar nog aantreffen langs de sloten naast of voor de boerderijen (Zijderveldselaan 58, boekhokje langs sloot, 66 idem, ook boenstoep), maar ze verdwijnen in een snel tempo.
| |
Beschrijving schuurberg aan de Diefdijk 3 te Zijderveld
Aan de westzijde van de Diefdijk ligt, naast de boerderij, een vijfroedige schuurberg met aanbouw onder lessenaarsdak aan de noordwestzijde. De schuurberg is opgebouwd uit voornamelijk secundair verwerkte grenen en eiken onderdelen. De wanden bestaan tot ongeveer 35
| |
| |
PLATTEGROND
■ Zijderveld, Diefdijk 3
- Schuurberg naast boerderij, plattegrond en doorsnede.
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J.M. van Es, 1988
cm boven het maaiveld uit metselwerk van secundair verwerkte rode baksteen van verschillende formaten. Hierop staan houten stijlen waartegen gepotdekselde delen zijn aangebracht. De wanden van de aanbouw bestaan voor een gedeelte uit verticaal geplaatste delen, die met messing en groef in elkaar sluiten. De kap van de berg is beweegbaar en kan worden vastgezet met pennen door de gaten in de roeden. De kappen van berg en aanbouw zijn met riet gedekt.
De ouderdom van een dergelijke traditionele constructie is niet gemakkelijk te bepalen. De berg staat niet op de kadastrale minuut van omstreeks 1830 aangegeven, maar zal nog wel uit de 19de eeuw kunnen dateren.
De hoofdconstructie bestaat uit vijf eikehouten roeden of staken. Op de hiertussen geplaatste wanden van de schuur liggen randbalken, die met ijzeren banden aan de roeden bevestigd zijn. Op deze randbalken liggen de balken en slieten die het erboven opgetaste hooi dragen. Deze balken worden halverwege de overspanning extra ondersteund door een later aangebrachte onderslagbalk.
Schuur en aanbouw zijn oorspronkelijk als vee- en paardestal ingericht en hebben deze functie behouden, hoewel de oorspronkelijke indeling iets gewijzigd is. Twee gecementeerde voerbakken in de schuur; de aanbouw bevat thans een paardestal met ruif.
| |
Siertuinen
Met het woord ‘tuin’ of ‘tuun’ werd een door vlechtwerk omheinde ruimte aangeduid. Een boerentuin is altijd, overeenkomstig deze oude betekenis, van een omheining voorzien, oorspronkelijk bedoeld ter wering van dieren.
De omheining bestond en bestaat uit een heg of hekwerk. De tuin is toegankelijk via een houten of ijzeren hekje.
De boerin was verantwoordelijk voor het beheer van de tuin. Door de aard van haar werkzaamheden op het boerenbedrijf schoot er weinig tijd voor de tuin over. Deze diende derhalve gemakkelijk toegankelijk te zijn en onderhoudsarm. De traditionele, geometrische indeling, met ofwel elkaar loodrecht kruisende paden, ofwel bloembedden in de vorm van een cirkel, vierkant, driehoek of andere meetkundige
■ Boerentuin voor Dorpsweg 49 te Zijderveld, opname 1986
vorm, omgeven door een lage palmheg, reeds in de Middeleeuwen toegepast, is in de aanleg van de boerensiertuin bewaard en heeft daarmee haar nut bewezen.
De vorm en de plaats van de tuin wordt door de afmetingen van het beschikbare terrein bepaald. In het algemeen kan gezegd worden, dat de breedte van het bloemperk gelijk moet zijn aan de voorgevel van het gebouw waar het voor ligt. Als men voor het huis staat moet men met één oogopslag het gehele bloemperk en de verdelingen kunnen overzien. De aan de voorkant van het erf gelegen tuin is bewust op de weg gericht en vervult door de ‘binnen de perken gehouden’ indeling en kleurige invulling van de vakken een representatieve functie.
De boerensiertuin is zeer waarschijnlijk voortgekomen uit de moestuin. De nuttige opbrengst die van een bij een boerderij horende tuin dient te komen, ligt in de aard van de planten, de kruiden en de groenten, geplaatst binnen de geometrische patronen van de perken. Met de opkomst van sierplanten in de perken worden de kruiden en de groenten niet geweerd: vandaar de combinatie van sier- en moestuin, die vrijwel overal aangetroffen wordt.
Eenvoud, representatie en functionaliteit zijn de kenmerken van een boeren siertuin.
Hoe oud dergelijke tuinen zijn, is tamelijk moeilijk te achterhalen. In een publicatie uit 1820 over ‘de onderwijzende landman’, wordt over de tuin bij de boerderij gezegd, dat hij bestaat uit een bloemperk, geknipte palm, platte linden (leilin- | |
| |
den) aan de wallen en dat de paden soms met schelpen zijn belegd.
Voor zover bekend zijn er geen oude afbeeldingen van dergelijke siertuinen in de Vijfheerenlanden voorhanden.
In ieder geval kan gesteld worden dat de formele siertuin in de 19e eeuw en wellicht ook al in de 18e eeuw voorkomt bij boerderijen.
Op de boerenerven in het rivierkleigebied en het rivierklei-/veengebied van de Vijfheerenlanden liggen de siertuinen voor of terzijde van het woongedeelte van de boerderij. De tuintjes bestaan uit één of meerdere door palmheggetjes omzoomde bloembedden, vrijwel altijd geometrisch van vorm, waarin bontgekleurde bloemen als lakrode salvia's, bolbegonia's, geraniums, duizendschoon, leeuwebekken, balsamien, dahlia's en floxen prijken. Tussen de bloembedden ligt wit grind gestrooid. De siertuin wordt vaak gecombineerd met een strook moestuin, door een palmheg gescheiden van elkaar, waarin verschillende kruiden, wat groente, bessen, en indien de grond zich daartoe leent, vruchtbomen te vinden zijn voor eigen gebruik.
De zware meidoorn- of beukenhagen met bollen op de hoeken die de tuinen omgaven, of een loofkoepel tegenover het huis zijn meestal maar gedeeltelijk nog aanwezig. Loofkoepels werden vrijwel niet meer aangetroffen. Een voorbeeld bevindt zich aan Middelkoop 28. Restanten van de bollen zijn hier en daar ook wel terug te vinden, zij het doorgaans in een verwaarloosde staat. De lage palmheggetjes rond de bloemperken worden eveneens steeds meer geruimd en maken dan in het gunstigste geval plaats voor een met bodembedekkers of met stenen gelegd patroon. Het grind wordt door gras of aarde vervangen, waardoor het kenmerkende karakter van de boerensiertuin verarmd wordt. Toch zijn er in de Vijfheerenlanden heel wat boerentuinen van het bovenstaande type geheel of gedeeltelijk bewaard gebleven. Een groot aantal geometrische tuinen bevindt zich in Overboeicop, overgaand in Hei- en Boeicop, Hoogeind, Lakerveld, Weverwijk, Recht van Terleede en in Nieuwland langs de Leerbroekse vliet. Voorheen bevonden zich langs bijvoorbeeld de Lingedijken te Oosterwijk en Kedichem ook verschillende tuinen, die echter bij de verbreding van de dijk in de loop van de tijd moesten worden geruimd. De meest voorkomende vormen van de perken zijn de cirkel, halve bol, halve maan, vierkant, rechthoek, ruit en ster, ovaal en klaver, die hetzij solitair, hetzij in combinatie met elkaar worden toegepast. Er blijkt een voorkeur te bestaan voor een oneven aantal perken, een, drie, vijf of negen, ofwel in een vierkant, ofwel in een lange rechthoek gelegd, afhankelijk van het beschikbare stuk grond. De strikte geometrie van de perken kan na verloop van tijd door scheef knippen of gedeeltelijk afsterven om vervolgens weer anders of niet meer ingeplant te worden, verstoord zijn, waardoor de oorspronkelijke vorm wel eens moeilijk te achterhalen valt.
De vorm en inrichting van deze boerentuinen lijkt een voortzetting of een laatste uitloper te zijn van de formele Renaissance-tuinkunst, die haar bloeiperiode had in de 16de en begin 17de eeuw. Een wat vrijere vorm van de formele tuinkunst, die ook wel wordt aangeduid met de term barok, waarbij de vormen minder strikt geometrisch zijn, maar de tuin zelf nog wel een as kent en binnen een grote rechthoek ligt, komt eveneens voor in de Vijfheerenlanden. Rococo-tuinen, waarbij de slingerende heggen de vierkanten en cirkels vervangen hebben, waardoor het geheel meer een eenheid en minder een optelsom van vormen is geworden, zijn uiterst zeldzaam.
Tuinen waar de grondprincipes van de Renaissance-tuin, geometrische vormen binnen een vierkant, duidelijk te vinden zijn, bevinden zich onder andere te Everdingen, Graaf Huibertlaan 33-35; Lakerveld 177; Dorpsweg 49 te Zijderveld en Nieuwland, Geer 28. Variaties en uitbreidingen op dit grondprincipe zijn tuinen als Hei- en Boeicopseweg 12 te Hei- en Boeicop; Hoogeinde 24 te Leerdam; Leerbroekseweg 34 te Leerbroek; Weverwijksedijk 22 te Leerbroek. Een fantasie op het Renaissance-grondprincipe is de tuin aan het Hoogeind 34 te Leerdam.
De grondprincipes van de barokke tuinaanleg, waar de strikte symmetrie van de perken binnen een vierkant wordt losgelaten, maar waar wel sprake is van een middenas en een afperking binnen een rechthoek, bevinden zich in Lakerveld 40; Lekdijk 26 te Achthoven en Kerkweg 3 te Leerbroek.
Als vertaling van de rococo-stijl, waarin slingerende palmheggen binnen een rechthoek liggen, kunnen de siertuinen van Lingedijk 25 te Kedichem en van Weverswijksedijk 10 te Leerbroek beschouwd worden. Bij al deze formele tuintjes is geen sprake van paden binnen het patroon.
Een groot aantal tuinen is niet meer dan een rudiment van een Renaissance-achtige of barokke tuin, hetzij doordat er te weinig ruimte was om een volledige aanleg te realiseren, hetzij omdat zij gedeeltelijk zijn geruimd. De ‘rudimentaire’ tuinen bestaan uit een of meerdere elementen naast of onder elkaar, die geen duidelijk verband binnen een vierkant of rechthoek vormen. Voorbeelden hiervan zijn: Schoonrewoerd, Overheicop 35; Zijderveld, Zijderveldselaan 5 en 76 en Dorpsweg 33-35; Middelkoop 48a te Leerbroek, in Hei- en Boeicop aan de Hei- en Boeicopseweg de nummers 27, 57, 92, 143.
Tuinaanleggen, waarvan het grondpatroon niet meer te reconstrueren valt, bevinden zich ondermeer bij Loosdorp 36 te Leerdam; Leerbroekseweg 33 te Leerbroek; Hei- en Boeicopseweg 65 te Hei en Boeicop en het Recht van Terleede 28 te Leerdam.
Naast deze zogeheten formele tuinen komen in de Vijfheerenlanden ook ‘landschappelijke’ siertuinen voor bij de boerderijen, zij het op zeer bescheiden schaal. Geen afgebakende perken met palmheggetjes, maar een slingerpad als scheiding en verbinding tussen verschillende tuincomponenten zijn aan te treffen in Lakerveld 113-115 en Hoogeind 30 te Leerdam. De laatste tuin beschikt over twee fraaie vormsnoeielementen van taxus. Vormsnoei komt ook voor in de voortuin van de boerderij aan de Kortehoevedijk 11 te Lexmond.
| |
| |
■ Voorgevel van de voerdeelboerderij De Laak 24 te Lexmond, opname 1977.
| |
De boerderij op rechthoekige plattegrond
Lexmond, De Laak 24
Boerderij aan de oostzijde van de Laak, iets ten zuiden van de kerk in de bebouwde kom van Lexmond. De situering is scheluw ten opzichte van de weg. Het betreft hier een 18de-eeuwse voerdeelboerderij op rechthoekige plattegrond met een direct van de straat toegankelijk driebeukig voorhuis met schouw en een kort bedrijfsgedeelte met middenkeuken, waarin zich eveneens een schouw bevond. De boerderij ligt onder een rieten wolfdak, dient thans als opslagplaats van
■ Lexmond, de Laak 24
- Boerderij, plattegrond en dwarsdoorsnede
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J. Jehee, 1986
de naastliggende hoeve nr. 26 en is voor dat doel naar achteren uitgebreid.
Van enige interessante erfbebouwing of -beplanting is geen sprake meer.
Van de oorspronkelijke 18de-eeuwse boerderij zijn nog aanwezig: het metselwerk van voor-, linkerzij-, en rechterzijgevel (gedeeltelijk), de brandmuur tussen voor- en achterhuis, de plaats van de voordeur, de toegang naar de linkervoorkamer vanuit de middenkeuken, de balklaag van het voorhuis, de linkergebintstijl in de stal van het eerste gebint, en de vloer van de kaaskamer.
In de 19de eeuw werd in de rechterzijgevel ter hoogte van de middenkeuken een venster gemaakt, waardoor de gebinten aan die kant werden verhoogd en de dakvoet werd opgelicht.
De gevels van de boerderij zijn opgetrokken uit paars/rode baksteen 22,8 × 11 × 5,4, cm, 10 lagen = 59 cm. Het voorhuis is voorzien van een zwarte plint en een witte pleisterlaag. Vernieuwingen en uitbreidingen aan rechterzij- en achtergevel zijn in betonsteen uitgevoerd.
In de voorgevel van links naar rechts een zesruitsschuifraam, een deur met gedeeld bovenlicht, een twaalfruitsschuifraam met luik en een zesruitsschuifraam. Op de verdieping bevindt zich een schuifraam. Staafankers.
De rechterzijgevel is eveneens gepleisterd en voorzien van een zwarte plint. Het muurwerk van het bedrijfsgedeelte is in de 20ste eeuw in betonsteen vernieuwd.
In de gedeeltelijk gepleisterde linkerzijgevel, die tegen het einde naar binnen inspringt, bevindt zich een door de dakvoet heenschietend venster, een kozijn in de haakse gevel van de insprong, waarachter zich de kaaskamer bevond en hoge schuurdeuren. De achtergevel is bij de 20ste eeuwse uitbreiding naar achteren aan de binnenzijde door een betonstenen muur vervangen.
De boerderij wordt door in het voorhuis doorlopende ankerbalkgebinten in vijf vakken verdeeld, met dien verstande dat het voorhuis twee kleinere vakken inneemt en het keuken/stalgedeelte tesamen drie. De boerderij is niet onderkelderd.
Het driebeukige voorhuis bestaat uit een groot, direct vanaf de straat toegankelijk woonvertrek met schouw en samengestelde balklaag en twee kleine zijkamers. Op de voorzolder, toegankelijk via een trap vanuit de middenkeuken in het bedrijfsgedeelte, waren twee bedsteden afgetimmerd.
Via een (thans gedeeltelijk doorgebroken) brandmuur was het voorhuis van het bedrijfsgedeelte gescheiden. Tegen de muur stond een schouw. De thans in open verbinding met de stal staande, maar vroeger daarvan door een houten schot gescheiden middenkeuken heeft een enkelvoudige balklaag, waarop sporen van dodekopbeschildering.
Een gedeelte van de linkerzijbeuk was, tot de insprong, ingericht als kaaskamer. Rode plavuizen op de vloer getuigen nog van die functie.
| |
Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 143
Ligging en type
Aan de zuidzijde van de Hei- en Boeicopseweg, in de polder Neder-Heicop ligt de onderhavige boerderij, op een huisterp, ten westen van de dorpskern. Zij ligt haaks ten opzichte van de
| |
| |
DOORSNEDE A-A
DOORSNEDE B-B
■ Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 143
- Boerderij, plattegrond en twee doorsneden
Schaal 1:300. Tekening uit archief RDMZ (1974, gesigneerd H.S.), bewerkt door J. Jehee, 1987
weg. De boerderij ligt op een rechthoekige plattegrond, met een kleine uitbouw aan de achterzijde, onder een met riet gedekt en aan voor- en achterzijde afgewolfd zadeldak. Het dak van voorhuis en middenkeuken is iets opgelicht ten opzichte van dat van het bedrijfsgedeelte. De aanwezigheid van een kelder kon niet worden geconstateerd.
Met haar driebeukig voor- en achterhuis met schouw en de brede middendeel met voergoten en de smalle zijbeuken in het bedrijfsgedeelte behoort de boerderij tot de grondvorm van het voerdeeltype van de hallehuisgroep.
Op het erf bevinden zich aan de rechterkant een houten schuur en aan de achterzijde een hooiberg met grondtas.
| |
Materiaalgebruik en constructie
De boerderij is opgetrokken uit rode baksteen. De constructie bestaat uit vijf grenen ankerbalkgebinten. De rechterstijl is aanmerkelijk hoger opgetrokken dan de linker. In het aan de linkerzijde smaller toelopend achtergedeelte zit een klein gebint, waarvan de rechterstijl in de muur zit. Het gebint in de scheidingsmuur tussen middenkeuken en stal heeft nooit korbelen gehad, hetgeen erop wijst, dat deze scheidingswand steeds van steen is
■ Voorgevel van Hei- en Boeicopseweg 143 te Hei- en Boeicop, opname 1987
geweest. Van het gebint in het voorhuis zijn de stijlen op de voorzolder te zien. In plaats van korbelen zijn hier schoren toegepast op de trekbalk, zodat zij in het woongedeelte uit het zicht waren. Zij zijn van voor naar achteren gemerkt met gehakte rechte (/) en ronde (0) telmerken. Vanaf het vierde gebint zijn ze waargenomen. De afstand der gebintstijlen bedraagt 3,50 m, de middenbeuk is 5,20 m breed en de zijbeuken links 2,50 m en rechts 2,80 m.
Het dak van het voorhuis is verhoogd, hetgeen tot stand is gekomen door een opvulling tussen de oude en nieuwe gebintplaat.
| |
Bouwgeschiedenis
Gezien de aangetroffen bouwsporen als metselwerk, deuren en tegels zal de boerderij uit omstreeks 1780 dateren. In de 19de eeuw is het dak van het voorhuis en de keukentravee aan beide zijden opgelicht en het muurwerk van het stalgedeelte is in steen vernieuwd. In de loop van de 19de eeuw is aan het bedrijfsgedeelte een houten uitbouw gezet. Tegen het einde van de 19de eeuw is de linkerzijgevel vernieuwd en de achteruitbouw versteend. In het interieur is de stookplaats in het voorhuis gewijzigd en is er een kleinere schouw voorgezet. Het is mogelijk dat de toegang tot de linkerzijkamer is veranderd en dat een daaronder aanwezige kelder is dichtgegooid. Sporen hiervan zijn echter niet aangetroffen.
| |
| |
De boerderij komt voor op de kadastrale minuut van omstreeks 1830, evenals de schuur ter rechterzijde.
| |
Exterieur
De voorgevel is opgetrokken uit rode baksteen met een zwart-wit geschilderde plint, is van vlechtingen voorzien en eindigt tegen een klein wolfeind. De indeling van links naar rechts is als volgt: een twintigruitsschuifraam met luiken, een wat groter twintigruitsschuifraam met luiken, dat getuige sporen in het metselwerk, even hoog was als de voordeur, een voordeur met hoge stoep en bovenlicht en aan de rechterkant een twintigruitsschuifraam met luiken. Op de verdieping bevindt zich eveneens een schuifraam. Het metselwerk in de top verschilt een fractie van dat van de rest van de voorgevel en de plaats van oude vlechtingen is nog vaag zichtbaar, hetgeen aanduidt dat de gevel is verhoogd, een gegeven, dat in het inwendige duidelijker zichtbaar is aan de constructie.
Rechte en gebogen muurankers. Het rechtergevelgedeelte van voorhuis en middenkeuken is hoger opgetrokken dan dat van de stal. Ter hoogte van de middenkeuken bevindt zich een venster met luiken en een deur met gedeeld bovenlicht. Het metselwerk van dit deel van de gevel is minder oud dan dat van de stalgevel. Ter hoogte van de brandmuur is een naad in het metselwerk zichtbaar. De stalgevel staat op een zwart geschilderde, gecementeerde plint en heeft twee raampjes met luiken en muurankers.
De linkerzijgevel is voor een deel aan het oog onttrokken, doordat het buurpand er tegenaan gebouwd is. Ter hoogte van de middenkeuken bevindt zich een raam met luik, dat, evenals het omringend metselwerk, recent is vernieuwd. De stalgevel heeft een stroomlaag onder de dakrand en is voorzien van openingen met luiken en kleine stallichten. Het metselwerk is wat jonger dan dat van de rechterzijgevel.
De achtergevel is opgetrokken uit rode baksteen en eindigt tegen een wolfdak met stroomlaag. Rechts tegen de achtergevel bevindt zich een uitbouw met stal. De indeling van de achtergevel is van links naar rechts een mestdeur, een smalle deeldeur, waarboven een hooiluik. Dan volgt de uitbouw die een asymmetrische top heeft, waarvan het metselwerk is vernieuwd. De uitbouw was vroeger van hout. De aanwezigheid van een gedeelte van een stijl wijst hierop. De linkerzijgevel van de uitbouw heeft een deur en twee stalraampjes, in de achterzijde zitten twee gietijzeren raampjes en een deur, alsmede een privaat.
| |
Interieur
Het voorhuis is twee traveeën diep, is in drie beuken verdeeld en bestaat uit een middenkamer met schouw en twee zijkamers. De middenkamer heeft een zware enkelvoudige balklaag, waarvan de middelste verbonden is met de stijlen van het ankerbalkgebint, evenwijdig aan de voorgevel. Deze kamer is direct via de voordeur toegankelijk, die voorzien is van 18de-eeuws slotgehengen. Het bovenlicht is aan de binnenkant door twee luiken af te sluiten. Tegen de brandmuur bevindt zich een stookplaats, die aanvankelijk zich uitstrekte over vrijwel de gehele breedte van de kamer en van witte en mangaankleurige, figuratieve tegels was voorzien. Aan het eind van de 19de eeuw is er een kleinere schouw met veelkleurige tegels en een schoorsteenmantel in neo-Lodewijk XIV-vormen voorgezet. Vóór de resterende oude tegelwand zijn kasten afgetimmerd. Een aan een zijde beklampte paneeldeur geeft toegang tot de keukentravee.
Via een vergelijkbare deur met gehengen is vanuit deze kamer en vanuit de middenkeuken de linkerzijkamer toegankelijk. Deze heeft een enkelvoudige balklaag evenwijdig aan de voorgevel. Tussen de zijkamer en de middenkeuken bevindt zich een doorgang met een kast.
De rechterzijkamer is vanuit de keukentravee toegankelijk via eenzelfde beklampte paneeldeur en heeft een enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel. Dit was de voormalige kaaskamer.
De bedsteden, een uitgebouwd in het bedrijfsgedeelte en een in de rechter voorkamer, zijn verbouwd.
In het achterhuis, van het voorhuis door een tot de daknok doorlopende brandmuur gescheiden, bevindt zich de grote woonkeuken, die is voorzien van een enkelvoudige balklaag haaks op de brandmuur. Tegen de brandmuur staat een stookplaats, die van witte tegels en mangaankleurige tegeltableaux is voorzien, met links een man met koe en een tableau met planten en diermotieven, rechts een man met paard en eenzelfde tegeltableau en in het midden imitatie marmertegels, ook wel schildpadtegels genoemd, alles eind 18de eeuw. In de schouw zit rechts een bakoven, met een houtopslagruimte eronder. Naast de schouw, aan de rechterkant, is een spekkast aanwezig, die met een luik is afgesloten. Het rechtergedeelte van deze travee, die via een deur in de zijgevel toegankelijk is, is gemoderniseerd. Er is een steektrap naar de verdieping aangebracht en de voormalige bedstee is tot W.C. verbouwd.
In de keuken zit de geprofileerde toegang naar het bedrijfsgedeelte en een twaalfruitsvenster dat uitziet op de deel.
Het driebeukige bedrijfsgedeelte wordt door ankerbalkgebinten op gemetselde bakstenen poeren in drie vakken verdeeld en heeft aan de linkerachterzijde een uitbouw met stal. Tegen de scheidingsmuur met het achterhuis, die op de verdieping van hout is, staat een pomp, opgemetseld uit gele baksteen, met koperen kraan en houten bovenstuk en een pompbak. Aan de linkerzijde bevindt zich de koestal, met voergoten en mestgang. Een paardenstal met ruif en een deels houten voergoot zit aan de rechterkant. De vloer is met klinkers geplaveid. Boven de koestal is op de til een afgetimmerde ruimte met een bedstede voor de knecht. De (oorspronkelijk enige) trap naar de verdieping loopt vanaf de deel naar de zolder boven de middenkeuken.
| |
Erf
Voor het huis ligt een boerensiertuin, bestaande uit een cirkel van palm, omgeven door grind. Het voorerf wordt door een heg met een hekje afgesloten. Achter de boerderij bevindt zich een hooiberg uit 1926, gedateerd op de windvaan. Aan de rechterzijde staat een houten schuur op bakstenen voet, met blauwe pannen gedekt.
| |
De boerderij met een dwars geplaatst voorhuis
Everdingen, Lekdijk 15-17
Ligging, type en karakteristiek
Aan de zuidzijde van de Lekdijk, ten oosten van de dorpskern van Everdingen ligt op enige afstand van de dijk op een ruim erf de voerdeelboerderij
| |
| |
‘Rustenburg’ met verscheidene opstallen.
Het woongedeelte en de keuken, met verdieping en vliering onder één schilddak liggen op een vrijwel vierkante plattegrond dwars voor het driebeukige bedrijfsgedeelte. Dit is breder dan het woonhuis en loopt bovendien iets door langs de rechterzijgevel daarvan. Aan de voorzijde loopt de nok van het staldak rechts uit het midden aan in het schilddak van het voorste deel, waardoor aan de rechterzijde één groot doorlopend dakvlak gevormd is. Aan de linkerzijde loopt het schilddak van het voorhuis om. De achterkant van de stal is van een vér overstekend schild voorzien. De linkerachterkamer
DOORSNEDE A-A
DOORSNEDE B-B
DOORSNEDE C-C
■ Everdingen, Lekdijk 15-17
- Boerderij, plattegronden en doorsneden
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J. Jehee, 1987
DOORSNEDE D-D
van het woongedeelte is onderkelderd.
| |
Bouwgeschiedenis
Het gedeelte onder het schilddak staat op een vrijwel vierkante plattegrond en is, met uitzondering van de kap, waarschijnlijk tot stand gekomen tegen het eind van de 16de eeuw of het begin van de 17de eeuw. In de loop van de 17de eeuw heeft er een verbouwing plaats gevonden. Onderdelen als houtconstructies van de balklagen, (samengestelde balklaag in rechtervoorkamer, enkelvoudige balklaag in linkervoor- en achterkamer), de diversiteit in sleutelstukken, (oudere sleutelstukken in kelder en rechtervoorkamer), tegels, strokendeuren en kozijnen wijzen daarop. Een gang is toen niet aanwezig geweest. Het dwarshuis was in vier, vrijwel even grote vertrekken verdeeld. Of de woonkeuken ook uit de oudste bouwperiode dateert, lijkt wel waarschijnlijk, hoewel de balklaag onregelmatig is en hier gebruik is gemaakt van secundair materiaal (een oude moerbalk is onder andere toegepast). De aanwezigheid van een bedrijfsgedeelte kan niet met zekerheid worden vastgesteld, aangezien dat ingrijpend in de late 18de eeuw is verbouwd. De vroeg 17de-eeuwse doorgang in de achtergang naar de stal, doet in ieder geval wel een bouwlichaam vermoeden.
In de 18de eeuw, volgens de jaartalankers op de achtergevel in 1782 heeft er een grote verbouwing plaats gevonden. De kap boven het woon/werkgedeelte werd verhoogd met ongeveer 1,50 m, er werd een voor- en achtergang gemaakt door het aanbrengen van wanden, waardoor de rechtervoorkamer en de woonkeuken werden afgescheiden en de stal werd integraal vernieuwd en vergroot. Op de kadastrale minuut van omstreeks 1830 is aan de rechterkant van het voorhuis een aanbouw te zien, die zowel ten opzichte
| |
| |
■ Voor- en linkerzijgevel van Lekdijk 15-17 te Everdingen, opname 1987
van de voorgevel, als ten opzichte van de stal uitstak. Hoe die uitbouw eruit zag, hoe zij gesitueerd was ten opzichte van het nog bestaande werk en wanneer zij is afgebroken, is niet meer na te gaan.
In de eerste helft van de 19de eeuw hebben moderniseringen aan de vensters plaats gevonden. Schouwen zijn aan het eind van de 19de eeuw in linker- en rechtervoorkamer gewijzigd, de scheidingswand tussen keuken en achtergang is in 1940 vernieuwd. Bij die gelegenheid is de grote schouw in de keuken afgebroken. In 1980 heeft er een restauratie plaats gehad, waarbij in het inwendige veranderingen hebben plaats gevonden. Zo is in de rechtervoorkamer opnieuw een raam aangebracht, de tegels zijn vrijwel alle verwijderd en een toegang naar de keuken is gemaakt. De bijkeuken is heringericht en het metselwerk van de rechterzij- en achtergevels is opnieuw rechtgezet en afgekapt en opgevoegd.
| |
Exterieur
De boerderij is opgetrokken uit rode baksteen. Door bepleistering van het voorhuis is het formaat daar niet te achterhalen. Het formaat van de baksteen aan de linkerzijgevel van de stal, de enige gevel die in de jaren '80 niet opnieuw is opgezet, bedraagt 24,5 × 12 × 6 cm, 10 lagen = 69 cm.
Het schilddak van het voorhuis is met rode oud-Hollandse pannen belegd, de stal is, met uitzondering van een reep waarmee het dak aansluit op dat van het voorhuis, met riet gedekt. De voorgevel is van een grauwe cementpleisterlaag met ingekrast blokverband voorzien.
De voorgevel is symmetrisch van indeling: op de begane grond twee zesruitsschuifvenster, waartussen een vlakke deur met bovenlicht met ingezwenkte vierhoek. Op de verdieping zitten drie vierruitsschuifvensters. Boven de voordeur is de naam ‘Rustenburg’ aangebracht. Staafankers. De rechterzijgevel van het woonhuis is glad gepleisterd. Op de begane grond een zesruitsschuifvenster als voor (uit 1980, op een oude plaats) en een twaalfruitsschuifraam ter hoogte van de keukentravee. Vierruitsvenster op de verdieping. Het muurwerk van keuken en stal is in 1980 vernieuwd in rode, hergebruikte baksteen. In de lagere stalgevel twee vierruitsvenstertjes.
De linkerzijgevel van het woongedeelte is glad gepleisterd en is van links naar rechts voorzien van een kelderlicht met twee spijlen en een opgeklampt luik. Op de begane grond een twaalfruitsschuifvenster en een zesruitsschuifvenster met brede middennaald. Op de verdieping links een (hergebruikt) eiken kruiskozijn met buitenluiken in het onderste deel en twee zesruitsvensters in het bovendeel. Staafankers, een gaffelvormig anker en een aan twee zijden gekruld anker. In de stalgevel, die is opgetrokken uit rode, voorheen gepleisterde, baksteen, met een stroomlaag onder de dakrand zit een klein raampje met luik en een deurtje.
De achtergevel met vlechtingen, onder een grote véroverstekende luifel, is in 1980 met gebruikmaking van het oude materiaal, opnieuw opgetrokken uit helder rode baksteen, tot en met het hooiluik. Het bovenste deel is van houten, gepotdekselde delen. Van links naar rechts een lage mestdeur, een ongedeeld venster, deeldeuren en hooiluik op de verdieping, een ongedeeld venster, een halfrond stalraam met gietijzeren tracering en een mestdeur. In het metselwerk zitten de houten stijlen van het laatste gebint, die de luifel of schild dragen. Jaartalankers met ‘1782’.
| |
Interieur
De voorgang heeft een samengestelde balklaag, waarvan de moerbalk doorloopt in de rechterkamer, met een sleutelstuk uit het einde van de 16de of het begin van de 17de eeuw. Rechts de 18de eeuwse toegang met opgeklampte deur tot de rechter kamer, links de wat hoger gelegen toegang tot de linkerkamer, met laat 16de- of vroeg 17de-eeuws deurkozijn met geprofileerde stijlen en een 19de-eeuwse deur. Een zelfde geprofileerde toegang als links voor, met strokendeur met gesmede duimgehengen, alles rond 1600 leidt naar de achtergang. De rechtervoorkamer is voorzien van een samengestelde eiken balklaag, waarvan de moerbalk evenwijdig met de voorgevel loopt en van hetzelfde sleutelstuk is voorzien als in de gang. Tegen de wand met de keuken staat een schouwtje uit het einde van de 19de eeuw, waarin een gedeelte van de oude tegels opnieuw is toegepast, onder andere polychrome tegels met granaatappels (rechts) en druivetrossen (links) alsmede twee soorten marmerof schildpadtegels in het midden. Tegen de linkerzijmuur is de wang van de oude schouw nog te zien.
Via de gang is de linkervoorkamer
| |
| |
toegankelijk, die wat hoger ligt. Het vertrek heeft een zware enkelvoudige, grenehouten balklaag, haaks op de voorgevel, met aan weerszijden consoles, die, evenals de sleutelstukken onder de moerbalk uit het begin van de 17de eeuw zullen dateren. Een kleine schouw staat tussen de balken, tegen de wand met de achterkamer. De mantel is aan het eind van de 19de eeuw omtimmerd. In de voor- en zijgevel een zesruitsschuifvenster met binnenluiken. Sporen van een ouder (kruis?)-venster in de zijgevel zijn als las in de strijkbalk te zien.
De achtergang ligt hoger dan de voorgang en heeft een enkelvoudige, onregelmatige balklaag, haaks op de voorgevel. Rechts de aanvankelijk houten, maar omstreeks 1940 in steen vernieuwde scheidingswand met de woonkeuken, die, getuige sporen in de balklaag van de achtergang ooit meer naar links gestaan heeft en links een dubbel openslaand kelderluik, waarop treedjes naar de opkamer. Meer naar achteren een steile steektrap naar de zolder, die aan de onderkant is betimmerd.
De woonkeuken heeft een enkelvoudige balklaag van zware, onregelmatige afmetingen. De eiken balken, vermoedelijk secundair gebruikt, staan haaks op de voorgevel, en hebben twee verschillende, vroeg 17de-eeuwse sleutelstukken. De grote stookplaats tegen de muur met de voorkamer is omstreeks 1940 verwijderd. In het resterende, tot in de gang uitstekende stuk is nu een kast gemaakt.
De opkamer aan de andere kant van de achtergang heeft een enkelvoudige balklaag, haaks op de voorgevel, met
■ Achtergevel met overstekende kap van de boerderij en naastliggende veeschuur aan de Lekdijk 15-17 te Everdingen, opname 1987
consoles als in de linkervoorkamer. De bedsteden tegen de achterwand zijn verwijderd. Opgeklampte toegangsdeur. De onder de opkamer gelegen kelder heeft een enkelvoudige balklaag, haaks op de voorgevel, met een groot sleutelstuk, omstreeks 1600. Rode plavuizen op de vloer en een kelderlicht met twee spijlen.
De zolder boven het gehele voorhuis wordt door drie spanten in vier vakken verdeeld. De spanten staan haaks ten opzichte van de voorgevel. Het middelste spant heeft twee jukken boven elkaar. Het onderste juk is een dekbalkjuk en het bovenste een schaarspant met balk en korbelen. De spanten zijn met gehakte telmerken met rechte strepen en halve maantjes van links naar rechts gemerkt 1 t/m 3. De zolders boven het voorste gedeelte zijn verdeeld in twee kamertjes; boven het achterste gedeelte loopt de zolder door en is door een verticaal latwerk gescheiden. De rechtervoorzolder, toegankelijk via een opgeklampte deur, ligt lager ten opzichte van de rest van deze verdieping en heeft dienst gedaan als opslag voor het gedorste koren. De linkervoorzolder is toegankelijk vanuit de rechtervoorzolder en eveneens vanuit het achterste gedeelte door een 17de-eeuwse, secundair verwerkte, strokendeur. Het muurwerk aan de linkerzijgevel verjongt zich op een hoogte van ongeveer 50 cm. Dit is ook het geval bij het muurwerk op de achterzolder en bij dat van de stenen brandmuur, hetgeen erop wijst, dat de hele kap van het voorhuis circa 1,50 m omhoog is gebracht. Opnieuw toegepast is het 17de-eeuwse eiken kruiskozijn in de linkerzijgevel van de achterzolder. In het rookkanaal van de schouw uit de woonkeuken zit een rookkast.
Op de boven de zolder liggende vliering is de scheiding met de stal van houten delen, waarin zich een doorgang bevindt. Op de vliering ligt een 17de-eeuwse, zandstenen gevelsteen met banderolle waarop ‘Rusten’. De rest is niet meer aanwezig.
De via de achtergang, de bijkeuken en de achtergevel toegankelijke stal is door vier ankerbalkgebinten in drie vakken verdeeld. De gebintstijlen staan op gemetselde poeren. Het eerste gebint staat tegen de brandmuur en het laatste is in de achtergevel verwerkt. Telmerken waren niet zichtbaar. Ieder gebint bestaat uit een ankerbalkgebint met een dekbalkjuk, waarop een schaarspant met balk. De gebinten zijn voorzien van een zijbeukgebintbalk, die met een schoor aan de stijl bevestigd is. Alle onderdelen van het gebint zijn getoogd en gepend. De bovenste jukken zijn van later datum dan de rest van de constructie en zijn uit rondhout samengesteld. De gebinten zijn 3,60 m uit elkaar geplaatst.
De breedte van de deel bedraagt 7,05 m, die der zijbeuken 3,50 m aan de rechterkant en 3,08 m links. Op de zeer brede deel werd gedorst en gekarnd. Langs de brandmuur loopt een stenen goot. Paardenstal met ruif en gemetselde voergoot links en koestallen links en rechts met voergoot en houten staken. De vloer van de deel was van leem, de stallen zijn met klinkers geplaveid.
| |
Erf
Vanaf de dijk is het erf aan beide zijden van de boerderij toegankelijk, namelijk via een trap rechts en een afrit links.
Op het erf staan, naast en achter de boerderij verscheidene opstallen als een bakhuis en verschillende houten en stenen schuren. Voor de boerderij staan vier leibomen. Naast de boerderij, op de plaats van een oude aanbouw, is een tuintje aangelegd.
Het bakhuis, dat eveneens is getekend op de kadastrale minuut, is opgetrokken uit rode, van een pleisterlaag voorziene baksteen, ligt onder een zadeldak met blauwe en rode oud-Hollandse pannen en heeft een grote schoorsteen. De schouw in het inwendige is gedeeltelijk nog aanwezig. De oven waarin het veevoer werd gekookt, is verwijderd.
Daarachter ligt een grote schuur met gepleisterde muren onder een van blauwe en rode pannen voorzien wolfdak. Gietijzeren stalraampjes in beide zijgevels, in de voorgevel een dubbel openslaande deur met hooiluik op de
| |
| |
verdieping. Te weerszijden mestdeurtjes. De schuur is als koestal in gebruik. Zij komt voor op de kadastrale minuut, evenals een achter de boerderij liggende houten schuur met pannen zadeldak en een wat hogere houten schuur op bakstenen voet, met een golfplaten dak.
| |
Kedichem, Lingedijk 25
Ligging en type
Op de plaats van een oude boerderij werd in 1877, iets ten westen van de dorpskern van Kedichem, de thans nog bestaande hoeve gebouwd, met het woongedeelte haaks ten opzichte van en iets oplopend naar de Lingedijk, zodat er een niveauverschil tussen voor- en achterhuis bestaat.
Langs de rechterzijkant loopt een pad naar beneden het erf op, waar zich diverse bijgebouwen bevinden. Voor het huis ligt een siertuin.
De boerderij heeft een dwarsgeplaatst, symmetrisch ingedeeld voorhuis met middengang, een door een brandmuur daarvan gescheiden middenkeuken en een door een tweede brandmuur afgescheiden middenlangsdeelschuur met breed voerdeel. Het dwarse voorhuis is onderkelderd. De grote woonkeuken is voorzien van een schouw met bakoven, de werkkeuken omvat een karnruimte/spoelkeuken
■ Voor- en rechterzijgevel van Lingedijk 25 te Kedichem, opname 1987
ken met pomp en twee pompbakken. Vanuit deze ruimten zijn de beide kelders onder het voorhuis toegankelijk.
| |
Verbouwingen
De boerderij heeft sedert de bouw in 1877 geen essentiële wijzigingen ondergaan. Te vermelden valt het veranderen van een bedstede in een kast, resp. keuken, het veranderen van de trap naar de zolder boven het achterhuis, het afbreken van een privaat tegen het eind van de linkerzijgevel en het inbouwen van een WC in de spoelkeuken, alsmede het verlagen van de zolder in de middenbeuk van het bedrijfsgedeelte ten behoeve van de hooiopslag, nadat de noodzaak van het dorsen van graan op de deel, waarvoor een hoog middendeel noodzakelijk was, is komen te vervallen. Bij die gelegenheid zijn de beide hooibergen op het erf geruimd.
| |
Constructie
Het voorhuis heeft een enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel en is op de verdieping voorzien van vijf grenen Philibertspanten, twee lagen dik. De enkelvoudige balklaag van het achterhuis staat eveneens haaks op de voorgevel.
De grenenhouten draagconstructie van het bedrijfsgedeelte bestaat uit vijf ankerbalkgebinten, met Philibertspanten van drie lagen. De breedte van de middenbeuk bedraagt 6,50 m. en die der zijbeuken 2,65 m. De afstand tussen de gebinten is 3,85 m. Over het gehele dakvlak zijn lange schoren als windverband aangebracht.
| |
Exterieur
De boerderij is opgetrokken uit rode baksteen. De linkerzijgevel van het voorhuis is van een cementpleisterlaag met ingekrast blokverband voorzien tegen het inwateren. Het achterhuis ligt onder één kap met het bedrijfsgedeelte, maar is daarvan, zoals gezegd, door een brandmuur gescheiden. Het voorhuis wordt door een met blauwe pannen belegd zadeldak afgedekt. Boven het achterhuis en bedrijfsgedeelte ligt eveens een op het dak van het voorhuis aanlopend zadeldak.
De voorgevel bevat op de begane grond te weerszijden van de voordeur steeds twee, voorheen zesruits-, vensters met hanekamstrekken. Gietijzeren rosetankers. In het dak zit een (latere) dakkapel. Rechts van de voordeur is een hardstenen gevelsteen ingemetseld met: ‘de eerste steen gelegd // door // f. de klerk // 1 juni 1877’. De rechterzijgevel heeft in het voorhuis een kelderraam met diefijzers en een luik. Op de begane grond een, na 1960 aangebracht, venster en twee schuiframen op de verdieping. Gesmede muurankers in de vorm van twee lelies, gescheiden door een ruit. In de hoek tussen voor- en achterhuis een klein, na 1960 aangebracht, venster ter verlichting van het keukentje. In het achterhuis, overgaand in het bedrijfsgedeelte een zesruits venster, een opgeklampte deur met bovenlicht, een dubbele deur met bovenlicht als toegang tot de schuur, vier lichtgetoogde stalvensters met zesruits gietijzeren ramen.
De linkerzijgevel van het voorhuis is afgewerkt met een pleisterlaag met getrokken voegen tegen het vocht. Hier bevinden zich een kelderraam en twee schuiframen op de verdieping. Muurankers als bij de rechterzijgevel. In de hoek tussen voorhuis en achterhuis een klein vierkant venster met jalousieluik. Voorts ter hoogte van de karnruimte/spoelkeuken een zesruitsvenster en opgeklampte deur met bovenlicht, een later aangebracht WCraampje, vier getoogde ramen met gietijzeren tracering en een dichtgezet, halfrond stalraampje voor duiven of kippen. Rechte staafankers.
In de achtergevel zit een grote, driedelige middendeur met bovenlicht met roedeverdeling en zijlichten. Hierboven
| |
| |
DOORSNEDE B-B
■ Kedichem, Lingedijk 25
- Boerderij, plattegronden en doorsneden
Schaal 1:300. Opmetingstekening J. Jehee, 1986
een hooiluik. Aan de uiteinden bevinden zich de mestdeuren, waarboven getoogde vensters met gietijzeren ramen. Rechte staafankers. Op de plaats waar de binnengoten uitkomen, zitten twee putten tegen de achtergevel; daarnaast twee mestbakken.
| |
Interieur
Aan beide zijden van de middengang, die vanaf de voordeur via een trap tegen de tweede brandmuur teniet loopt, bevinden zich in het voorhuis de toegangen tot twee grote kamers te weerszijden, de trap naar de zolder boven het voorhuis rechts en de trap naar beneden naar het achterhuis in het verlengde. Alle toegangen worden afgesloten met een paneeldeur met geprofileerde omlijsting.
In de rechterkamer eenvoudige zwartmarmeren schouw met consoles tegen de zijmuur. De voormalige bedstede tegen de achterkant is in een keukentje veranderd. Hiernaast een ondiepe kast met luik naar een extra bergruimte onder de daarachter lopende trap naar de voorzolder. Zware geprofileerde lijsten rond de deuren. De balken van de enkelvoudige balklaag zijn groen geschilderd met een rode bies. De tussenliggende velden zijn beige van kleur. Het betreft hier vermoedelijk nog de oorspronkelijke kleurstelling.
De linkerkamer, vroeger de mooie kamer, is wat rijker uitgevoerd. De schouw tegen de zijmuur is van geaderd zwart St. Anna marmer en heeft overhoeks geplaatste consoles. Tegen de achterwand van links naar rechts een van een raam en een schap voorziene bedstede, afsluitbaar met een dubbele paneeldeur, waaronder een bergplaats met luik, een grote inloopkast met dito deur en schappen en een tot kast veranderde bedstede, ook weer met een dubbele paneeldeur. Balkenplafond als in de rechterkamer.
Via de trap naar beneden bereikt men het achterhuis waarin de grote woonkeuken rechts en de karnruimte/spoelhok links. Aan de kant van de woonkeuken is na 1960 een wand geplaatst. Oorspronkelijk stond hij in open verbinding met de gang.
| |
| |
In de woonkeuken bevindt zich een grote schouw, die geheel betegeld is met polychrome ornamenttegels, die, hoewel het motief al in de 17de eeuw voorkomt, toch zullen dateren uit de bouwtijd van de boerderij, alsmede met 18de eeuwse mangaankleurige tegels met een voorstelling van een vrouw met koe in een landschap rechts en een boer met paard in een landschap links. In het midden bevindt zich een baan met marmer- of schildpadtegels en vier mangaankleurige ornamenttegels. Aangezien de mangaankleurige tegels en mogelijk ook de schildpadtegels uit de 18de eeuw dateren, ligt het voor de hand te veronderstellen, dat zij afkomstig zijn van de oudere boerderij, die op deze plaats heeft gestaan. In het midden van de schouw een ijzeren haal, waaraan een kookpot hangt. Een bakoven bevindt zich rechts hiervan. De wangen van de schouw zijn betimmerd met pilasters met basement en kapiteel.
■ Betegelde schouw met bakoven in Lingedijk 25 te Kedichem, opname 1987
Zij dragen een geprofileerde omlopende kroonlijst. De houten onderdelen van de schouw zijn beschilderd in een imitatie-eiken kleur.
De balken van de enkelvoudige balklaag zijn met dodekop beschilderd, evenals de luiken van de vensters. De wanden waren oorspronkelijk tot circa 1 meter hoogte met een groene marmerimitatie beschilderd. Resten hiervan zijn nog in de gang zichtbaar. Links naast de schouw bevindt zich de toegangsdeur tot de kelder. Deze heeft ijzeren binten waartussen troggewelven en rode en blauwe gebakken vloertegels. Langs de wand schappen om kaas op te leggen. Raam met diefijzers.
In de voormalige karnruimte/spoelkeuken bevindt zich de pomp met koperen kraan en ijzeren zwengel met koperen knop, alsmede twee pompbakken: een, de pompbak, om het vuile water af te voeren en de ander, de koelbak om de melk erin te koelen en als toevoerbak naar de voergoten in de stal. In de vloer is het looppad van het paard voor de karnmolen aanwezig, alsmede een molensteen, waarop de karn stond. De karnmolen is afgebroken. In deze ruimte bevindt zich de voormalige bedstede voor de meid en de toegang tot de tweede kelder, die eveneens is voorzien van troggewelven en blauwe gebakken vloertegels. De zolder boven het voorhuis is te bereiken via een trap die op de middengang van het voorhuis uitkomt. De trap voor de zolder boven het bedrijfsgedeelte was vroeger tegen de tweede brandmuur in de deel gesitueerd. Tegenwoordig loopt hij vanaf de gangtrap naar boven tussen de eerste en de tweede brandmuur.
Op de verdieping van het voorhuis werd vroeger het gedorste koren opgeslagen. Thans zijn er twee slaapkamers afgetimmerd. Aan de uiteinden van het voorhuis bevinden zich nog twee bedsteden. Op de verdieping boven de werkruimtes zit het rookluik van de schouw, waarin de ijzeren staaf bevestigd zit, waaraan de hammen en worsten gehangen werden.
Op deze verdieping is een knechtenkamer afgescheiden, die zich oorspronkelijk in de stal bevond.
Via de spoelkeuken is de driebeukige bedrijfsruimte bereikbaar. Zij heeft een brede middendeel, voergoten, standplaats voor het vee, een mestgoot daarachter en een pad om de mest via de deuren in de achtergevel weg te kruien.
Het hooi werd op de til, boven de zijbeuken opgeslagen. Nadat de noodzaak tot dorsen in het achterste gedeelte van de stal kwam te vervallen, is de zolder in de middenbeuk verlaagd voor hooitas. In de houtconstructie zijn roeden van de in de nabijheid afgebroken molens van de polder Oosterwijk met Kedichem (windbemaling opgeheven in 1883) als slieten toegepast.
| |
Kleur
Veel van de oorspronkelijke kleurstelling is bewaard gebleven. De geprofileerde omlijstingen van de deuren in de gang zijn alle van een marmerschildering voorzien. De deuren zijn met een houtimitatie beschilderd. De plafonds in het voorhuis hebben hun oorspronkelijke groen/rood/beige kleurenschema bewaard. In de woonkeuken zit de zgn. eikehoutbeschildering op de schouw. Wanden, deuren, vensters en plafonds zijn in keuken en karnruimte/spoelkeuken met dodekop bestreken. De groene marmerimitatie in de gang van het achterhuis is hier en daar nog te zien.
| |
| |
| |
Het erf
Op het erf bevindt zich, naast de boerderij een bakstenen paardenstal met hooiberging onder zadeldak, uit 1877, met deuren in de lange gevel en diverse vensters met gietijzeren raampjes. Ook hier is een molenroede toegepast in de houtconstructie.
Voorts een vervallen wagenschuur. De varkensschuur is tot woning verbouwd. De beide hooibergen terzijde zijn afgebroken. Links naast de boerderij een klein spoelhokje en een rieten tuinhuisje.
Voor de boerderij bevindt zich een tuin met slingerende palmheggen in grind. Geschoren linden beschutten de voorgevel.
| |
Zuider Lingedijk 89 te Spijk
Ligging en type
Aan de Zuider Lingedijk tussen Spijk en Heukelum, iets ten westen van Vogelswerf ligt de boerderij in de teen van de dijk, met de nok van het woongedeelte daaraan evenwijdig. De boerderij is vrijgelegen op een erf dat doorloopt tot aan de Spijkse Kweldijk en dat rechts van de hoeve via een klein houten hek en links via een brede afrit toegankelijk is. Op het erf bevindt zich een houten wagenschuur met ankerbalkgebint. De vijfroedige schuurberg,
■ Voor- en linkerzijgevel van het woongedeelte aan Lingedijk 89 te Spijk, opname 1987
die aan de linkerkant van de afrit stond, is afgebroken.
De boerderij bestaat uit een, dwars voor het bedrijfsgedeelte geplaatst, rechthoekig voorhuis onder een aan de rechterkant afgewolfd zadeldak en een door een brandmuur van het voorhuis gescheiden achterhuis en driebeukig bedrijfsgedeelte, op licht gerende plattegrond, waarvan het rechterdeel enkele meters naar achteren doorloopt om met de rest van de achtergevel een hoekschild te vormen. Het voorhuis is aan weerskanten onderkelderd.
| |
Bouwgeschiedenis
In de 17de eeuw stond op de plaats van de boerderij een hoeve met woon- en bedrijfsgedeelte onder één doorlopende kap, waarvan de daknok ongeveer 1,50 m lager lag dan van de huidige. In de brandmuur tussen voor- en achterhuis is de dakmoet goed zichtbaar. De zijmuren hadden een hoogte van 1,50 m. Van de 17de-eeuwse boerderij resteert het grootste deel van het voorhuis met de kelders. De indeling in de 17de eeuw was een direct via de voorzijde toegankelijke middenkamer met schouw en bakoven en twee zijkamers met bedsteden. Het bedrijfsgedeelte was, getuige resterend metselwerk, in ieder geval voor een gedeelte van steen. Het is zeer wel denkbaar dat de schouw in het voorhuis een tegenhanger had in het bedrijfsgedeelte. In de 18de eeuw, volgens het opgeschilderde jaartal in 1760, werd van de middenkamer een gang afgescheiden. Het metselwerk van voor- en zijgevels en de kap werden vernieuwd. Het achterhuis werd verder ingericht met pompstraat en scheidingswanden. Het bedrijfsgedeelte werd vervangen door een bredere stal met een nieuwe ankerbalkconstructie en kreeg een houten en een stenen wand. Tegen het eind van de 19de eeuw werd de toegang tot de linkerkelder in de linkerzijgevel gedicht, een venster werd aangebracht in de achtergevel van het voorhuis en de linkerzijgevel van de stal werd grotendeels versteend. Wijzigingen in de 20ste eeuw zijn weinig ingrijpend voor het gebouw geweest. Het middelste raam in de voorgevel werd iets naar links verschoven, hetgeen zichtbaar is aan de in tweeën geknipte spreuk en aan de hanekamstrek boven het venster. In beide zijgevels van het voorhuis werd een raam geplaatst. Het hout aan de varkensstal werd door betonsteen vervangen.
| |
Materiaal en constructie
De gevels van het woongedeelte zijn opgetroken uit rode baksteen 22,5 × 11 × 4,2 cm, 10 lagen = 45 cm en staan op een gecementeerde plint. De rechterzijgevel van het bedrijfsgedeelte is van dunne paars-rode baksteen, de linkerzijgevel uit rode baksteen, met dien verstande dat het bovenste gedeelte van hout is. De achtergevel is eveneens van hout, met uitzondering van de uitgebouwde varkensstal, die in betonsteen is vernieuwd. Tegen de rechterzijgevel en de linkerachtergevel van het voorhuis is een cementpleisterlaag met ingekrast blokverband aangebracht. Alle kappen zijn met riet gedekt.
De constructie van het driebeukige voorhuis bestaat uit een enkelvoudige balklaag in de zijkamers, evenwijdig aan de voorgevel en een samengestelde balklaag in de middenkamer en gang met de moerbalk evenwijdig aan de voorgevel. De enkelvoudige balklaag van het achterhuis of keukentravee staat haaks ten opzichte van de brandmuur.
Het bedrijfsgedeelte is met een houten schot afgescheiden van het achterhuis en wordt door vier overstekende ankerbalkgebinten met een tussenstijl in drie vakken verdeeld. De gebintstijlen staan op gemetselde bakstenen poeren en zijn door middel van korbelen geschoord. Van het eerste gebint zijn voor de eiken stijlen oude waterassen van een schepradmolen
| |
| |
DOORSNEDE A-A
DOORSNEDE B-B
■ Spijk, Zuiderlingedijk 89
- Boerderij, plattegronden en doorsneden.
Schaal 1:300. Opmetingstekening J. Jehee, 1987
toegepast. De afgesleten tandraderen zijn nog duidelijk te herkennen. Het gebint tegen de achtergevel is nog geheel gaaf. De stijlen zijn van eiken, trekbalken, korbelen, windschoren en gebintplaten van grenehout. Op enkele gebintstijlen zijn telmerken aangetroffen, gemerkt 1 t/m 4 met halve maantjes en recht gehakt.
De breedte van de deel bedraagt circa 6,70 m, die van de zijbeuken is 3,50 m (links) en 4,70 m (rechts).
| |
Exterieur
In de voorgevel bevinden zich een kelderluik aan de linkerzijde en op de beganegrond van links naar rechts een zestienruitsvenster met wisseldorpel, een voordeur met ongedeeld bovenlicht en twee zestienruits-vensters met wisseldorpel. Alle gevelopeningen zijn van hanekamstrekken voorzien. Tussen de vensters en de deur loopt een zandstenen band waarin een spreuk is uitgehouwen: ‘godt wil dit huys // van qvaet bevry // en* en 3yn inwoon ders gebenend yen’. Bij de vernieuwing en verplaatsing van het middenvenster naar links in de jaren '50 van deze eeuw is de tekst na ‘bevry’ afgehakt en is ‘en*’ ter rechter zijde bijgevoegd, waardoor de logische structuur van de zin iets verminkt geraakt is. Rechts naast de voordeur bevindt zich een rechthoekige, witgeschilderde steen met zwartgeschilderd reliëf, waarin twee gekruisde sleutels. In de vier hoeken van de steen staat de tekst: ‘het wapen van leiden’. Hierboven is over het muuranker heen het jaartal ‘1760’ in een wit veld geschilderd. In de linkeronderhoek, op de scheiding van metselwerk en plint zit een hardstenen peilsteen met ‘6 el 55 dm // boven AP’. Staafankers.
In de gepleisterde rechterzijgevel bevinden zich twee kelderlichten, een venster op de begane grond en twee kleine vensters op de verdieping.
In het muurwerk van de linkerzijgevel, die eindigt in een kleine tuit met een fronton en die van vlechtingen is voorzien, zijn op de begane grond van links naar rechts zichtbaar de sporen van een dichtgezette deur en een lichtgetoogd T-venster met luiken. Op de verdieping bevinden zich twee openslaande vierruitsvensters waarboven een kleine rollaag is te zien. Rechte staafankers en een kruisanker in de top.
Het kleine stukje achtergevel van het voorhuis is gepleisterd en bevat een boogvormig, gietijzeren venster ter hoogte van de begane grond.
De lage rechterzijgevel van dit gedeelte van de boerderij is aan het begin of in het midden van de 19de eeuw versteend en bij die gelegenheid opgetrokken uit rode baksteen met een stroomlaag onder de dakrand. Ter hoogte van het achterhuis is de zijgevel samengesteld uit een groot formaat baksteen, mogelijk nog 17de-eeuws. In de gevel van het achterhuis en bedrijfsgedeelte bevinden zich twee vensters.
De hoog opgetrokken linkerzijgevel is aan het eind van de 19de eeuw vervangen door een bakstenen muur. Het stalgedeelte is op de verdieping in rabat uitgevoerd, dat oorspronkelijk tot aan de grond heeft doorgelopen. In
| |
| |
■ Overzicht van Lingedijk 89 te Spijk, opname 1987
het gevelgedeelte van het achterhuis bevindt zich een strokendeur met zijlicht en een W.C. raampje op de begane grond en een luik waarboven een boogvormig gietijzeren venster op de verdieping. In het muurwerk van het stalgedeelte vier boogvormige gietijzeren vensters en een dito halfrond venster. In de beplanking op de verdieping zit een hooiluik. Zeer lange staafankers.
De achtergevel bestaat uit opgeklampte horizontale, zwartgeteerde delen, waarin een deeldeur en twee mestdeuren.
| |
Interieur
Het onderkelderde voorhuis bestaat uit een middenvertrek met schouw, een rechter voor- en achterkamer en een linkerkamer, die van het middenvertrek is gescheiden door een gang. Op de verdieping, via een rechte trap toegankelijk, is aan de linkerkant een slaapkamer afgetimmerd, die met een houten wand is afgescheiden van de rest van de zolder, die door drie spanten in vier vakken wordt verdeeld. De indeling van de kamers op de begane grond is als volgt. Te linkerzijde van de van voor naar achteren lopende gang bevindt zich een enkele treden hoger liggend vertrek met enkelvoudige, geprofileerde balklaag. Tegen de achterwand zijn de twee bedsteden door een aanrecht vervangen. Een raveling geeft de oorspronkelijke plaats van de 18de-eeuwse schouw tegen de linkerzijgevel aan. Aan de rechterkant van de gang is de toegang tot de middelste kamer met moer- en kinderbalken. Tegen de achtermuur bevindt zich de schouw waarin een voormalige bakoven zichtbaar is. Links naast de schouw is een inloopkast met blauwe tegels met landschappen en paarsrode tegels. Ter rechter zijde zit ook een kast, die toegang geeft tot een van de bedsteden in de rechter achterkamer. Via een trapje in de middenkamer zijn de rechter voor- en achterkamer toegankelijk, beide met een enkelvoudige balklaag. In de iets hoger liggende achterkamer zijn twee bedsteden afgetimmerd, die oorspronkelijk beide vanuit de middenkamer toegankelijk waren.
Aan het eind van de gang, waarin de moerbalk van de middenkamer doorloopt, bevindt zich links achterin de met een houten deur (in een 17de-eeuws kozijn) afgesloten toegang tot de linkerkelder. Het voorste gedeelte van deze kelder is voorzien van een tamelijk laag tongewelf en een kelderlicht in de voorgevel. De vloer is met blauwe plavuizen belegd. Het achterste deel van de kelder, met een hoge houten zoldering, bevat twee gecementeerde 19de- of 18de-eeuwse pekelbakken, waarboven de vloer van de voormalige bedsteden in de linkerzijkamer is aangebracht.
De rechterkelder, waarvan het voorste gedeelte is dichtgegooid, is toegankelijk vanuit de stal en bestaat thans uit twee naast elkaar liggende ruimtes, beide met een tongewelf afgedekt. Direct achter de brandmuur ligt het achterhuis of middenkeuken, overigens niet over de volle breedte. Het meest rechtse vak maakt al deel uit van de stal. In het achterhuis bevindt zich de pomp met pompbak, met aan weerszijden daarvan toegangen tot de stal. Een wand met een twintigruitsraam en een 17de-eeuwse deur vormt de afsluiting met de grote keuken, waarin de schouw annex bakoven tegen de brandmuur is gesitueerd. Ook de karnton stond in het keukenvertrek
■ Achtergevel met deels verbouwde hoekgevel aan Lingedijk 89 te Spijk, opname 1987
opgesteld. Aan de rechterkant is een kast en de toegang naar de rechterzijbeuk van het bedrijfsgedeelte. Op de zolder boven het achterhuis, toegankelijk vanuit de stal, werd gereedschap opgeslagen.
Het bedrijfsgedeelte is op de begane grond door een houten schot van het achterhuis gescheiden en wordt door ankerbalkgebinten in drie vakken verdeeld. Rechts bevinden zich de door schotten onderverdeelde paardestallen met ruif, gemetselde en van een houten beplanking voorziene voorgoten en mestgang, alles met klinkers geplaveid. In de linkerzijbeuk zijn de koestallen met koestaken en voergoot en mestgang. In het eerste vak van de middenbeuk heeft de karnmolen gestaan. Een gat in de zoldering geeft de plaats aan van de spil. Het laatste vak diende als dorsvloer. De dorsvloer was oorspronkelijk van hout, thans alles gecementeerd. Op de deel werd 's-zomers gewoond. In de slieten van de zolder zijn molenroeden verwerkt. De zolder diende voor opslag van koren (een vak) en hooi (twee vakken). In het achterste deel van de stal, onder het schild, waren varkenshokken ingericht.
| |
| |
■ Lexmond, Kortenhoevedijk 6
- Boerderij, plattegrond en doorsneden
Schaal 1:300. Opmetingstekening door J. Jehee, 1986-1987
■ Boerderij en zomerhuis aan de Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, opname 1986
| |
De L-vormige boerderij
Lexmond, Kortenhoevendijk 6
Ligging en type
Aan de Kortenhoevedijk, iets ten noord-oosten van de dorpskom van Lexmond, ligt de boerderij met het woongedeelte naar de dijk gericht. Op het voormalige erf staan thans fabrieksgebouwen, de boerderij is buiten gebruik en wordt ook niet bewoond. Te linker zijde bevindt zich een zomerhuis. Voor de boerderij ligt een kleine tuin met enkele vruchtbomen, die te niet loopt in de voet van de dijk.
De boerderij bestaat uit een voorhuis met een naar links uitgebouwde onderkelderde opkamer tegen tuitgevel, een door een brandmuur en op de verdieping door een houten schot daarvan gescheiden achterhuis, met een kapelvormige uitbouw te rechter
| |
| |
zijde, door een tweede, tot de daknok doorlopende brandmuur gescheiden van het bedrijfsgedeelte onder wolfdak.
| |
Bouwgeschiedenis
Het oudste gedeelte van de boerderij dateert uit het begin van de 17de of uit het eind van de 16de eeuw. Uit deze bouwfase dateren de kelder en de opkamer, de drie restanten van gebinten in het voorhuis en de voordeur. Misschien was er een tweede bouwfase in de 17de eeuw. Het metselwerk van het eerste gedeelte van de rechterzijgevel zou daarvan kunnen dateren, alsmede de brandmuur met doorgang tussen achterhuis en stal, de toegangen tot de kelder en de gang bij de bijkeuken, de steunbeer tegen opkamer, dichtgezette kloostervensters aan de opkamer en de constructie van het bedrijfsgedeelte.
Aan het eind van de 18de eeuw hebben verschillende wijzigingen plaats gevonden. Het dwars geplaatste achterhuis zal uit die tijd dateren of is in die tijd uitgebreid, van de stenen voorganger is buitendaks een moet op de scheidingsmuur van de rechterachterzijkamer van het voorhuis en de linkerkamer van het achterhuis te zien. De oven en haard tegen tweede brandmuur zijn uit die tijd, de voorgevel is vervangen, evenals de linkerzijgevel van het bedrijfsgedeelte en de bedstedenwand is ingebouwd.
In de 19de eeuw zijn de vensters gewijzigd en de gevels gepleisterd.
In het begin van de 20ste eeuw is het portaal aangebracht, en de verdeling in de kamers, trap en houten scheidingswanden gerealiseerd.
De achtergevel werd vernieuwd van secundair gebruikt materiaal. In de loop van deze eeuw is de bijkeuken verbouwd en de rechterzijgevel opgehoogd.
| |
Constructie
De constructie van het voor- en achterhuis bestaat uit drie gebinten die tot aan de tweede brandmuur lopen en voor- en achterhuis in drie vakken verdelen. Het eerste gebint staat ongeveer vier meter uit de voorgevel. Van het eerste juk is alleen de ankerbalk zichtbaar. Deze is aan de rechterkant aan een stijl bevestigd, die op zolder is te zien. Aan de linkerzijde loopt de balk in het muurwerk van de opkamer. Op zolder is hier eveneens een stijl te zien, hetgeen betekent, dat de stijl boven er later is opgezet en de constructie van de uitbouw derhalve eerder is. In het rechtergedeelte, met uitzondering van de meest rechtse kamer, lopen over de ankerbalk heen eiken kinderbalken.
Het tweede juk is verwerkt in de brand- of scheidingsmuur tussen voor- en achterhuis. Van dit juk is de ankerbalk nog gedeeltelijk te zien. Van het derde juk is alleen nog één stijl aanwezig die in de brandmuur tussen achterhuis en bedrijfsgedeelte is opgenomen.
Op de eerste twee jukken staan de jukspanten. Over de stijlen loopt de gebintplaat of worm. Aan de linkerkant is hij ter diepte van de opkamer nog oorspronkelijk, daarna wordt hij door middel van een tussenstuk met de gebintplaat van de deel verbonden. Aan de rechterkant is de gebintplaat afgezaagd ter hoogte van het achterhuis. De gebintplaten hebben hun verankering aan de voorgevel.
De opkamer op de begane grond wordt door twee moerbalken in drie vakken verdeeld. Op de moerbalken staan twee jukken. Tussen de jukken en de jukplaat is geen windverband, waardoor de linkertopgevel van de opkamer naar binnen is getrokken. De genoemde onderdelen zijn van eiken. Het derde juk staat op de gebintplaat van het voorhuis, dus buiten de opkamer, terwijl het constructief behoort tot de opkamer. Ter plaatse van het spant verjongt de muur van de opkamer zich van ca 50 cm tot ca 20 cm, daarboven is andere steen gebruikt. De jukken zijn gemerkt 1 t/m 3 vanaf de topgevel.
De stal is verdeeld in vier vakken en bevat vier eikenhouten ankerbalkgebinten, waarvan èèn strijkgebint tegen de achtergevel. De gebintsafstand bedraagt 3,70 à 4 m. De middendeel is 8,15 m breed, de breedte der zijbeuken bedraagt 2,85 m.
De stijlen der gebinten staan deels op gemetselde bakstenen poeren met houten slof, deels op betonnen poeren. Over de ankerbalken liggen kinderbalken, waaroverheen een houten vloer. Op de ankerbalken staat een eiken jukspant waarop een grenen schaarspant. De worm over de stijlen is van eiken. De ronde en vierkante gordingen zijn verlegd.
Het dak is aan de rechterzijde opgelicht.
| |
Exterieur
Aan de boerderij zijn verschillende soorten baksteen toegepast. Achter de pleisterlaag van de opkamer is rode baksteen (formaat 21 × 10 × 4,5 cm, 10 lagen = 62 cm) te zien. Aan de voorgevel is in de 18de eeuw een kleinere steen toegepast van een rood/gele kleur.
Het eerste deel van de rechterzijgevel is opgetrokken uit grofgemetselde rode steen (17de eeuws), thans witgesaust op zwarte plint. Het metselwerk van de 19de-eeuwse uitbouw, met tuitgevel met vlechtingen is paars-grijs van kleur, 22,5 × 11 × 5 cm, 10 lagen = 56 cm.
Aan de linkerzijgevel is het metselwerk van het bedrijfsgedeelte uitgevoerd in bruin-grijze baksteen, 22,5 × 11 × 5,5 cm, 10 lagen = 56,5 cm. De achtergevel is voor wat het onderste gedeelte betreft opgetrokken uit oranje-rode baksteen, 24,5 × 12 × 6 cm, secundair verwerkt. Het overige gedeelte is metselwerk in waalformaat. Alle dakvlakken zijn met riet gedekt, met uitzondering van het rechterdakschild van het bedrijfsgedeelte, dat met blauwe pannen is bedekt.
De voorgevel is geheel bestreken met een cementpleisterlaag met ingekrast blokverband op zwarte plint, die in het laatste kwart van de 19de eeuw zal zijn aangebracht. Op de plaatsen waar de pleisterlaag beschadigd is, kan bij de opkamer rode en rechts van de voordeur rood/gele baksteen geconstateerd worden. In het rechtergedeelte drie zesruitsvensters met wisseldorpel op de begane grond, waarvan het meest rechtse iets lager zit, een voordeur met bovenlicht met verdeling in vierkanten en rechthoeken, waarvoor een houten portaaltje met gesneden bladmotieven boven de getoogde panelen en houtsnijwerk op de hoeken, alles eind 19de eeuw. De voordeur dateert uit de 17de eeuw en is in het laatste kwart van de 19de eeuw betimmerd. Op de verdieping een vierruitsvenster. In het linkergedeelte van de voorgevel bevindt zich een kelderluik met diefijzers. De opkamer heeft drie zesruitsvensters met wisseldorpel. In het rechtergevelgedeelte vier staafankers, drie kleinere en een wat langer, naast de vensters en voordeur, eind 18de eeuws, op de verdieping een aan de bovenzijde in de richting van het dakvlak gebogen anker, ter verankering van de gebintplaten van het voorhuis.
| |
| |
In het linkergedeelte grote kruisvormige ankers in het muurwerk van de kelder, waarschijnlijk in de 19de eeuw aangebracht om het spatten van de keldergewelven te voorkomen. Tussen de vensters van de opkamer drie rechte staafankers en een gaffelvormig anker.
De rechterzijgevel bestaat uit een laag gedeelte zonder gevelopeningen, een kapelvormige uitbouw en het muurwerk van het bedrijfsgedeelte, eveneens zonder gevelopeningen.
Op de begane grond twee negenruitsvensters met luiken, waartussen een eenvoudige deur met bovenlicht, indeling als bij voordeur, op de verdieping eveneens een negenruitsvenster. Hanekamstrekken. Staafankers, twee gebogen ankers en een sieranker in de geveltop.
Het metselwerk van het bedrijfsgedeelte is in waalformaat uit de 60ger jaren van deze eeuw.
De linkerzijgevel van de opkamer bestaat uit een tuitgevel met vlechtingen op een gecementeerde plint. Op de zolderverdieping een kloosterkozijn met luik. Klezoren bij de muurbeëindigingen en het kozijn. Ter hoogte van de kelder met venster bevindt zich een steunbeer, van een iets kleiner formaat bruin-rode baksteen, eveneens met klezoren. In het muurwerk van de begane grond sporen van een in de 17de eeuw dichtgezet kloostervenster. Rechte staafankers als aan de voorgevel van de opkamer.
De achterzijde van de uitgebouwde opkamer is uit hetzelfde steenformaat opgetrokken als de voorgevel. Zij is gepleisterd geweest. Ten opzichte van het keldergedeelte ligt het opgaande muurwerk iets terug, zonder dat er een verschil in bouwperioden te constateren valt. Zesruitsvenster. Direct rechts hiervan sporen van een in de 17de eeuw dichtgezet venster of deur. De tuitgevel buikt nogal uit. Dat zal de reden geweest zijn van het aanbrengen van de steunbeer in de loop van de 17de eeuw en het dichtzetten van de vensters in zij- en achtergevel.
De linkerzijgevel van het achterhuis is uitgevoerd in metselwerk waalformaat in de jaren 1950-1960. Deur met kozijn. De gevel ligt ten opzichte van die van het bedrijfsgedeelte wat hoger. In het bedrijfsgedeelte vijf mestluiken, alles uit de 18de eeuw.
In de achtergevel bevinden zich grote deeldeuren, twee lagere mestdeuren, die later in het muurwerk zijn ingehakt en een hooiluik, alle met stalen kozijnen uit de jaren '60 van deze eeuw. De deeldeur wordt geflankeerd door een secundair gebruikt, 18de-eeuws twintigruitsvenster met wisseldorpel en een vierruitsvenster. Staafankers.
| |
Interieur
Het voorhuis bestaat uit een onderkelderde opkamer links en uit vier kamers en een gang rechts, waarboven een zolder, is twee traveeën of vakken diep en is van het achterhuis door een brandmuur gescheiden.
Achter de 17de-eeuwse voordeur bevindt zich links de muur van de opkamer, waarlangs zich de trappen naar opkamer en zolder bevinden. Hierachter is de toegang tot de bijkeuken. Rechts een houten scheidingswand met deuren naar de daarnaast gelegen voor- en achterkamer.
De opkamer is een op zichzelf staand bouwlichaam, met kelder en zolder. Door middel van ribloze kruisgewelven wordt de rechthoekige oppervlakte van de kelder in vier gelijke stukken verdeeld. Van links naar rechts wordt de kelder gesplitst door een scheidingsmuur. De voorste kelderruimte is toegankelijk via een doorgang onder de trap. De andere ruimte is toegankelijk via een (latere) doorgang, die uitkomt in de bijkeuken van het achterhuis. De vloer is gedekt met rode plavuizen die schuin gelegd zijn.
Het vertrek op de begane grond wordt door twee moerbalken, ondersteund door consoles, in drie vakken verdeeld. De vloer bestaat uit plavuizen die in het zand zijn ingebed. De stookplaats is vernieuwd.
■ 17de-eeuws deurslot aan Kortenhoevendijk 6 te Lexmond, opname 1986
De voorkamer rechts is twee ramen breed en is van de achterkamer door een houten wand gescheiden. De achterkamer heeft tegen de brandmuur een schoorsteenmantel van hout met terracotta versiering. In de rechterhoek, haaks op de brandmuur is een bedstede met kast afgetimmerd, waarnaast een doorgang naar de tweede voorkamer, alles versierd met pilasters en geprofileerde lijsten uit het einde van de 18de eeuw. Het plafond bestaat uit een moerbalk tegen de scheidingswand met de voorkamer met kinderbinten. Ter plaatse van de scheidingswand en de bedstedewand zit onder de moerbalk een gedeelte van een sleutelstuk uit de 17de eeuw. Het rechterzijgedeelte is in de diepte in tweeën gesplitst. De muren van het achterkamertje zijn nog origineel en dateren uit de 17de eeuw. De linkermuur is opgetrokken met leemspecie. De zolder boven het rechtergedeelte van het voorhuis is door middel van een spant in twee traveeën verdeeld. In het tweede vak bevindt zich tegen de scheidingswand met het achterhuis het rookkanaal van de schouw in de achterkamer beneden. De wand is te weerszijden van het rookkanaal van hout. Aan beide kanten is een bedstede afgetimmerd. Rechts is voor de sporen een ventilatieluik aanwezig, dat aan de gording scharniert.
Aan de linkerkant bevindt zich de zolder boven de opkamer.
Achter de brandmuur van het rechtergedeelte en deels achter de uitgebouwde opkamer bevindt zich de middentravee of achterhuis, dat één gebintvak diep is. De toegang zit in de rechterzijgevel, in de kapelvormige
■ Voormalige bedstede in Kortenhoevendijk 6, Lexmond, opname 1986
| |
| |
uitbouw. Vanaf de deel is het achterhuis via een deur naast de schouw in de brandmuur toegankelijk. Links en rechts van de dwarsgang met plavuizen, die teniet loopt tegen de oven bevinden zich twee vertrekken, die verlicht worden door ramen in de zijgevel. De rechterkamer is deels in het bedrijfsgedeelte ingebouwd en maakt daar constructief deel van uit, aangezien zij buiten het gebintvak van het achterhuis valt. De linkerkamer loopt door tot over het midden van de boerderij. Via een 18de-eeuwse deur is dit vertrek verbonden met de bijkeuken. Het geheel wordt gedekt met een enkelvoudige balklaag in de lengterichting van de boerderij.
De kapconstructie van de zolder boven het achterhuis gaat over in de dakconstructie van het voorhuis. In het rookkanaal van de grote oven tegen de scheidingsmuur met het bedrijfsgedeelte bevindt zich een rookkast.
Het bedrijfsgedeelte is door een brandmuur van het achterhuis gescheiden.
Tegen de brandmuur staat een grote, laat 18de-eeuwse schouw met een zwaar profiel. Rechts hiervan de 17de-eeuwse doorgang naar het achterhuis.
Voergoten zijn verdwenen.
| |
Hei- en Boeicopseweg 134-136
Type en ligging
Aan de noordzijde van de weg gelegen driebeukige voerdeelboerderij met een naar links uitgebouwde onderkelderde opkamer tegen tuitgevel. Woon- en bedrijfsgedeelte zijn door een brandmuur gescheiden. In de rechterzijgevel bevindt zich ter hoogte van de midden- of keukentravee een kapelvormige uitbouw, aan deze kant is de dakvoet over de gehele lengte opgelicht, aan de linkerzijde is de dakvoet alleen ter hoogte van de keukentravee iets opgelicht. Voor- en achterhuis onder rieten kap.
Ten behoeve van een dubbel bewoning is de boerderij gesplitst.
Op het erf staat een aantal niet van belang zijnde bijgebouwen.
| |
Materiaal en constructie
Voor- en achterhuis zijn opgetrokken uit verschillende formaten rode baksteen, verband houdend met de verschillende ontstaansperioden.
■ Hei- en Boeicopseweg 134-136-138 te Hei- en Boeicop, opname 1965
Formaat rechtergedeelte voorhuis: 21,5 × 10 × 5 cm
Formaat onderkelderde opkamer: 23 × 11 × 4,5 cm
Formaat achtergevel en linkerzijgevel: 25 × 12 × 5 cm
Formaat uitgebouwde kapel: (geen hele steen aanwezig) ...× 10,5 × 4,5 cm Het korte bedrijfsgedeelte wordt door drie ankerbalkgebinten, waarvan het laatste tegen de achtergevel staat, in twee vakken verdeeld.
De constructie is samengesteld uit eiken en grenen onderdelen, waaronder nogal wat secundair gebruikt materiaal, zoals staken, afkomstig van een hooiberg. Aan de oostzijde is zoals gezegd, de kapvoet verhoogd, waardoor de stijlen aan die kant zijn verlengd. Aan deze kant is in een travee een paardenstal met ruif opgenomen, met klinkers op de vloer. Aan de andere zijde de koestal met groep. In de voerbak bevindt zich in het midden van de stal een naad, die kan duiden op een eventuele latere uitbreiding. In deze zijbeuk bevonden zich tegen de scheidingswand met de keukentravee twee bedsteden, onderscheidenlijk op de begane grond en op de til. De sporen van horizontale regels zijn op de gebintstijl aanwezig. Het voor de brandmuur liggende woongedeelte beslaat twee traveeën. Halverwege dit voorhuis staat een (verlaagd) ankerbalkgebint. Of de gebinten tot de huidige voorgevel hebben doorgelopen, valt niet te achterhalen.
| |
Bouwgeschiedenis
De oudste boerderij zal een hallehuis op rechthoekige plattegrond geweest zijn en dateert uit het begin van de 17de eeuw. Baksteenformaat en sierbogen, alsmede het restant van een vlechting in het metselwerk van de voorgevel wijzen daarop. In het midden van de 17de eeuw werd de boerderij naar links uitgebreid met een onderkelderde opkamer, die vanuit de middenbeuk toegankelijk was. Deze toegang werd rond 1900 dichtgezet. In het begin van de 18de eeuw werd het bedrijfsgedeelte versteend. Wat later werd de kapelvormige uitbouw aan de rechterkant en de opknikte dakvoet aan de linkerkant ter hoogte van de keukentravee aangebracht.
In de loop van de 19de eeuw werd de dakvoet over het hele rechtergedeelte van de boerderij opgelicht. Het muurwerk is nadien nog een keer vernieuwd.
| |
Exterieur
In de voorgevel zijn twee bouwfasen zichtbaar. In het rechtergedeelte zitten van rechts naar links een (naar rechts verplaatst) zesruitsvenster. Deze verplaatsing zal al in een vroeg stadium hebben plaats gevonden, aangezien bij de aansluiting van het metselwerk en het venster klezoren zijn toegepast. Naast dit venster zit een deur, die ooit 12 cm is verbreed en een gekoppeld venster uit 1962 met ontlastingsboog.
| |
| |
BEGANEGROND
KELDER
DOORSNEDE B-B
DOORSNEDE C-C
VOORGEVEL
DOORSNEDE A-A
KELDERRAAM
■ Hei- en Boeicop, Hei- en Boeicopseweg 134-136-138
- Boerderij, voorgevel, plattegrond, doorsneden en detail kelderraam.
Schaal 1:300 en 1:50. Opmetingstekening J.M. van Es, 1987-1988
Boven deur en venster bevinden zich delen van ronde ontlastingsbogen. Aan de hand hiervan was de oorspronkelijke positie van deur en venster te bepalen. Een gekruld muuranker tussen deur en venster. Op de verdieping twee venstertjes onder de dakrand, die ter plaatse in 1962 zijn aangebracht. Het vierruitsvenster is van het bedrijfsgedeelte afkomstig, het gekoppelde venster vervangt een luik. De plaats van de vlechtingen van vóór de ophoging van de dakvoet aan de rechterzijgevel is duidelijk zichtbaar. In het linkergedeelte zit een via een hoge stoep toegankelijke deur ter plaatse van een venster en een vierruitsvenster met strek. Drie lelieankers. Getuige sporen in het metselwerk was het oorspronkelijke venster breder en korter. Rechts naast de deur sporen van een vlechting en enkele stootvoegen (plaats van een venster behorend tot de oude hallehuisboerderij?). De deur zal zijn aangebracht rond 1900 toen de doorgang vanuit de middenbeuk werd dichtgemaakt.
De linkerzijgevel heeft twee later ingezette keldervenstertjes, waarvan een met een laat-16de-eeuws kozijn. Twee vensters in de geveltop.
In de voorheen gepleisterde achtergevel van de opkamer zit een (verlaagd) kloosterkozijn. Sporen van blauwe verf op de plint. Klezoren in de koppenlagen op de hoeken van dit bouwlichaam.
In de kapelvormige uitbouw is enig 18de-eeuws metselwerk zichtbaar. Overigens verbouwd. In de kapel bevond zich een deur en een venster, die rond 1930 door het huidige venster zijn vervangen.
De achtergevel met wolfeind heeft een smalle deeldeur, waarnaast een venster en aan weerszijden twee, verplaatste of later ingezette, mestdeuren. Boven de deeldeur een tweedelig openslaand luik. Sporen van een dichtgezette kippen(?)ingang.
De linkerzijgevel is voorzien van mestluiken. Ter hoogte van de keukentravee is een luik dichtgezet. Hierboven is een venster onder opgewipte dakrand aangebracht.
| |
Interieur
De toegang zit in de middenbeuk, waar zich een (gemoderniseerde) haard bevindt tegen de brandmuur, die geflankeerd wordt door ruimtes, waarin bedsteden en een spinde in ondergebracht waren.
In verband met gedeelde bewoning is de rechterzij beuk thans alleen vanuit de midden- of keukentravee toegankelijk. Sporen van een weggebroken haard in deze zijbeuk. Balklagen zijn door betimmeringen aan het oog onttrokken. De opkamer is thans uitsluitend van buitenaf bereikbaar. De interne verbinding is dichtgezet. Enkelvoudige balklaag met consoles, haaks op de voorgevel. Ter plaatse van een oude schouw staat nu een vroeg 20ste-eeuwse schoorsteenmantel. De scheiding op de verdieping tussen opkamer en het voorhuis bestaat uit een houten schot. De onder de opkamer gelegen kelder heeft eveneens een enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel. De kelder is door middel van een houten schot in tweeën gedeeld. Het voorste gedeelte was bereikbaar door een luik in de vloer, thans alleen aan de buitenzijde door het kelderraam.
De midden- of keukentravee heeft een (gemoderniseerde) haard tegen de
| |
| |
brandmuur met het voorhuis en wordt door een (deels stenen) wand van het bedrijfsgedeelte gescheiden. Enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel in de middentravee, die alleen zichtbaar is in het vak van de kapelvormige uitbouw, dat van de rest van deze travee door een muur met zestienruitsvenster gescheiden is.
Getuige de vroegere aanwezigheid van een mestluik zal de stal aan de westkant tot aan de brandmuur hebben doorgelopen. De plaats van de pomp was in het bedrijfsgedeelte tegen de scheidingsmuur met de middentravee. De lemen vloer op de deel is door een betonnen vervangen.
| |
De dwarsdeelboerderij met waterzolder
Nieuwland, Smalzijde 12
Ligging en type
De boerderij ligt ten zuiden van de dorpskern aan de oostkant van de Leerbroeksche Vliet, met het woongedeelte naar de weg gericht. Het erf is aan beide zijden van de boerderij toegankelijk. De grote oprit aan de linkerzijde is gemeen met die van nr. 11. Het betreft hier een tweebeukige dwarsdeelboerderij op rechthoekige plattegrond, waarvan het dak aan de voorzijde tegen een asymmetrische topgevel aanloopt en aan de achterzijde een wolfeind heeft. Op de verdieping van het bedrijfsgedeelte zit een waterzolder.
De boederij is niet meer als zodanig in gebruik.
| |
Bouwgeschiedenis
De boerderij zal oorspronkelijk uit het einde van de 18de eeuw dateren. Zij komt voor op de kadastrale minuut. Uit deze bouwfase dateren van de constructie de drie achterste gebinten, de rechterstijl en de ankerbalk op de verdieping bij de brandmuur, alsmede de gebintplaten over de volle lengte van de boerderij, die duiden op de aanwezigheid van een oorspronkelijk vijfde gebint tegen de voorgevel. Voorts zijn de kaaskamer met inrichting, de plaats van de schouw in de middenkeuken en de bedstede met naastliggende kast oorspronkelijk. Oud metselwerk zit aan het stalgedeelte.
Tegen het eind van de 19de eeuw zijn
■ Voor- en linkerzijgevel van Smalzijde 12 te Nieuwland, opname 1979
de gevels van het voorhuis (woon- en werkgedeelte) vernieuwd, evenals de balklaag over het stalgedeelte. Naast kleine wijzigingen aan vensters in de 20ste eeuw heeft na 1979 een grote inwendige verbouwing plaats gehad, waarbij onder andere de trap is verplaatst en in het bedrijfsgedeelte de groep en mestgang dichtgestort zijn met beton.
| |
Materiaal en constructie
De boerderij is opgetrokken uit baksteen, met uitzondering van de linkerzijgevel, die op de verdieping na het woongedeelte uit houten delen is samengesteld. Het muurwerk van de stal en de brandmuur in het inwendige verjongt zich naar boven toe. Het dak is met riet gedekt.
Door vier, oorspronkelijk vijf, grenehouten ankerbalkgebinten wordt de boerderij in vijf vakken verdeeld. Het eerste vak wordt door het woongedeelte ingenomen, dat door een brandmuur van de rest van de boerderij is gescheiden. Hierachter ligt de middenkeuken met schouw, die eveneens een vak inneemt. Het bedrijfsgedeelte tenslotte omvat drie vakken.
In de breedte bestaat de boerderij uit twee beuken, waarvan de linker breder en hoger is dan de rechterbeuk, die onder een tamelijk laag doorlopend dakvlak ligt.
De houtconstructie van het woongedeelte is niet meer compleet. Aanwezig zijn nog de gebintplaten over de volle lengte met sporen van stijlen en windverband. De grote woonkamer linksvoor en de daarachter liggende woonkeuken hebben een enkelvoudige balklaag haaks op de voorgevel. In het bedrijfsgedeelte bestaat de draagconstructie uit van telmerken voorziene ankerbalkgebinten met dekbalkjuk. De gebintstijlen staan rechts op hoge poeren, links staan zij op het muurwerk van de zijgevel. De door de balk heenstekende verankering is hier afgezaagd. In het midden, tegen de wand met de woonkeuken, is ter diepte van één vak een kaaskamer afgescheiden. Hierboven ligt over de hele breedte van de linkerbeuk de vloed- of waterzolder, waarop het vee in geval van overstroming gestald werd. Over twee zware balken liggen de dikke vloerdelen (9 × 37 cm), die op de muren van de kaaskamer zijn opgelegd.
| |
| |
VERDIEPING
BEGANEGROND
DOORSNEDE B-B
■ Nieuwland, Smalzijde 12
- Boerderij met waterzolder, plattegronden en doorsneden.
Schaal 1:300. Opmetingstekening J. Jehee, 1987
In de vloer zijn de sporen van de houten groep en mestgoot nog zichtbaar. De beesten stonden met de koppen naar elkaar in de lengterichting van de boerderij opgesteld.
| |
Exterieur
In de asymmetrische voorgevel bevinden zich drie vensters en een deur, die gesitueerd is in de as van de linkerbeuk. Op de eerste verdieping zitten twee vensters en op de tweede verdieping een, alle voorzien van lichtgetoogde strekken met sluitsteen. Onbewerkte windveer langs de dakrand. De deur tot de middenkeuken in de rechterzijgevel fungeert thans als enige toegang tot het woon- en werkgedeelte, aangezien de voordeur is dichtgezet. In deze gevel voorts nog enkele stalvensters.
De linkerzijgevel is ter hoogte van de woonkamer blind. Bij de middenkeuken is het oorspronkelijke venster vergroot. Dubbele deeldeuren geven toegang tot de dwarsdeel in de stal. Tevens in de stalgevel twee vensters en een dichtgezette deur naar de ruimte naast de kaaskamer. Op de verdieping onder andere het luik dat toegang geeft tot de waterzolder.
In de achtergevel een staldeur, geflankeerd door twee mestdeurtjes. In deze gevel sporen van oudere, dichtgezette vensters.
| |
Interieur
De in principe via de voorgevel toegankelijke grote kamer in het linkergedeelte heeft geen schouw. In de rechterbeuk zit een kleinere kamer met een stookplaats. Tussen beide vertrekken lagen de bedsteden, waar er nog één van bewaard is gebleven. De trap naar boven was oorspronkelijk ook op deze plaats gesitueerd. Een onder de trap liggende kast resteert.
De middenkeuken heeft een schouw tegen de brandmuur. Het toegangsportaal in de rechterbeuk is verbouwd en bevat thans onder andere de trap naar de zolder, waar aan de voorzijde twee kamertjes afgetimmerd zijn.
Kelders zijn, waarschijnlijk wegens de hoge grondwaterstand, niet aanwezig, hetgeen in Nieuwland vrijwel overal het geval is.
In het bedrijfsgedeelte is een kaaskamer met pekelbakken afgescheiden. De rest van de stal werd ingenomen door een koestal rechts en de met klinkers bestrate dwarsdeel en paardestal links. Voer- en mestgoten zijn verdwenen. Op de zolder van het bedrijfsgedeelte bevindt zich de reeds eerder genoemde waterzolder. De rest van de verdieping werd als hooitas gebruikt. |
|