De Vijfheerenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk
(1989)–Catharina L. van Groningen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
Bronnen en literatuur■ Henket, N.H., dr. Ch.M. Schols en J.M. Telders, Waterbouwkunde, derde deel, Afd. XIV-Bruggen, 's-Gravenhage 1888, 309-313; Horden, 303 e.v. 306, 307; Kemper, 37, 64, 69, 100 e.v. 102, 110 e.v.; De molens van Zuid-Holland, 's-Gravenhage 1980, 128, 129, 134, 135, 160, 161,; Nijhof, P., Windmolens in Nederland, Zwolle 1980, 8; Cat. Jan Blanken, 89, 90, 93; Schaepman, 92-93, 239, 302, 383-384; Teixeira de Mattos, IV (I), 46, 48, 633, 673 e.v., 678, 684, 686-687, 692 e.v.; idem IV (III), 202, 205 e.v., 254 e.v., 287, 317, 325-326, 346, 348, 359-360, 380-381, 406 e.v., 595-596, 601-603, 611-612, 626, 650-651, 664, 714-715, 725, 741, 757, 789, 820 e.v.; Verslagen betreffende den aanleg der Staatsspoorwegen (aanwezig bibliotheek NS); Winsemius, 3127, 3132, 3362, 3364, 3365; In dit hoofdstuk wordt de bemaling van de Vijfheerenlanden behandeld, met kunstwerken als molens, gemalen en sluizen, die daartoe werden gebouwd. Tevens wordt hier aandacht geschonken aan de voornaamste waterweg in dit gebied, het Merwedekanaal en de daarbij behorende kunstwerken, als bruggen, sluizen en bedrijfsgebouwen. Voor de sluizen en bruggen die een wezenlijk onderdeel uitmaken van de militaire bouwwerken, behorend tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie, wordt verwezen naar het betreffende hoofdstuk. Loskoppeling hiervan om tot een rangschikking naar type te komen, leek bij dit onderdeel minder wenselijk. Aangezien de Zuidhollandse molens uitvoerig beschreven staan in diverse publicaties, wordt in de tekst kortheidshalve daarnaar verwezen. | |||||||||||||||||
AlgemeenHet water in de Vijfheerenlanden vloeide aanvankelijk op natuurlijke wijze af op de rivieren en veenstroompjes (zie hiervoor de paragraaf over de waterhuishouding). Vanaf de 15de eeuw werd tot bemaling van het land met behulp van windmolens overgegaan, die uitsloegen op de Lek, de Zederik of de Linge. Aanvankelijk was één watermolen, die het water nog niet zo hoog hoefde op te malen om het rechtstreeks op het buitenwater of op een door kades omringde boezem te lozen, voldoende. In de 16de eeuw werden in sommige polders molens bijgebouwd om het water hoger op te malen. Al in de 16de eeuw werden zogeheten hoge boezems ingericht, waarin het water uit lage boezems werd opgemalen om vervolgens naar de dichtstbijzijnde rivier af te stromen. Bij Ameide werden in de 18de eeuw twee molens gebouwd ten behoeve van de afwatering van het noordelijk deel van de Vijfheerenlanden. Bij Sluis stonden vijf boezemmolens, die het water in de Lek uitmaalden, bij Achthoven stonden er acht. De molens bij Ameide zijn in 1828 afgebroken, omdat het stoomgemaal bij de Arkelse Dam hun werk overnam. Ook bij de Linge stonden indrukwekkende complexen: zo had de polder Nieuwland en Leerbroek vijf beneden- en vier bovenmolens. Heukelum had vier beneden en drie bovenmolens die op de Lingeboezem uitmaalden.
In de Vijfheerenlanden is het merendeel der molens vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw vervangen door stoomgemalen en later motorgemalen (diesel danwel elektrisch). Het gevolg hiervan was, dat zij, op vier na, zijn gesloopt. De overgebleven molens te Hei- en Boeicop, te Lakerveld (twee exemplaren) en te Leerdam, zijn alle van hetzelfe type, namelijk een wipmolen met buitenscheprad. De onderbouw van de Plukkopmolen (polder Lexmond) en die van de benedenmolen van de polder Hoogmiddelkoop zijn in gebruik als woning. | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
■ Overzichtskaart van de Vijfheerenlanden met de polders en de bestaande en inmiddels verdwenen molens en gemalen.
Schaal 1:150 000. Tekening T. Brouwer, 1986 De wipmolen is een verdere ontwikkeling uit het oudste type windmolen dat in Nederland voorkomt, de standerdmolen, waarbij een kast draait op een zware houten spil, de standerd. Bij de wipmolen is het vierkante, draaibare bovenhuis echter veel kleiner dan dat van de standerdmolen, terwijl de pyramide-achtige onderbouw of ondertoren weer veel groter is. Het bovenhuis bevat de wiekenas en de overbrengingsorganen, die de verticale koningsspil doen draaien. Als uitbalancering van het gewicht van de roeden met wieken dient een vanaf het bovenhuis lopende trap, verbonden met een eveneens vanaf het bovenhuis lopende staartbalk. Het onderhuis was dikwijls zo groot, dat er een woning in onder gebracht kon worden. Oorspronkelijk was de wipmolen buiten het onderhuis van een scheprad voorzien. Bij een latere ontwikkeling werd het scheprad door een vijzel vervangen, die schuin werd opgesteld, deels binnen en deels buiten het onderhuis. De wipmolen, die in de 15de eeuw is ontwikkeld, werd voornamelijk gebruikt als poldermolen voor het uitmalen van overtollig polderwater. Het concentratiegebied van de wipmolen was het polderland van Zuid-Holland, het westelijk deel van Utrecht en het Gelders rivierengebied en het land van Heusden en Altena in de provincie Noord-Brabant (Nijhof, Windmolens, 8).
De poldergemalen zijn alle gevestigd in eenvoudige functionele gebouwtjes, waarbij in sommige gevallen gebruik gemaakt is van de onderbouw van de daar nog aanwezige molenrestanten (polder Autena; polder Bolgerijen; polder Achthoven). Versieringen zijn schaars. Wel zijn bijna alle gebouwtjes van een gedenkplaat voorzien, die stichtingsjaar en -bestuur vermeldt. In het geval van de polder Middelkoop en van de polder Hoogeind en Schaayk zijn de oude gedenkplaten in nieuwe bouwwerken opgenomen. De gemaaltjes van Asperen. Heukelum en Spijk zijn buiten gebruik. Dat van Heukelum is uitgebreid en verbouwd tot een woning; de oorspronkelijke uitmonstering van het Asperense gemaaltje, dat als praktijkruimte is ingericht, is nog goed herkenbaar. Het Spijkse gemaal kent geen secundair gebruik en is in verval.
De afwatering van het gebied de Vijfheerenlanden is verdeeld over de rivier de Lek, de boezem van de Zederik en de rivier de Linge. De verschillende afwateringseenheden worden in bovengenoemde volgorde besproken. Gezien de aard van het onderwerp is op deze plaats gekozen voor een korte beschrijving per polder met de voor de waterhuishouding relevante bemaling. Bij een plaatsgewijze bespreking zou het onderwerp te veel verbrokkeld en daardoor onoverzichtelijk raken. Voor de behandeling van de twee Rijksstoomgemalen te Ameide en te Arkel met het daarbij horende sluizencomplex, alsmede voor het sluizencomplex bij Vianen wordt verwezen naar het hier volgende hoofdstuk over het Merwedekanaal met de kunstwerken, waaronder zij thuis horen. | |||||||||||||||||
De afwatering op de LekOp de rivier de Lek waterde de buitendijks gelegen polder De Eendragt af. | |||||||||||||||||
Gemaal voor de Polder de EendragtTe Lexmond aan de Nieuwe Kade, ongeveer 50 m ten noorden van de Lekdijk, staat het eenvoudige gebouwtje, dat ooit de machinerie voor het gemaal herbergde ter uitwatering van de polder De Eendragt. De polder strekt zich uit van de kom van het dorp Lexmond bovenwaarts tot aan Vianen. Voor 1883 vond de uitwatering van de polder door vrije lozing plaats via een stenen sluisje in de Nieuwe Kade, ongeveer 130 m ten noorden van de Lekdijk. In dat jaar werd een stoomgemaal gesticht ten zuiden van de oude uitwateringssluis. De stoommachines zijn in 1931 door een elektromotor vervangen. Het bestuur van de polder De Eendragt heeft het gemaalgebouw verkocht in 1959. De inventaris is | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
■ De situering der molens tussen Ameide en Achthoven ten tijde van de kadastrale minuut (1822).
Schaal 1:7 500. Tekening T. Brouwer, 1986 eruit gehaald, evenals het ijzeren scheprad. Overgebleven is een bakstenen gebouw onder met blauwe pannen gedekt zadeldak. De wanden zijn gedeeltelijk gepleisterd. Het gebouw is buiten gebruik en verkeert in slechte staat (Teixeira IV(III), 820 e.v.; Winsemius 3127 en 3132). | |||||||||||||||||
De afwatering op de ZederikboezemEen aantal polders en watergangen wordt afgemalen op de Oude Zederik en op de Zederik, thans het Merwedekanaal. In het begin van de 19de eeuw waren daartoe 23 windmolens in bedrijf, waarvan er 17 op het Merwedekanaal (toen nog Zederik) en zes op de Oude en Nieuwe Zederik tussen Meerkerk en Ameide uitsloegen. De verdeling over de polders was als volgt: polder Achthoven 2 molens polder Lakerveld 4 molens polder Lexmond 2 molens polder Bloemendaal en Ganskampen 1 molen polder Quakernaak 1 molen polder Middelkoop 2 molens polders Everdingen, Over- en Neder-Zijderveld en Over-Heicop (de Huibert) 2 molens polder Neder-Heicop 2 molens polders Neder- en Over-Boeicop 2 molens polder Bolgerijen 2 molens polder Autena 2 molens polders de Biezen, de Eng, het Mafit en Gouwenes 1 molen Vanaf 1890 werd de windbemaling geleidelijk door mechanische bemalingsinstallaties vervangen, aanvankelijk stoom, later diesel en/of elektrisch. In 1890 werd daarmee begonnen in de polder Middelkoop, dan volgen in 1893 de polders Neder- en Over-Boeicop, in 1895 het waterschap de Huibert, in 1905 de polder Lakerveld, in 1915 de polder Autena, in 1921 de polder Bolgerijen, in 1925 de polder Achthoven, in 1926 de polders Lexmond, Neder-Heicop en de Biezen, in 1928 de polder Bloemendaal en Ganzenkamp en in 1929 de polder Qua- | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
kernaak. Van de oude windmolens zijn er nog drie overgebleven, twee van de polder Lakerveld, waarvan één op de Oude Zekerik en één op het Merwedekanaal uitslaat en één molen van de polder van Neder-Heicop, die ook op het Merwedekanaal uitslaat. Langs het Merwedekanaal bevinden zich, vanaf Vianen gerekend, gemalen aan de Autenase kade, bij de Bolgerijense brug, aan de Zijderveldse Achterkade, aan de Nederboeicopperwetering, aan de Nederheicopperwetering, aan de Huibertse kade, aan de Bastaardkade aan de overzijde van het kanaal, en halverwege polder Middelkoop. Van het gemaal van de polder Bloemendaal en Ganskampen resteert alleen nog de molenwerf met fundamenten van het gebouw. | |||||||||||||||||
Gemaal aan de Merwedekade 2, hoek Autenase kade te Vianen, voor de polders de Biezen, de Eng en het MafitAan de Autenase kade stond tot 1926 een windschepradmolen, de Biezenmolen genaamd, die diende tot bemaling van het zuidelijk gedeelte van de polders ‘De Biezen’, ‘De Eng’ en ‘Mafit’ onder Hagestein. De molen werd in dat jaar gesloopt en vervangen door een dieselmotorgemaal, bestaande uit een Crossley-ruwoliemotor van 45-51 EPK, direct gekoppeld aan een dubbel aanzuigende centrifugaalpomp van het merk Jaffa, Utrecht. De installatie is nog compleet aanwezig. Het kleine bakstenen gebouwtje meet 8,00 m bij 6,00 m, ligt onder een zadeldak en heeft getoogde ijzeren vensters met roedenverdeling en siermetselwerk boven ramen en deur (Teixeira IV (III), 789). | |||||||||||||||||
Gemaal aan de Merwedekade 10, hoek Bolgerijse kade te Vianen, voor de polder AutenaDe bemaling van de polder Autena had plaats door twee windschepradmolens op de Zederikboezem. In 1915 werd de zuidelijke of Groote Autenasche molen aan het westelijk uiteinde van de Bolgerijse kade gesloopt en vervangen door een dieselmotorgemaal, hetgeen de eerste motorpolderbemaling op de Zederik betekende. De noordelijke of Kleine Autenasche molen, aan het westelijk uiteinde van de■ Gemaal voor de polder Autena, Merwedekade 10 te Vianen, opname 1986
Middenwetering, werd tegelijk afgebroken, aangezien zijn functie door het nieuwe motorgemaal overbodig geworden was. Het motorgemaal bestond uit een één cylinder ruwolie-Dieselmotor van 50 EPK, direct drijvend een centrifugaalpomp met éénzijdige instroming. De dieselmotor werd in 1942 vervangen door een elektromotor. Het gemaal was ondergebracht in een op de fundering van de oude molen opgebouwde machinekamer, waartegen aan de noordzijde een bijgebouw met bergplaats en kantoortje werd gebouwd. Het gemaalgebouw is opgetrokken uit grauw-rode baksteen. Het deel waar zich de machinekamer bevindt, is afgedekt met een van rode pannen voorzien zadeldak. Hier bevinden zich in de korte gevel drie getoogde ramen, waarboven een rond vensters. Tegen de noordgevel een gevelsteen met: ‘polder autena // gem. vianen en // everdingen // 1915’. Het lagere deel is plat afgedekt en bevat een getoogd venster en een zelfde deur. Een aantal vensters is dichtgezet. Het gemaal is nog in gebruik (Teixeira IV (III), 757; Schaepman, 239). | |||||||||||||||||
Polder Bloemendaal en GanskampenVroeger hadden de polders Bloemendaal en Ganskampen ieder hun eigen molen. De molen van Bloemendaal sloeg uit op en stond aan de Zederik bij het zuidelijk uiteinde van de Bloemendaalsesteeg, die van Ganskampen sloeg uit op en stond aan de Oude Zederik. Deze molen is omstreek 1800 verdwenen. Sindsdien is Ganskampen bij Bloemendaal in de bemaling opgenomen. Op 14 juli 1926 werd besloten de windbemaling te doen vervangen door een mechanische, waartoe het bovenste deel van de schepradmolen werd afgebroken. Het werk werd in 1928 uitgevoerd. In de molenromp (5,20 × 5,20 m binnenwerks) werd een horizontale compressorloze Deutzdieselmotor van 25 tot 28 EPK geïnstalleerd, die met riem- en tandradoverbrenging het oude scheprad bleef drijven. Thans resteert niets meer van de bemalingswerktuigen en de gebouwen (Teixeira IV(III), 202, 626). | |||||||||||||||||
Gemaal aan de Merwedekade 16, hoek Achterkade te Vianen, voor de polder BolgerijenVanouds had de bemaling van de polder Bolgerijen plaats door twee aan de Zederik staande windschepradmolens; de achtkante, Nieuwe of Grote molen stond aan het westelijk uiteinde van de Nederboeicopse of Achterkade en de Oude of Kleine molen lag iets meer naar het noordoosten. In 1921 werd de Grote molen omgebouwd tot een motorcentrifugaalpompgemaal en de Kleine molen werd gesloopt. Het motorgemaal bestond uit een Ruston-Proctor-ruwoliemotor van 42 PK, direct drijvend een centrifugaalpomp met tweezijdige instroming. Deze is inmiddels vervangen door een elektromotor. Een gedeelte van de molen is opgenomen in het gebouw, dat, opgetrokken uit rode baksteen, achthoekig van vorm is, met strokendeuren en zestienruits vensters. Het geknikte dak wordt gedekt met rechthoekige en ronde gebakken schaliën. Op de top staat een terra-cotta piron (Teixeira IV(III), 741). ■ Gemaal voor de polder Bolgerijen, Merwedekade 16/hoek Achterkade te Vianen, opname 1986
| |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
■ Achterzijde van het voormalig gemaal met scheprad voor de polders Neder- en Overboeicop, Kanaaldijk 2, Hei- en Boeicop, opname 1984
| |||||||||||||||||
Gemaal aan de Kanaaldijk 2 hoek Nederboeicopperwetering te Hei- en Boeicop, voor de polders Neder- en OverboeicopDe bemaling van de polder Neder Boeicop en Overboeicop had aanvankelijk plaats door twee molens op de Zederik. In 1893 werd de noordelijke of Grote Boeicoppermolen vervangen door een stoomschepradgemaal en de zuidelijke molen werd afgebroken. De stoommachine is in 1947 door een elektromotor vervangen. Het scheprad bleef echter als wateropvoerwerktuig gehandhaafd. In 1982 is het oude gemaal buiten gebruik gesteld en door een nieuw vervangen. Het gemaalgebouw is behouden, maar de machines zijn geamoveerd. Het is een gebouw op rechthoekige plattegrond, opgetrokken uit rood-bruine baksteen onder een met blauwe pannen bedekt zadeldak met geschulpte windveren en een makelaar. In de voorgevel een deur met bovenlicht in een getoogde omlijsting en een rond venster met gietijzeren bloemtracering. De linker- en rechterzijgevel zijn beide gepleisterd. Tegen de rechterzijgevel staat het grote scheprad opgesteld. In de achtergevel verschillende vensters met gietijzeren tracering en een deur. De naastliggende machinistenwoning, Kanaaldijk 3, is uit dezelfde tijd, eveneens op rechthoekige plattegrond onder zadeldak met geschulpte windveren (Teixeira IV(III), 725). | |||||||||||||||||
Gemaal en Hoekmolen aan de Kanaaldijk 16, hoek Nederheicopperwetering, te Hei- en Boeicop voor de polder Neder HeicopDe polder Neder Heicop werd door twee windschepradmolens afgemalen op het Merwedekanaal. De zuidelijk molen, Hoekmolen genaamd, is nog aanwezig. De noordelijke met de naam Peilmolen, werd in 1926 gesloopt. Op de fundering werd een gemaal met een motorcentrifugaalpomp gebouwd, bestaande uit een Crossley horizontale compressorloze dieselmotor van 58 tot 66 PK, gekoppeld aan een Stork centrifugaalpomp met tweezijdige instroming. In 1942 werd het gemaal geëlectrificeerd. Het eenvoudige gebouwtje van rode baksteen onder met rode pannen gedekt zadeldak heeft in de korte gevel een gedenkplaat met: ‘motorgemaal // polder neder heicop // gesticht nov. 1926 // het bestuur // c. kok voorzitter // m. de jong // m. de with // j.f. brouwer // h.f. de jong // heemraden // g. de jong mzn., secr. penn.’ De machinistenwoning op rechthoekige plattegrond ernaast dateert eveneens uit de jaren 1926-1927 (Teixeira IV(III), 714,715; Schaepman, 302).
De iets meer naar voren staande Hoekmolen is een wipmolen, met een open ijzeren scheprad buiten de molen en een woning erin. De molen wordt als reservebemaling in stand gehouden en wordt zo nu en dan in bedrijf gesteld. Een bouwjaar van de Hoekmolen is niet bekend. Hij dateert mogelijk uit de 18de eeuw. Als versiering is een opengewerkte makelaar aangebracht. Het halfronde bovenlicht boven de westelijke ingang draagt een driehoekige bekroning (Molens, 128, 129). | |||||||||||||||||
Gemaal aan de HuibertTen behoeve van de afmaling van de watergang de Huibert op het Merwedekanaal werd in 1895 een stoomgemaal gesticht ter vervanging van twee windmolens. In 1953 werd dit stoomgemaal door een gemaal met elektrische schroefpomp vervangen, dat is ondergebracht in een eenvoudig, vrijwel vierkant gebouwtje uit rode baksteen onder zadeldak. Het oude stoomgemaal staat terzijde. De schoorsteen is gesloopt (Teixeira IV (III), 664). | |||||||||||||||||
Gemaal aan de Kanaaldijk 14 te Hei- en Boeicop voor de polder MiddelkoopSedert 1649 waterde de polder Middelkoop tot 1890 uitsluitend af op de Zederik met twee molens. De noordelijke watermolen brandde in dat jaar, door blikseminslag, af en werd door een stoomgemaal vervangen. Met dit stoomgemaal deed de eerste mechanische polderbemaling zijn intrede in het boezemgebied van de Zederik. De zuidelijke molen werd afgeschaft. In de jaren 1951-1952 werd het stoomgemaal door een elektrisch gemaal vervangen, dat op enige afstand daarvan werd neergezet, dat op zijn beurt in 1987 is vernieuwd. Het gebouw van het oude stoomgemaal werd tot een moderne woning verbouwd. In een van de gevels is de gedenkplaat bewaard gebleven met: ‘1890 // stoomgemaal // polder // middelkoop // bestuur // a. van pieper. voorz. // k. buyserd. fzn. // secretaris penninc mr // heemraden // m. hijkoop // c. springer // c. van vliet. opz.’. De bij het stoomgemaal horende kolenloods is afgebroken in 1951 (Teixeira IV(III), 650,651; Schaepman, 383-384). | |||||||||||||||||
Gemaal aan de Bastaardkade 48, Lexmond voor de polder Lexmond, oostelijk deelDe polder Lexmond is waterstaatkundig in twee delen gesplitst. Kortenhoeven, Vijfhoeven, Kraayendal en Scharperswijk, die het oostelijk deel van de polder Lexmond vormen, werden door de Scharpers- of Scherperswijkse molen afgemalen op de Zederikboezem. In 1925-1926 werd deze molen afgebroken en vervangen door een, op zijn fundering gebouwde, motorcentrifugaalpompgemaal bestaande uit een horizontale Crossleyruwoliemotor van 43 à 47 PK, gekoppeld aan een centrifugaalpomp met dubbele instroming. In 1942 werd dit gemaal geëlectrificeerd. Het gemaal is in 1987 buiten gebruik gesteld en vervangen door een nieuw gemaal ten zuiden ervan. Het gebouw van het oude gemaal staat op een rechthoekige plattegrond en is | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
opgetrokken uit rode baksteen. Het gebouw ligt onder een iets overstekend, van windveren voorzien mansardedak dat met rode pannen is belegd. Boven de vensters met roedeverdeling en de deuren is een eenvoudige versiering in de vorm van een uitkragende tandlijst aangebracht. Aan de voorgevel zitten banden in gele baksteen. Terzijde staat een houten aanbouw op stenen voet met dubbele toegangsdeur. De zuig- en persbuizen hangen schuin af in het polder- en boezemwater (Teixeira IV(III), 611,612; Schaepman, 92,93). | |||||||||||||||||
Plukkopmolen voor de polder Lexmond, westelijk deelHet westelijke deel van de polder Lexmond werd via de Molenwetering op de Oude Zederik afgemalen door de Plukkopmolen. Deze stond op het punt waar de Oude Zederik, komende vanaf Meerkerk, een knik naar het noordwesten maakt. De Plukkopmolen werd in 1925-1926 buiten dienst gesteld en tot een woning ingericht. De functie van de molen is toen overgenomen door het gemaal van de polder Lexmond aan de Bastaardkade. De met riet gedekte, pyramidevormige ondertoren op gemetselde voet uit de 19de eeuw of eerder, gegevens daaromtrent ontbreken, is nog steeds ter plaatse aanwezig en in gebruik als woning. Aan de voorzijde zit een deur met bovenlicht, geflankeerd door twee negenruitsschuifvensters met luiken (Teixeira IV(III), 611, 612; Schaepman, 92, 93). ■ Met riet gedekt onderhuis van de voormalige Plukkopmolen, opname 1986
■ Bonkmolen bij Meerkerk aan het Merwedekanaal, opname 1973
| |||||||||||||||||
Gemaal, Vliet- en Bonkmolen voor de polder LakerveldDe bemaling van de polder Lakerveld had vroeger plaats door vier windschepradmolens. Drie daarvan maalden af op de Oude Zederik en één op de Zederik, thans Merwedekanaal. De molens op de Oude Zederik stonden aan de Zekerikkade en waren de Overtochtse of Rode molen, de Oude of Vlietmolen (deze twee stonden vlak bij elkaar aan het westelijk uiteinde van de Grote Vliet), alsmede de Lekkersche molen aan het westelijk uiteinde van de Kleine Vliet. De vierde molen, de Benedenste of Bonkmolen stond bij de zuidpunt van de polder ten oosten van Meerkerk. In 1904-1905 werden de Rode molen en de Lekkersche molen afgebroken. Op de plaats van de Rode molen werd een stoomgemaal geplaatst, waarvoor op 28 juni 1904 toestemming was verleend. Het stoomgemaal bestond uit een horizontaal stoomwerktuig, door een ketel gevoed, dat een centrifugaalpomp dreef met eenzijdige instroming. Het is thans door een elektrisch gemaal vervangen. De Vlietmolen en de Bonkmolen werden in 1904 gehandhaafd en zijn nog steeds ter plaatse.
Het eenvoudig roodbakstenen gemaalgebouwtje onder zadeldak met blauwe pannen heeft een gevelsteen met het opschrift: stoomgemaal // ‘de hoop’ en een gedenkplaat met: ‘polder lakerveld // stoomgemaal gesticht // anno 1904 // w. van iperen. voorzr. // m.a. roozendaal archt. // l. smulders & co. | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
fabrikn. // a. de jong // j. de jong // a. de hoop // heemrn.’. De Vlietmolen is een wipmolen met een open ijzeren scheprad buiten de molen. De molen dient tot de bemaling van de polder Lakerveld. Een bouwjaar is niet bekend. In de onderbouw bevindt zich een woning, met in de voorkant een deur met bovenlicht, geflankeerd door negenruitsvensters met luiken. Op de fraai gesneden borstnaald staat het jaartal 1848 geschilderd. Vermoedelijk is toen het bovenhuis vernieuwd. In de plooistukken van het bovenwiel is het initiaal D S, alsmede het jaartal 1855 ingehakt (Molens, 160, 161; Teixeira IV (III), 601-603).
De Bonkmolen is een wipmolen met een open ijzeren scheprad buiten de molen en binnen een woning. De molen dient als reservebemaling voor de polder Lakerveld en wordt permanent bewoond. Een bouwjaar van deze molen is evenmin bekend. Bij deze molen is in de 20ste eeuw tweemaal het bovenhuis vernieuwd. In 1911 werd daartoe Amerikaans grenehout verwerkt, dat niet bestand bleek tegen de weersinvloeden, waardoor een algehele vernieuwing in 1975 nogmaals moest plaats vinden (Teixeira IV (III), 601-603; Molens, 160, 161). | |||||||||||||||||
Gemaal voor de polder AchthovenOok de polder Achthoven werd op de Oude Zederik bemalen. Tot 1925 gebeurde dat door twee windmolens. In dat jaar werd de noordelijke of Nieuwe Achthovense watermolen, vlak bij het noordwestelijke uiteinde van de Nieuwe Zederik, omgebouwd tot een motorcentrifugaal pompgemaal, dat in het jaar daarop in gebruik genomen werd. De zuidelijke of Oude Achthovense watermolen aan de Achterwetering werd afgebroken. Het dieselmotorgemaal, ondergebracht in de romp van de achtkante windmolen, is nog steeds aanwezig en bestaat uit een centrifugaalpomp met dubbele aanzuiging van het merk Jaffa, gekoppeld aan een horizontale Crossleyruwoliemotor van 43-49 PK. Het gemaal is als reservegemaal nog in gebruik. Het gepleisterde gebouwtje heeft een met asbest belegd dak waarop een restant van een piron. Rechte deur en twaalfruitsvenster. Boven de westelijke■ Gedeelte van de dieselmotor in het gemaal voor de polder Achthoven, opname 1984
ingang zit een sluitsteen met ‘Anno 1777’ (Teixeira IV (III), 595, 596). | |||||||||||||||||
Polder QuakernaakDe bemaling van de polder Quakernaak had tot 1929 plaats door een schepradmolen, pal benoorden de Zalingsloot, op het Merwedekanaal. Bij veel waterbezwaar werd hulpbemaling geboden door de gecombineerde polders van Nieuwland en Leerbroek, die een gemaal hebben aan de Linge. In 1929 werd de bemaling van Quakernaak definitief door het gemaal van de gecombineerde polders overgenomen. De vermoedelijk 19de-eeuwse molenromp van de oude schepradwatermolen is nog aanwezig en is als woning in gebruik (Teixeira IV (III), 317). | |||||||||||||||||
De afwatering op de LingeOp de Linge wordt een aantal polders afgemalen. De windbemaling, die daartoe van oudsher noodzakelijk was, is vanaf 1881 en volgende jaren vervangen. Vóór de invoering van de stoombemaling maalden 42 molens, waarvan 18 bovenmolens, op de Lingeboezem af. De verdeling over de polders was als volgt: polder Nieuwland en Leerbroek 9 molens, waarvan 4 bovenmolens; polder Kedichem met Oosterwijk 5 molens, waarvan 2 bovenmolens; polder Rietveld 2 molens, waarvan 1 bovenmolen; polder Hoog of Klein Oosterwijk 2 molens, waarvan 1 bovenmolen; polder Bruinsdel en Hoogleerbroek 2 molens, waarvan 1 bovenmolen; polders Hoog Middelkoop, Loosdorp en de Meent 3 molens, waarvan 1 bovenmolen; polders Oud-, Nieuw-Schaayk en Kortgerecht 4 molens, waarvan 2 bovenmolens; Spijk 3 molens, waarvan 1 bovenmolen; Heukelum 7 molens, waarvan 3 bovenmolens; Asperen 5 molens, waarvan 2 bovenmolens; Van de oude windmolens resteert er nog èèn, namelijk die van de polder Bruinsdel en Hoogleerbroek, maar deze is buiten gebruik (Teixeira, IV (I), 46).
Aan de rechterzijde van de Linge liggen de gemalen en de sluizen vanaf Arkel tot Leerdam. Zij zijn:
Aan de linkerzijde zijn de oude gemalen en sluizen van Asperen, Heukelum en Spijk niet meer als zodanig in gebruik. | |||||||||||||||||
Gemaal en sluis van de gecombineerde polders Nieuwland en Leerbroek, genaamd DonkDe geschiedenis van de afwatering van deze, van oudsher gecombineerde, polders is tamelijk gecompliceerd, aangezien de plaats van uitwatering nogal eens wisselde. De uitwatering geschiedde oorspronkelijk op de Linge. In een vroeg stadium, waarschijnlijk in de 13de eeuw, is deze verlegd naar de Merwede beneden Gorinchem, waartoe een uitwatering, de Nieuwlandse of Schotdeurense vliet | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
■ Overzicht van het gemaal Donk voor de polders Nieuwland en Leerbroek aan de Lingedijk, opname 1986
gegraven werd. Dit werk bleek niet te voldoen en na 1377 werd een nieuwe uitwatering naar de Lek bij Ameide aangelegd, die overigens maar tot 1416 gefunctioneerd heeft. Daarna werd de oude uitwatering door de Nieuwlandse vliet weer in gebruik genomen. Omstreeks 1431 is windbemaling tegenover de sluis bij de Arkelse Dam in gebruik genomen en daarmee werd de afwatering weer verplaatst naar de Linge. De windbemaling bestond tot 1881 uit vijf beneden- en vier bovenmolens, gescheiden door een boezem. Na dat jaar werden de molens vervangen door een stoomgemaal, genaamd J.C. Sterk, dat rechtstreeks uitsloeg op de Linge. Het gemaal is in 1925-1926 tot een elektrisch gemaal verbouwd. De stoommachines en de centrifugaalpompen werden verkocht. Het oude machinegebouw werd in hoofdzaak behouden; het ketelhuis werd door een machinistenwoning met werkplaats en transformatorruimte vervangen. Bij die gelegenheid kreeg het gemaal de naam ‘Donk’ naar de toen functionerende voorzitter van de polder. In 1929 stelde de polder Quakernaak zijn windbemaling buiten gebruik. De bemaling werd vanaf dat jaar door de gecombineerde polders overgenomen. Het gemaal bestaat uit twee elektromotoren, ieder een centrifugaalpomp drijvend. Het gebouw, opgetrokken uit ■ Uitwateringssluis bij het gemaal Donk aan de Linge, opname 1986
rode baksteen met horinzontale sierbanden in gele baksteen en strekken rond de vensters, bestaat uit twee delen, een deel met verdieping tegen de dijk en een lager gedeelte daarachter. Het voorste deel bevat beneden de machineruimte en op dijkniveau de woonruimte. Het achterste gedeelte is eveneens als woonruimte in gebruik. In de voorgevel boven de ramen zit een tegeltableau met het opschrift: ‘nieuwland en leerbroek // elektrisch gemaal // 1881 donk 1926’. Bij het gemaal ligt een uitwateringssluis, die de maalkolk van het gemaal met een uitwateringsgeul naar de Linge verbindt. De sluis heeft een overwelfde opening. Als waterkering dienen twee houten, dubbel opgeklampte schuiven in ijzeren sponning uit 1921 in het buitenhoofd en een houten deur in het dijkslichaam. De ketting om de deur te kunnen openen is bereikbaar op het door een hekje omgeven sluishoofdje. Langs de buitenglooiïng loopt een betonnen trap (Teixeira IV(III), 287 ev.). | |||||||||||||||||
Sluis voor de polder RietveldDe windbemaling van de polder werd in 1915 opgeheven. Deze bestond tot dat moment uit een gang van twee hoogmalende schepradmolens. De ondermolen stond ongeveer 550 m ten noorden van de dijk aan de Zandwetering en was met een circa 750 m lange tussenboezem verbonden met de bovenmolen die buitendijks, direct aan de Linge was geplaatst. Ter plaatse waar de tussenboezem de Lingedijk kruist, ligt de keersluis, tussen de huizen Rietveld 11 en 12. De tussenboezem en molenwerf van de bovenmolen zijn nog duidelijk herkenbaar aanwezig. De bemaling van de polder wordt sedert 1915 verricht door het gemaal van de Verenigde polders van Kedichem en Oosterwijk. De sluis is van hetzelfde type als bij de Donk, met een overwelfde opening. Een houten deur in de dijk dient als waterkering. In het buitensluishoofd zit een houten schuif, die daar in 1921 is aangebracht. Langs de buitenglooiïng in de dijk loopt een trap (Teixeira IV (I), 686-687; idem IV (III), 346, 348). | |||||||||||||||||
Gemaal en sluis voor de Verenigde Polders Kedichem met Oosterwijk aan de Gravinnekade hoek LekdijkDe bemaling van de Verenigde Polders Kedichem met Oosterwijk op de Linge had vanouds plaats door een windbemaling, bestaande uit drie beneden- en twee bovenmolens. Deze werd opgeheven en daarvoor in de plaats kwam in 1883 een stoomgemaal, dat rechtstreeks op de Linge uitsloeg, bestaande uit een horizontaal dubbel werkend stoomwerktuig van 45 PK, gevoed door twee Cornwallketels en door tandradoverbrenging, die ieder afzonderlijk en gezamenlijk een scheprad aan de westzijde van het machinegebouw, alsmede een centrifugaalpomp, gemonteerd in het gebouw, konden aandrijven. De plaatsing van twee zo verschillende wateropvoerwerktuigen als scheprad en pomp hield verband met het bijzondere karakter van de rivier | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
■ Overzicht van het gemaal voor de Verenigde polders Kedichem met Oosterwijk, opname 1986
de Linge, die soms (relatief kortstondige) periodes van zeer hoge waterstand kende. Bij normale Lingestanden werd het scheprad gebruikt, maar bij hoge standen kon dit niet meer voldoende functioneren en werd de pomp ingeschakeld. Het stoomgemaal werd in 1923-1925 omgebouwd tot een elektrisch gemaal, waarbij het aan de noordzijde liggende ketelhuis tot machinistenwoning werd verbouwd. Het gebouw werd ontworpen en uitgevoerd door J.W. Bijl uit Hardinxveld. Het uit baksteen opgetrokken gebouw bestaat uit twee delen: een tegen de dijk aanliggend gedeelte met een verdieping op dijkniveau en een lager gelegen gedeelte. In het voorste gedeelte bevindt zich de machinekamer, waarboven een woongedeelte, bereikbaar via een deur in de rechterzijgevel. Het lage achterdeel, tot 1984 als woning in gebruik, is ingekort en doet dienst als opslagruimte. In de voorgevel zit een steen met de tekst: ‘gesticht in 1883 // onder het bestuur van de polders // kedichem en oosterwijk // w. de stigter, voorzitter // p. de klerkjz // b. kooy cz // a. kleyn // w. belfz // heemraden // j.a. van der zande secretaris // p.m. verhaar penningmeester // j.w. bijl ontwerper en uitvoerder // architect te hadringsveld // c.van vliet opzigter // te schoonrewoerd’. Bij het gemaal ligt een sluis, die de maalkolk verbindt met de uitwateringsgeul naar de Linge. De sluis heeft een overwelfde opening en wordt afgesloten door twee houten schuiven (1921) in het buitenhoofd en een houten deur in het dijkslichaam. Langs de buitenglooiïng bevindt zich een gemetselde trap. Een houten loods staat links naast het gemaal (Teixeira IV(I), 684; idem IV(III), 325, 326). | |||||||||||||||||
De polder Klein-OosterwijkTot 1892 werd deze polder door een gang van twee molens op de Linge bemalen. Daarna verbond de gecombineerde polder Kedichem met Oosterwijk zich tot het wegmalen van het overtollige water uit de polder Klein Oosterwijk, waardoor het windgemaal overbodig werd en in 1892 nog werd geruimd (Teixeira IV(III), 359-360). | |||||||||||||||||
Molen en sluis voor de polder Bruinsdel en HoogleerbroekDe bemaling van de polder geschiedde tot 1941 door een gang van twee hoog malende windschepradmolens, een benedenmolen en een bovenmolen. In november 1940 brak tijdens het malen de bovenas van de benedenmolen, waardoor het wiekenkruis naar beneden stortte. Van deze molen werd in 1951 het gehavende bovenhuis, de kop van de molen gesloopt. De pyramidevormige toren resteert aan het Recht van Terleede 2, te Leerdam, die thans als woning is ingericht en waarin tevens een elektrische bemalingsinstallatie is aangebracht. De bovenmolen ligt 110 m van de uitwateringssluis op de Linge en is nog in situ. Hij is echter buiten dienst en was tot 1979 als woning in gebruik. ■ Gezicht op de molens van de polder Bruinsdel en Hoogleerbroek en de korenmolen van Leerdam vanaf de Linge, repro naar foto van omstreeks 1900
Het is een wipmolen met een open ijzeren scheprad buiten de molen en een woning erin. De molen is niet bedrijfsvaardig. De deur naar de woning wordt geflankeerd door negenruitsschuiframen met luiken. In de borstnaald staan van boven naar beneden de volgende initialen:
Het jaartal 1846 in de borstnaald duidt mogelijk op een vernieuwing in dat jaar van het bovenhuis (Teixeira IV (III), 380, 381; Molens 134, 135).
De in de dijk gelegen uitwateringssluis van de polder Bruinsdel en Hoogleerbroek is van hetzelfde type als de andere uitwateringssluizen in de Noorder Lingedijk. Als waterkering dient een houten schuif in het sluishoofd (1921) en een houten deur daarachter uit 1929 (Teixeira IV(I), 678). | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
Gemaal en sluis voor de polder Hoogeind en SchaaykDe polder Hoogeind en Schaayk is in 1907 gevormd door samenvoeging van de bemalingsbelangen van twee polders, namelijk Oud- en Nieuw Schaayk en Kortgerecht, alsmede Hoog Middelkoop, Loosdorp en de Meent. In dat jaar kwamen beide polders overeen om het daarvóór uitsluitend voor Oud- en Nieuw Schaayk en Kortgerecht dienst doende gemaal uit 1881 te bestemmen tot gemeenschappelijk stoomgemaal, dat in 1907-1908 daartoe werd aangepast. Tot 1881 werd de polder Oud- en Nieuw Schaayk en Kortgerecht met vier windmolens bemalen. De polder Hoog Middelkoop, Loosdorp en de Meent werd tot de samenvoeging in 1907 door drie molens bemalen. De pyramidevormige onderbouw van een van de molens is na 1909 als woning blijven bestaan en ligt ten noordwesten van het station van Leerdam, op de weg naar Leerbroek. Het gebouw van het gemaal is in 1986 afgebroken. Het dieselgemaal is daarbij door een elektrisch vervangen. De stichtingssteen is bewaard gebleven en ingemetseld in het muurwerk van het nieuwe gemaaltje: ‘gesticht in 1881 // onder het bestuur van // a. de leeuw, wz voorzitter // c. kool // g. de stigter // t. heijkoop // heemraden // a.c. de leeuw secretaris // a.w. de leeuw; az penningmeester // ontworpen en uitgevoerd door // j. paul, architect te zevenhuizen // t. van driel opzichter te puttershoek’
De sluis die hoorde bij het in 1986 afgebroken gebouwtje van het gemaal van de bovengenoemde polder, ligt nabij de kruising van de Lingedijk en de Provincialeweg in Leerdam. De sluis met één opening bestaat uit een overwelfd gedeelte in het dijkslichaam en een daaraansluitende rivierwaartse verlenging. Een paar houten puntdeuren bevinden zich in het overwelfde gedeelte. In het buitenhoofd zit een schuif uit 1921 (Teixeira IV(I), 673 ev; idem IV(III), 406 ev). | |||||||||||||||||
De gemalen en sluizen voor de polders Asperen, Heukelum en SpijkOorspronkelijk waren voor de bemaling van de drie polders aan de linkerzijde van de Linge in totaal vijftien molens in gebruik, zoals hierboven reeds werd aangegeven. In 1895 werd de windbemaling van Asperen door een stoomcentrifugaalpompgemaal vervangen. Heukelum stichtte in 1896 ter vervanging van zijn gehele windgemaal een stoomscheprad- en centrifugaalpomp, dat in 1913 werd vergroot. De windmolens van Spijk werden in 1913 door een stoomcentrifugaalpompgemaal vervangen (Teixeira IV (I), 48), dat later geëlektrificeerd is. Alle gemalen zijn thans buiten gebruik. De sluizen bij Asperen en Heukelum zijn gedicht, die bij het oude Spijkse gemaal is nog wel open, maar in slechte staat. In 1969 is een nieuw gemaal aan de Zuider Lingedijk 47 te Heukelum in gebruik genomen. De oude gemaalgebouwtjes zijn echter wel gehandhaafd. Het voormalige Asperense gemaal is als praktijkruimte in gebruik. In Heukelum is het gemaal tot woning verbouwd. Dat van Spijk heeft geen functie meer. | |||||||||||||||||
Het Zederikkanaal, later Merwedekanaal en de daarmee verband houdende kunstwerkenIn de jaren 1824-1825 werd het riviertje de Zederik, dat liep tussen de Arkelse Dam en de Biezenmolen onder Vianen, verbeterd en vergraven tot het Zederikkanaal. Inspecteur-generaal van de Waterstaat, Jan Blanken Jansz. ontwierp het plan waarbij de Zederik tot aan de rivier de Lek zou worden doorgetrokken en waarbij de bestaande Zederik zou worden uitgediept en verbreed teneinde de vaarweg tussen Vianen en Gorinchem aanmerkelijk te verbeteren. De aanbesteding van dit werk en het maken van negen vlotbruggen vond plaats op 8 maart 1824. De aanbesteding van een gekoppelde schutsluis, de Wilhelminasluis, aan de oostkant van Vianen en de aampassing van de keersluis aan de Arkelse Dam dateert van 10 april van dat jaar. Op 20 juli 1825 kon het Zederikkanaal voor de scheepvaart worden opengesteld. Tussen 1883 en 1893 werd dit kanaal verruimd tot het zogenoemde Zederikpand van het Merwedekanaal, dat zich in zijn geheel uitstrekte van Amsterdam naar de Merwede bij Gorinchem. Het kanaalvak tussen Lek en Merwede kon in mei 1893 voorlopig voor de scheepvaart worden opgesteld, zij het onder beperkende bepalingen, omdat de bemalingswerken bij de Merwedesluis in Gorinchem nog niet gereed waren (Horden, 303 ev.). Het kanaal van Amsterdam naar de Merwede bij Gorinchem bestaat in zijn geheel uit vier panden; het derde pand, dat naast ‘Merwedekanaal’ ook ‘Zederikpand’ genoemd wordt, loopt vanaf de Nieuwe of Grote sluis te Vianen tot bij de schutsluis bij de Algemene begraafplaats in Gorinchem.
Hieraan volgend zullen eerst de ter gelegenheid van het Zederikkanaal aangelegde kunstwerken worden besproken en daarna de uit de jaren '80 van de vorige eeuw daterende kunstwerken in het Merwedekanaal tussen Vianen en Arkel. Voor het Zederikkanaal zijn dat:
Voor het Merwedekanaal betreffen het:
| |||||||||||||||||
Rijksstoomgemaal aan de Arkelse DamTen gevolge van de aanleg van het Zederikkanaal in de jaren 1824-1825 werd het mogelijk de uitwatering van de Zederikboezem van de hoge boezems bij Ameide te vervangen door de uitwatering op de Linge via een gemaal bij Arkel. Op aandrang van inspecteur-generaal van Waterstaat Jan Blanken Jansz. werd gekozen voor een stoombemaling. Het werd door hem ontworpen en onder zijn directie uitgevoerd. Naast de ‘gewone’ afmaling van de boezem moest het gemaal tevens dienst doen tot wegmaling | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
■ Gebouw van het voormalig Rijksstoomgemaal en de schut- en uitwateringssluis bij de Arkelse Dam, opname 1986
van het door de schuttingen aan de Wilhelminasluis te Vianen op de boezem gebracht schutwater uit de Lek. De voorbereidingen voor de bouw van het stoomgemaal vingen aan begin 1824. Na onenigheid over de aanbesteding en de hoogte van het bedrag kon echter pas bijna een half jaar later met het werk gestart worden. De uitvoering van de stoomwerktuigen werd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat opgedragen aan de hoogleraar in de wiskunde, sterrekunde en natuurkunde G. Moll uit Utrecht en de uit de zuidelijke Nederlanden afkomstige hoofdingenieur J.B. Vifquain. Cockerill te Seraign (bij Luik) leverde de drie verticale roterende balansstoommachines, die ieder een groot scheprad met een middellijn van 7,5 m en een breedte van 50 cm aandreven. Op 15 november 1826 werd het gemaal voor het eerst in werking gesteld. In 1827 werden nog twee houten kassen om de buitenste schepraden gemaakt en werden er een paar grote en vier paar kleine deuren tot afsluiting van het middelste scheprad aangebracht. Uiteindelijk was het gemaal het eerste dubbelwerkende stoomwerktuig, dat voor polderbemaling in ons land gebouwd werd. Het gemaal is nooit door een moderne installatie vervangen en is in 1946, toen besloten werd de rijksbemaling van de Zederikboezem door het Waterschap de Linge te doen regelen, buiten gebruik gesteld. Op 14, 15 en 16 november 1951 heeft het voor het laatst gedraaid en het is daarna ontmanteld. Na die datum is een van de machines opgesteld in het Museum De Cruquius te Vijfhuizen, een ander is geschonken aan de firma Cockerill. Het gebouw is het enige dat nog rest van het voormalige Rijksstoomgemaal. De uitwateringssluis van het gemaal, dat geen functie meer had, werd gedempt (Teixeira IV(III), 205 ev., 254 ev; Winsemius 3362, 3363, 3364; ARA, Binnenlandse Zaken, afd. Waterstaat, 181-1830, inv. nr. 1509 (bestek dd 23 feb. 1825, no. 28); Horden, 306, 307; Cat. Jan Blanken, 89,90,93 noot 73 en 74).
Het gebouw staat op een rechthoekige plattegrond, evenwijdig aan het laatste stukje (oude) Zederikkanaal bij Arkel, en is opgetrokken uit rode baksteen, die is voorzien van een pleisterlaag met ingesneden blokverband. Het gebouw wordt gedekt door een van blauwe pannen voorzien schilddak, dat een oorspronkelijk leien dak vervangt. Te weerszijden aan de lange gevels bevinden zich halfronde uitbouwen in rode baksteen, die de oorspronkelijk houten kassen vervangen, om de twee buitenste schepraderen. Tegen de zuidgevel staat een plat afgedekte aanbouw, waar vroeger de centrifugaalpomp was opgesteld. De machinistenwoning was in het hoofdgebouw in het noordelijk deel gevestigd. De vensters en deuren hebben een rondboog beëindiging. In de achtergevel bevinden zich op de verdieping vier rondboogvensters met houten roedeverdeling in een dubbele nis; op de begane grond twee rondboogdeuren. In de oostelijke zijgevel zitten op de verdieping vier rondboogvensters met houten roedeverdeling en een blindnis; op de begane grond zit een zelfde deur en een van de aanbouwen voor een scheprad. In de westelijke zijgevel zitten op de verdieping vier rondboogvensters met houten roedeverdeling, een kleinere rondboogopening met openslaande deuren en op de begane grond een rondboogvenster met roedeverdeling, een dichtgezette deur, de oorspronkelijke ingang en de andere aanbouw voor een van de schepraderen. In de voorgevel bevinden zich op de verdieping vier kleine rondboogdeuren, als in de westelijke zijgevel, in dubbele nis, waarvan een met een smeedijzeren balkon; op de begane grond twee rondboogdeuren en vensters. Het gebouw is tweemaal zo lang als breed, 16,55 m x 33,35 m. Het interieur is een grote hal, die door houten balken evenwijdig met de voorgevel wordt overspannen. | |||||||||||||||||
Schutsluis van het Zederikkanaal, tevens uitwateringssluis van de boezem van de Zederik aan de Arkelse DamBij de Arkelse Dam ligt 34 m ten noorden van het voormalig stoomgemaal een schutsluis, bestaande uit twee sluishoofden en een schutkolk. De sluis verbindt het Zederikkanaal, een zijtak van het Merwedekanaal bij Arkel met een met de Linge gemeen lopend buitenkanaal. De huidige schutsluis is ten tijde van de aanleg van het Zederikkanaal (1824-1825) gebouwd. Aanvankelijk was de sluis voorzien van rijzen schutkolkwanden, die in 1860 door bazaltmuren zijn vervangen. De sluishoofden zijn in 1951-1952 vernieuwd en de puntdeuren in 1952 en 1954. De sluis bestaat uit twee gemetselde sluishoofden, die gescheiden worden door een schutkolk. Het zuidelijke buitensluishoofd ligt in de Noorder Lingedijk en heeft een paar naar de Linge gekeerde houten puntdeuren met schuiven (1952) en schotbalksponningen, die met drijfhout zijn gevuld aan weerszijden. De deuren worden met heugelstangen bewogen. De schotbalken zijn in de nabijheid in een open loods opgelegd. Over dit sluishoofd, met een doorvaarhoogte van 5 m, ligt een vaste brug met ijzeren leuningen in de rijweg op de Noorder Lingedijk. In de zuidoostelijke schutkolkmuur is een gemetselde trap aangebracht. Het noordelijke of binnensluishoofd heeft twee sluismuren met kwartcirkelvormige buitenvleugelmuren, die bij de schutkolk aansluiten. Het hoofd is voorzien van een paar houten puntdeuren met schuif (1952) waarop een loopbrugje. Deze deuren vervangen de vroegere waaierdeuren op deze plaats. De deuren hebben een extra vergrendeling. Op het sluishoofd staan twee lieren om de deuren tegen het water te kunnen openen. Aan het sluishoofd zitten gemetselde trappen (Teixeira IV(I), 692 e.v.; Winsemius 3365).
Het verruimen van het Zederikkanaal, het aanleggen van een gedeelte nieuw kanaal bij Vianen en het maken van de bijbehorende kunstwerken alsmede het opruimen van de bestaande kunstwerken werd op 31 december 1884 aanbesteed. Het ‘maken van de kunstwerken’ bestond uit het vervaardigen van zes | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
draaibruggen en een schipbrug. Zij moesten de bestaande bruggen vervangen, die bij de verbreding van het kanaal te smal geworden waren. Daar kwam nog bij het bouwen van zes woningen voor een brugwachter met knecht met bergplaatsen bij iedere brug en een woning voor een brugknecht met bergplaats bij de Bazelbrug. Voor het doen bouwen van de draaibrug in de spoorweg bij Arkel droeg de Staat zorg, die het werk na voltooiing overdroeg aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. | |||||||||||||||||
De draaibruggenDe zes draaibruggen lagen aan de Biezenweg te Vianen, aan de Biezenmolenweg bij de Autenase kade onder Vianen, aan de Bolgerijense kade bij Bloemendaal onder Vianen (de Bolgerijense brug), aan de Heicoppersteeg onder Lexmond (de Zwaanskuikenbrug, genoemd naar de herberg/pleisterplaats ‘Het Swaenskuijcken’, die zich vanaf de 17de eeuw daar bevond), aan de Weverwijksedijk, iets buiten Meerkerk (de Meerkerkse brug) en aan de Zijlkade (de Bazelbrug). De schipbrug kwam op de plaats van de Kranevlotbrug bij Meerkerk.
Van de draaibruggen zijn nu nog over de Bolgerijence brug, gewijzigd na de Tweede Wereldoorlog, de Zwaanskuikenbrug, de Meerkerksebrug en de Bazelbrug. De Biezenwegbrug is in 1971 afgebroken als gevolg van de reconstructie van de rijksweg tussen Utrecht en 's-Hertogenbosch. De Biezenmolenbrug werd tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd. Haar bovenbouw is gedeeltelijk gebruikt voor de reconstructie van de Bolgerijense brug, die, vernield in de Tweede Wereldoorlog, in 1950 ongeveer 100 meter noordwaarts van de oude plaats weer is opgebouwd. De schipbrug ligt, zij het een aantal malen gerenoveerd, nog ter plaatse. De draaibruggen zijn gelijkarmig en draaien om een stalen, loodrechte spil. Zij hebben twee doorvaartopeningen, elk ter breedte van 14 m. De onderbouw van de draaibruggen bestaat uit twee landhoofden met vleugelwanden en een draaipijler van metselwerk. De bruggen zelf bestaan uit twee hoofdliggers, die tevens als leuning dienst doen en uit dwars- en langsdragers en ■ Bazelbrug over het Merwedekanaal bij Nieuwland, opname 1986
zij hebben twee dekken. De hoofdliggers zijn vakwerken van het gekruiste systeem (een zogeheten dubbel vakwerk), alles van geklonken plaat- en hoekijzer. De met de hand beweegbare bovenbouw ligt op een stalen plaat die aan het stalen spildeksel is opgehangen. De spilkoker is van gietijzer en staat op een hardstenen plaat op de gemetselde pijler. In het midden van de bovenbouw zit een ijzeren plaat met: ‘l.i. enthoven & co // 's-gravenhage // anno 1886’. Bij de Bolgerijense brug is de plaat verdwenen (Kemper, 37, 64, 69, 102). ■ Kraneschipbrug met brugwachtersen brugknechtswoning vanaf het westelijk landhoofd, repro naar foto van 13 december 1887
■ Kraneschipbrug over het Merwedekanaal bij Meerkerk vanaf het westelijk landhoofd, opname 1986
| |||||||||||||||||
De Kraneschipbrug onder MeerkerkWat de reden is geweest om op deze plaats in het Merwedekanaal geen vakwerkbrug, zoals overal elders te bouwen, maar een schipbrug aan te leggen, is (waarschijnlijk) het feit, dat deze brug niet zoals de andere op dit gedeelte van het Merwedekanaal, een verbinding moest vormen tussen twee het kanaal kruisende wegen, maar uitsluitend een oeververbinding was tussen de polder Quakernaak en de Rijksstraatweg over de Bazeldijk. De brug was alleen bestemd voor plaatselijk verkeer van paarden en vee en het vervoer van landbouwprodukten van en naar de polder Quakernaak. Om hier een ‘dure’ constructie als een ijzeren | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
vakwerkdraaibrug toe te passen was kennelijk te begrotelijk, vandaar dat er gekozen is voor de goedkopere oplossing van een drijvende brug. Als constructie voldeed de brug goed. De brugliggers en het dek vormden met de vier schepen een stijf geheel, zodat er geen beweging van delen onderling mogelijk was. De burg was eenvoudig te openen en te sluiten en ondervond weinig last van schommeling van het water door wind of voorbijvarende schepen, omdat door de stijfheid de héle brug rijsde of daalde. Qua stevigheid voldeed de brug eveneens. Nadat zij drie jaar in gebruik was, werd geconstateerd, dat zwaar beladen hooiwagen haar met gemak konden passeren, de brug gemakkelijk en snel te bewegen was, voor de scheepvaart een grote vrije doorvaart bood, en de passerende boten haar zonder stoppen of strijken van het zeil konden passeren. De Kraneschipbrug is de enig overgebleven schipbrug in Nederland.
De brug bestaat uit twee vaste aanbruggen en een brugvak, waarvan het dek rust op vier schepen. Dit gedeelte is om het oostelijk deel zowel in noordwaartse als in zuidwaartse richting draaibaar, zij het dat de zuidwaartse richting thans niet meer gebruikt wordt. Over de lengte van de brug is aan beide kanten een gietijzeren hekje geplaatst (Henket, 309-313). | |||||||||||||||||
De spoorbrugDe brug over het Zederikkanaal, die was voorzien bij de aanleg van de spoorlijn Gorinchem-Geldermalsen, kwam in 1881 gereed (Verslag 1881, 14). Ten gevolge van de aanleg van het bredere Merwedekanaal moest de spoorweg bij de overgang van het kanaal boven Arkel al in 1883 vervangen worden door, zoals dat genoemd werd, een hulpbaan met twee enkele ophaalbruggen. De werkzaamheden waren voltooid op 10 juli 1885 en konden worden overgedragen aan de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. De hulpophaalbruggen, die twee jaar dienst gedaan hadden, werden voor afbraak verkocht (Verslag 1884, 9; Verslag 1885, 7; Verslag 1886, 5). ■ Brugwachterswoning bij de Autenase kade, Vianen, opname 1986
| |||||||||||||||||
De woningenOp het gedeelte van het kanaal in de Vijfheerenlanden werden in totaal zes woningen voor een brugwachter en knecht gebouwd: bij de Biezenwegbrug, de Biezenmolenwegbrug bij de Autenase kade, de Bolgerijense brug, de Zwaanskuikenbrug, de Meerkerksebrug en de Kraneschipbrug. Bij de Bazelbrug werd een woning voor alleen een brugknecht neergezet. De oude woning bij de Bazelbrug deed tevens dienst als tolhuis. De brugwachterswoningen bij de Autenase kade, de Zwaanskuikenbrug en de Meerkerkse brug dateren nog uit 1886, zij het dat er wel wijzigingen aan de gevels en het interieur plaats gevonden hebben. Voor het overige zijn de woningen door modernere vervangen (Bolgerijense brug, Bazelbrug) of afgebroken (Biezenwegbrug, Kraneschipbrug). De woningen waren alle hetzelfde, uitgevoerd volgens één bestek, met een kelderverdieping, begane grond en een zolder. De brugwachter had in de dubbelwoning de beschikking over een extra woonkamer en meer kelderen zolderruimte dan de knecht. De woning voor de brugknecht bij de Bazelbrug was in hoofdzaak gelijk aan de knechtswoning in de dubbele woning. De buitenmuren zijn opgetrokken van hardgrauwe baksteen. Versieringen in het metselwerk zijn gedeeltelijk in zwarte baksteen en cementsteen en met gekleurde specie. Banden, hoekblokken, dekplaten, kozijnomlijsten zijn in cementsteen. De kelders zijn met troggewelven afgedekt. Schoorstenen bevonden zich in de keukens en in de grote kamer van de brugwachter. | |||||||||||||||||
Het Rijksstoomgemaal bij AmeideAls gevolg van de aanleg van het Merwedekanaal werd aan het noordwestelijk uiteinde van de oude Zederik, 50 m ten noorden van de aansluiting van de Zouwedijk aan de Lekdijk, in de jaren 1890-1893 een stoomgemaal van 92 PK gebouwd, aanvankelijk met de bedoeling het door de Nieuwe of Grote Sluis te Vianen op de boezem van de Zederik gebrachte schutwater terug te malen naar de Lek. Later hield het Rijksstoomgemaal te Ameide, tesamen met het gemaal aan de Arkelse Dam de boezem op het gewenste peil. De functie van het gemaal werd in 1945 opgeheven. Op 31 oktober 1945 van dat jaar werd het Mr. Dr. Kolffgemaal bij Hardinxveld in gebruik genomen, dat het peil van de Linge en de Zederikboezem beheerst en uitslaat op de Merwede. Thans resteren alleen nog de gebouwen. De machinerie is verdwenen. De bijbehorende schoorsteen is, op het basement na, in 1952 gesloopt (ARA, Waterstaat 1878-1905, inv. nr. 2437,2438).
De voormalige kolenloods is een gebouw op bakstenen voet met een boogvormige kap van golfplaten die de gehele loods overspant. Deze constructie van gegolfd gegalvaniseerd ijzer met schilden, stoelen, trekstangen en hanger is bij de bouw voorzien. De golfplaten wanden vervangen echter een houten constructie. De loods is nu in gebruik als opslagruimte. Het machine- en ketelgebouw is een uit baksteen opgetrokken gebouw op rechthoekige plattegrond tussen tuitgevels, waarvan het bovendeel is vernieuwd. Het machinelokaal bevond zich aan de voorzijde, het ketellokaal aan de achterzijde. Ook bij dit gebouw is een boogvormige kap van gegolfd gegalvaniseerd ijzer toegepast. In de gevels zitten getoogde ijzeren vensters en deuren met bakstenen sierende omlijsting. In de naar de dijk toegewende gevel zat een jaartalsteen met ‘1891’, die er thans is uitgevallen. De gaten waar de uitlozingsbuizen door het muurwerk kwamen, zijn gedicht. De naastliggende dienst- of machinistenwoning kent een driedeling waarbij het middendeel de nok evenwijdig aan de dijk heeft en de zijgedeelten de nok haaks op de dijk. De woning is ingrijpend gemoderniseerd (Teixeira IV(III), 205 ev.; Kemper, 110 ev.). | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
■ De aanleg van de schutsluis te Vianen, 15 juli 1884, repro naar een foto van P. Oosterhuis te Amsterdam
| |||||||||||||||||
Het Nieuwe of Grote sluis-complex te VianenDe Nieuwe of Grote sluis, aangelegd in het kader van de werken aan het Merwedekanaal, is een gekoppelde schutsluis, met vier puntdeuren, waarvan een paar stormdeuren, die het Merwedekanaal verbindt met zijn voorhaven aan de Lek. De waterkerende hoogte van de sluis is N.A.P. + 4,30 m. Terzijde van de sluis bevinden zich gebouwen voor het sluispersoneel en ten behoeve van opslag. De reden van de bouw van een gekoppelde schutsluis is, dat bij alle sluizen in het kanaal van Amsterdam naar de Merwede als beginsel was aangenomen, dat zij niet meer waterverschil mochten keren dan 2,20 m. Waar meer verval was, zoals bijvoorbeeld in Vianen of Vreeswijk, werden dan ook gekoppelde schutsluizen gebouwd.
De bouw van de schutsluis werd op 18 juli 1883 aanbesteed en werd op 4 oktober 1886 voltooid. De twee dubbele ijzeren ophaalbruggen, waar er thans nog één van over is, werden op 14 augustus 1886 opgeleverd. Het gebouw voor sluispersoneel en een magazijn was op 25 oktober 1886 gereed. De laatste werken aan de schutsluis en onmiddellijke omgeving betroffen het voltooien van de voorhaven in 1891. De openstelling van de sluis geschiedde gelijk met die van de sluizen te Gorinchem, op 1 mei 1893. Bij de aanleg van dit sluizencomplex was de naastliggende Wilhelminasluis, aangelegd tijdens de werkzaamheden aan het Zederikkanaal, in de jaren 1824-1825, in stand gehouden. Pas in de jaren 1947-1949 is de Wilhelminasluis opgeheven en gedempt. Het beloop is nog duidelijk in het terrein waarneembaar. | |||||||||||||||||
De sluisDe Viaanse sluis bestaat uit een boven-, een midden-, en een benedensluishoofd, alsmede een boven- en een benedenschutkolk, met beweegbare bruggen over het boven- en benedensluishoofd. De bovenste schutkolk heeft gemetselde muren, de benedenste taluds. In het bovensluishoofd zit in de oostelijke pijler een jaartalsteen met ‘1883-1886’. In dit sluishoofd zijn een paar houten sluisdeuren met schuif aangebracht, gedateerd 1974, met daarbuiten een dubbel stel schotbalksponningen. De deuren worden met de hand bediend via heugelstangen. Een■ Schutsluis te Vianen, opname 1986
gietijzeren kraan met windwerk dient voor het inlaten van de schotbalken. Over dit hoge gedeelte ligt de dubbele ijzeren ophaalbrug, waarvan het hameigebint en de balanspriemen geheel uit plaatijzer zijn geconstrueerd. Gegoten ijzer is, omwille van de stevigheid, zoveel mogelijk vermeden. De balansbak is samengesteld uit twee zware U-ijzers, waartussen gegoten ijzeren ballastplaten. Het val bestaat uit I-profielen, verbonden door een voor-en achterhar en een als dwarskoppeling dienende kettingbalk. De brug is gedateerd en gemarkeerd ‘1886’ en ‘Van Dorsser & Ter Horst Dordrecht’. De brug wordt bewogen door een windwerk, aangebracht aan elke val aan de buitenkant van het hameigebint. Een modern houten sluiswachtersonderkomen staat aan de westkant van dit sluishoofd. In het lage gedeelte van het buitensluishoofd zitten ijzeren puntdeuren, waarop een eenvoudige loopbrug. Ook deze deuren worden met de hand bediend. Aan de oostzijde van het sluishoofd staat een abri, bestaande uit twee elkaar loodrecht snijdende muren, met een voet van baksteen en een opbouw van houten planken, afgedekt door een zinken dakje met houten toppinakel. De schutkolk, die na het bovenste sluishoofd breder wordt, heeft gemetselde muren. In die muren bevinden zich naar een bordes leidende hardstenen trappen. Ter plaatse van de trappen springt de schutkolkmuur iets in. Het middensluishoofd heeft een paar naar de Lek gekeerde, in 1925-1926 vernieuwde ijzeren schutdeuren, waarover een loopbrug. De bediening der deuren is handmatig. De middenen buitendeuren zijn in 1951 van een■ Ophaalbrug over de sluis te Vianen, opname 1986
| |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
■ Vianen, sluizencomplex
- Situatietekening van de sluizen en directe omgeving Schaal 1:3 000. Opmetingstekening door Rijkswaterstaat (1978), bewerkt en aangevuld door J. Jehee, 1986 grendelinrichting voorzien om bij lage Lekstanden de Zederikboezem op peil te houden. Voorheen werd dit bereikt door de gemalen bij Ameide en de Arkelse Dam. In de bakstenen wanden zitten natuurstenen haalkommen met ijzers op regelmatige afstand. Ook op dit sluishoofd staan aan weerszijden abri's. In de westflank van de benedenschutkolk zit een stenen trap. Houten dukdalven. Het binnensluishoofd, waarover de weg Vianen-Hagestein loopt, heeft houten schutdeuren, gedateerd 1953. Over dit gedeelte ligt een ijzeren ophaalbrug, de Julianabrug genaamd, die dateert uit 1969. De brug vervangt de in de Tweede Wereldoorlog verwoeste ophaalbrug uit 1886. Het brugwachtershuisje is eveneens uit 1969. Bij de verschillende sluisdeuren zijn peilschalen in de natuursteen van de dagkanten uitgehakt. | |||||||||||||||||
De woningenAan de westzijde van het complex staat het gebouw, waarin de sluiswachterswoningen zijn opgenomen. Het is een uit baksteen opgetrokken pand onder zadeldak met rode pannen afgedekt, op rechthoekige plattegrond. Het middendeel heeft een insteekkapje met overstek. Middendeel en zijgevels werden oorspronkelijk beëindigd door trapgevels. In de boogzwikken van deuren en vensters zit eenvoudig sierwerk in tegels. In de zijgevels zijn sierbanden van gele baksteen aangebracht, die in gele verf zijn doorgetrokken over de voorgevel en daar nog maar vaag zichtbaar zijn. Voor de in het gebouw ondergebrachte drie woningen liggen groentetuintjes (Teixeira IV(I), 633 ev.; idem IV(III), 265, 826; Kemper, 100 ev.). |
|