De Vijfheerenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk
(1989)–Catharina L. van Groningen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Bronnen en literatuur■ Atlas vestingwerken III (I), 13-18; IV (I) 1, 8, 16-17, 26, 33-35; Barbas, 24, 26; Beekman, 52, 53; Beelaerts van Blokland, W.A., ‘Alexander Pasqualini in Gelre’, Bijdragen en Mededelingen, deel XXXIV, Arnhem 1931, 164; Van de Berg, Leerdam, 111; Van Gent, 28, 32; Heniger, J., ‘Beleg van Hagestein in 1405’, In het land van Brederode, 7de jrg. (1982), nr. 2/3, 32-44; De Hollandse Waterlinie, 47 e.v., 102, 183 e.v.; Janse, H. en Th. van Straalen, Middeleeuwse stadswallen en stadspoorten in de Lage Landen, Zaltbommel 1974, 69 e.v.; Koenheim, A.C.N., ‘Stadsrechtverlening van Hagestein in 1382’, In het land van Brederode, 7de jrg. (1982), nr. 2/3, 10-28; Kouwenhoven, 29, 30, 68, 111, 119, 202, 268; De Meyere, Lekpoort, 17 e.v., 29, 52 e.v.; Meijgaard, C.H. van, ‘Jan Blanken en de landsverdediging’, in Cat. Jan Blanken, 41-57; Van Mieris, III, 246, 275; IV, 27, 57 e.v.; Register Gorinchem, 4e gedeelte, Everdingen, Het Spoel, Diefdijk, Asperen, Nieuwe Steeg. A. de Vestingwerken, onder beheer van den Eerstaanwezenden Ingenieur te Gorinchem (1888) (aanwezig bibliotheek Stichting Menno van Coehoorn, den Haag); Idem, B. de Inundatiemiddelen, onder beheer van den Eerstaanwezenden Ingenieur te Gorinchem (1890) (aanwezig Dienstkring Utrecht); Telting, A. en W.S. Unger, ‘De stadsrechten’, Geschiedkundige atlas van Nederland. De Bourgondische tijd. 's-Gravenhage 1923, 110, 123; Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland. Red. J. Sneep, H.A. Treu en M. Tydeman. Stichting Menno van Coehoorn, 's-Gravenhage 1982, 84; Tot ver in de 17de eeuw heeft de vestingbouw in Nederland zich voornamelijk tot die steden beperkt, die een bepaald militair danwel economisch belang vertegenwoordigden. Hoewel het begrip verdedigingslinie, waarbij gestreefd werd naar een min of meer aaneengesloten stelsel in bredere zin al wel in de 16de eeuw bekend was, is daarvan op grotere schaal toch pas in de loop van de 17de eeuw gebruik gemaakt. Een opmerkelijk facet in een dergelijk stelsel is het gebruik maken van woeste, ontoegankelijke gronden, moerasachtige gebieden en inundatiën. Van de laatste is de zogenoemde Hollandse Waterlinie wel de bekendste (Vesting, 84). Versterkte steden en een waterlinie komen beide voor in de Vijfheerenlanden. Hieraanvolgend worden eerst de verdedigingswerken van de steden op alfabetische volgorde behandeld, dan volgt de behandeling van de verdedigingswerken behorend tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie gezien de samenhang van noord naar zuid. | |
De verdedigingswerken van de stedenDe steden Asperen, Hagestein, Heukelum, Leerdam en Vianen hebben een omwalling of een ommuring gehad, die doorgaans na het verlenen van de stadsrechten is aangebracht. In het geval van Leerdam lag er, naar wel wordt aangenomen, al een versterking vòòr 1407, het jaar waarin daar de stadsrechten verleend werden. Ook bij Heukelum is er sprake van een ommuring vòòr verlening van de stadsrechten. De aard van de oudste versterkingen was eenvoudig: zij bestonden uit niet meer dan een aarden wal, die bestand was tegen beschietingen, versterkt met palissaden, toegankelijk via waarschijnlijk houten poorten en omgeven door een gracht. Door de modernisering van het wapentuig bestond in de loop van de 15de eeuw behoefte aan sterkere verdedigingswerken. De aarden wallen van Asperen en Heukelum werden met stenen muren bekleed en in Vianen werd een stadsmuur opgetrokken, bestaande uit een schildmuur, aan de stadszijde voorzien van zware steunberen waartussen bogen zijn geslagen die een weergang droegen. Het is denkbaar dat de Leerdamse stadsmuur eveneens grotendeels bestond uit een dergelijke weergang op bogen, getuige de restanten die zijn teruggevonden bij de Hoogpoort. Aan Lingezijde werd de reeds aanwezige dijk met een bekledingsmuur versterkt. Bij alle stadjes is de muur samengesteld uit rode baksteen van nauwelijks uiteenlopend formaat. Alleen het stadje Hagestein, verwoest en met de grond gelijk gemaakt in 1405, heeft deze versteningsfase niet meer | |
[pagina 19]
| |
gekend: de verdedigingswerken zijn daar nooit meer opgebouwd. In de stadsmuren die op regelmatige afstand waren voorzien van halfrond uitgebouwde wal- of muurtorens en van rondelen, waren stenen land- en waterpoorten opgenomen, waarmee de stad kon worden afgesloten. De waltorens waren over het algemeen hoger dan de muren en soms met een dakje voorzien. In het muurwerk waren schietgaten. Met de verandering van wapentuig en oorlogsvoering werden de torens verlaagd en deden forse rondelen hun intrede, waarop het zwaardere geschut werd opgesteld (Janse, 69 ev). De rondelen staken meer dan een halve cirkel buiten de stadsmuur uit, zodat een betere flankerende werking dan bij de kleinere torens het resultaat was. De eenvoudige, stenen stadspoorten stonden op een rechthoekig grondvlak. Zij waren soms nauwelijks meer dan een overwelfde doorgang in de stadsmuur, afsluitbaar met deuren aan veldzijde, waarboven een wachtlokaal met stookplaats was ingericht (Oostpoort, Heukelum; Heukelumse poort, Asperen; Steigerpoort, Leerdam; Oostpoort te Vianen). Een simpeler variant op het rechthoekige type vertoont de oudste fase van de Lekpoort te Vianen. Die zou hebben bestaan uit twee waltorens met de toegang er tussen. Vanaf de 15de en 16de eeuw krijgen verscheidene poorten een extra barrière in de vorm van een voor- of buitenpoort (Schoonrewoerdse poort en Veerpoort te Leerdam; vermoedelijk ook de Gorcumse poort te Heukelum; de Landpoort en Lekpoort te Vianen en de Gellicumse poort te Asperen). Bij de Viaanse Lekpoort werd de oude poort als voorpoort gebruikt. De nieuwe poort uit omstreeks 1500 was weer van het rechthoekige type, maar hier met twee verdiepingen en een kap, waarmee een zekere monumentaliteit bereikt werd en daardoor de status van de stad werd benadrukt. Naast de poorten, de officiële toegangen tot de stad, waren er bij rivierstadjes als Leerdam en Heukelum kleine doorgangen in de muur, die een directe verbinding vormden tussen de loskade buiten de muur met de stad erbinnen. De kastelen waren, met uitzondering van dat van Heukelum, binnen de stadsversterkingen opgenomen, om redenen van veiligheid en strategie, zowel van belang voor de stad als voor het kasteel zelf. Zij bleven echter een zelfstandig element binnen de stadsversterking, aangezien zij alle nog eens extra met een gracht omgeven waren. (Zie verder het hoofdstuk over de kastelen). Uit de aard der zaak zijn de verdedigingswerken aan aanvallen van buitenaf onderhevig geweest. Vooral Asperen heeft het, als grensstad tussen Holland en Gelre, in de 15de en 16de eeuw zwaar te verduren gehad. De grootste schade werd in de 16de eeuw echter door de Spaanse troepen aangericht. Alle steden kennen daarvan overigens de gevolgen. Na de Tachtigjarige Oorlog verviel voor de Vijfheerenlanden de direct defensieve functie van de stadsversterkingen, aangezien de prioriteiten in de landsverdediging elders gelegd werden. Zij fungeerden nu uitsluitend als afsluiting van de stad en als tolbarrière. Dit had gevolgen voor het gebruik van bijvoorbeeld de muren; in Vianen en Asperen werden er vanaf de 17de eeuw huizen op en tegenaan gebouwd. Op de Leerdamse waltorens aan de zuidkant van de stad werden in 1738 zelfs kleine woningen gebouwd. Tot ver in de 18de eeuw werden muren, poorten en grachten regelmatig onderhouden. Onderhoudsposten hiervoor keren steeds terug in de stadsrekeningen. Pas in de uiterste gevallen, als bijvoorbeeld herstel financieel niet meer haalbaar was, werd in de 18de eeuw tot afbraak overgegaan. De poorten in Heukelum en Asperen zijn daarvan een voorbeeld. In de loop van de 19de eeuw, na de ontmanteling van de steden werden vooral de stadspoorten als onnuttig beschouwd en als verkeersobstakels aangemerkt; de een na de ander verdween. Van de in totaal tien stadspoorten in dit gebied is alleen de Lekpoort te Vianen overgebleven. De Waterpoort in Asperen is voor een gedeelte gereconstrueerd in de jaren 1978-1982. De Hofpoort in Vianen is in de 17de eeuw niet als stadspoort, maar als toegang tot het kasteelterrein gebouwd, reden voor behandeling daarvan in het hoofdstuk over de kastelen. De muren ondergingen hetzelfde lot, zij het dat daar in alle steden meer of minder duidelijke resten van aanwezig zijn. De muren van Vianen zijn aan de zuidoost en zuidwestkant nog aanwezig, aan de noord- en westkant fragmentarisch. Aan de zuidoostzijde zijn ze in 1988 met een rondeel voor een klein deel weer opgebouwd in moderne steen. Aan de oostzijde is de indruk van muurhuizen in de nieuwbouw uitgedrukt. Hetzelfde is het geval voor het fragment zuidelijke stadsmuur van Leerdam: daar is de zuidoosthoek van de muur met het rondeel, aangrenzend aan de voormalige Hoogpoort in 1988 tot enige hoogte weer opgebouwd. De walmuren van Heukelum zijn onder een aarden talud gelegd. Op de noordwesthoek van het stadje is een rudiment (beklampte) brokkelige muur nog in het zicht. De stadsmuren van Asperen zijn, met uitzondering aan de noordkant, nog aanwezig en voor een gedeelte gereconstrueerd. De grachten rond de steden werden gedempt of slibden dicht om weer te worden opengegraven in Heukelum en Vianen. Leerdam bebouwde de plaats van zijn grachten, maar bij Asperen (zuid- en westzijde) en Hagestein zijn ze als sloot of greppel te herkennen. ■ Vianen en Asperen, stadswallen
- Doorsneden over de zuidoostelijke stadsmuur te Vianen en de oostelijke stadsmuur te Asperen. Schaal 1:300. Opmetingstekeningen van Th. van Straalen, 1988 en van bureau Van Hoogevest (1981), bewerkt door J. Jehee, 1988 | |
[pagina 20]
| |
■ Gezicht op de westelijke stadsmuur van Asperen met de Heukelomse poort, een gedeelte van het poortwachtershuis en de toren van de kerk in het midden van de 18de eeuw door J. Versteeg. Verz. Kramer, R.U. Groningen
| |
AsperenDe graaf van Holland verleende in 1314 tolvrijheid aan Asperen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de stad toen al stadsrechten had, hoewel gegevens daaromtrent ontbreken: in 1313 wordt Asperen als ‘poort’ vermeld en is er sprake van ‘poirteren’, waarop Unger veronderstelt dat de stadsrechten toen al verleend moesten zijn (Unger, 110). Zo er al enige versterking was, dan zou die bestaan hebben uit aarden wallen en houten poorten. Een versterkt kasteel was er al wel: het is bekend dat dat in 1204 werd ingenomen en verwoest om nadien weer opgebouwd te worden.
De stadsmuur, waarvan grote delen over zijn, is na het midden van de 15de eeuw tot stand gekomen. Tegen een (oudere ?) aarden wal is een baksteenmuur gezet, met een stenen borstwering en 17 hoefijzervormige stenen waltorens (Beekman, 53). In de omwalling waren vier poorten aangebracht, twee landpoorten, de Gellicumse poort aan de zuidkant en de Heukelumse poort aan de westkant van de stad en twee waterpoorten, die aan de beide uiteinden van de Min lagen: de Begijnepoort tussen het kasteel en het Begijneklooster aan de ene kant en de Waterpoort bij de samenkomst van Min en Linge aan de andere kant. De verdedigingswerken hebben het zwaar te verduren gehad, aangezien Asperen in een grensgebied tussen Holland en Gelre lag en herhaaldelijk betrokken werd in de oorlogen tussen beide. Zo werd de stad in 1480, 1508, 1513 en 1517 door de Geldersen verwoest, ingenomen danwel in brand gestoken (Kouwenhoven,■ De Heukelomse poort te Asperen in 1728 door C. Pronk, coll. RDMZ, Zeist
29, 30). Reparaties en moderniseringen van de werken zullen daar het gevolg van geweest zijn. In 1527 zijn bijvoorbeeld de stadsmuren en grachten verbeterd (Atlas Vestingwerken, IV (I), 1). Gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd de stad door zowel Hollandse als Spaanse troepen geplunderd en een eeuw later door de Fransen, die het kasteel hebben opgeblazen. In 1740 werden bij een dijkdoorbraak grote delen van de stadswal weggeslagen en de beide poorten werden zwaar beschadigd (Kouwenhoven, 68). De Gellicumse poort was reddeloos: de sloop ervan werd aanbesteed op 7 augustus 1746 en onder handhaving van het muurwerk waar de poort tegen aangebouwd stond, gesloopt. Een barrière bleef tot in ieder geval het eind van de 18de eeuw in gebruik: in 1794 en 1799 worden op die plaats poort en een daarbij horende poortwachter nog vermeld (Kouwenhoven, 111, 119). De Heukelumse poort werd in 1746 hersteld. Wanneer deze is gesloopt is niet duidelijk, in ieder geval staat zij niet meer op de kadastrale minuut van 1823. De naastliggende poortwachterswoning onder zadeldak heeft tot 1967 bestaan, toen zij, onbewoonbaar verklaard, onder de slopershamer is gevallen (Kouwenhoven, 268). Over het uiterlijk van de poorten zijn wij goed geïnformeerd door de beschrijving uit 1745 van Beekman. De vrijwel vierkante Heukelumse poort met overwelfde doorgang had | |
[pagina 21]
| |
aan de buitenzijde op elke hoek een arkeltorentje met een spitsje, die er tijdens een storm van 1624 zijn afgewaaid, waarna er een nieuwe kap tegen een trapgevel aan stadszijde is opgezet. De Gellicumse poort had een binnen- en een buitenpoort. De voorpoort met overwelfde doorgang was voorzien van een weergang. De poort zelf was een vierkante hoog opgaande toren met een tongewelf, waarboven een vierkante kamer en daarboven een toren met omgang en borstwering. In het wachthuis naast de poort zat de trap naar de verdieping (Beekman, 52). De thans gedeeltelijk gereconstrueerde waterpoort aan de Linge bestond uit twee ronde torens, waartussen naar beneden leidende trappen lagen (Beekman, 53). De tweede waterpoort, het Begijnepoortje, was in de 18de eeuw niet meer dan een brug in de stadswal. Alle sporen ervan zijn thans verdwenen. De dwars door het stadje stromende stadsgracht de Min is tussen de jaren 1920 en 1933 gedempt, nadat een deel ervan al dicht geslibd was (Kouwenhoven, 202). | |
HagesteinNa het verlenen van stadsrechten door Otto van Arkel op 11 november 1382 aan de inwoners van Hagestein nam diens zoon Jan van Arkel met voortvarendheid de versterking van kasteel en stad ter hand (Heniger, 33). Hij liet de stad omringen met grachten, muren en torens en hoopte daarmee een sterkte te creëren, die als vooruitgeschoven post van de Arkelse bezittingen bestand zou zijn tegen (in eerste instantie) de machtige buurman Vianen. Opmerkelijk genoeg werd de stad dubbel omgracht aan oost-, noorden voor een deel aan de westzijde. De noordoosthoek kreeg een grote, vermoedelijk ronde toren. Hoe de ‘ommuring’ eruit gezien heeft is niet bekend. Het is zelfs niet zeker of de hele stad wel in steen ommuurd was. Heniger veronderstelt dat een dergelijk groot werk niet tussen 1382 en 1405, het jaar waarin Hagestein belegerd en ingenomen werd, geklaard kon zijn. Hij meent dan ook, dat een deel van de omwalling uit houten palissaden moet hebben bestaan (Heniger, 35). ■ De Leerdamse of Oostpoort te Heukelum links de toren van de kerk en rechts op de achtergrond het kasteel en de kerk van Oosterwijk in de 18de eeuw door vermoedelijk Jan de Beijer, coll. Bodel Nijenhuis, U.B. Leiden
Na de inname en overgave van Hagestein op 23 december 1405 aan de legers van Holland en Utrecht zijn alle bouwwerken, met uitzondering van de kerk, geslecht; de wegen werden opgebroken. De grachten zijn echter gebleven: op de kadastrale minuut uit 1822 is de dubbele omgrachting nog steeds duidelijk te zien. Het beloop is tegenwoordig nog te volgen in de sloten en greppels ter plaatse. | |
HeukelumAl voor 1230 zou de stad ommuurd geweest zijn (Barbas, 24). Of er toen al stadsrechten waren verleend, is niet duidelijk. Waarschijnlijk dateren zij van een eeuw later, maar in ieder geval van vòòr 1393 (Unger, 123). Over de aard van de ommuring kan bij gebrek aan nadere gegevens niets naders worden vermeld. Uit de eerste afbeeldingen, die dateren van de 16de en 17de eeuw (Van Deventer omstreeks 1560 en Blaeu omstreeks 1650) kan worden opgemaakt dat de stad door grachten en een stenen muur met tien waltorens was omgeven, vier waterpoorten aan Lingezijde bezat, alsmede twee landpoorten: een aan de westkant, de Gorcumse poort (met voorpoort), en een aan de oostkant, een poort op rechthoekige plattegrond met een tentdak en arkeltorentjes op de hoeken, die Leerdamse poort genoemd werd. De verdieping hiervan was als gevangenis in gebruik. De Gorcumse poort is bij een hevige overstroming in 1748 weggespoeld. De Leerdamse poort is na de tweede helft van de 18de eeuw verdwenen. In 1760 wordt zij nog genoemd (Barbas, 26), maar op de kadastrale minuut van 1823 staat zij niet meer aangegeven. Restanten van de stadsmuur zijn zichtbaar op de noordwesthoek: daar staat een beklampt restant en in het pad over de Groenewal duiken hier en daar stukken muur door de aanaarding op. Het grootste deel is echter in de jaren '69 en '70 van deze eeuw aangeaard met de grond uit de gracht aan de zuidzijde die in die tijd weer is opengegraven. | |
LeerdamOp 12 maart 1370 had hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland tolvrijheid verleend aan ‘der stede van Leijderdam, ende den poirteren aldaer’ (Van Mieris, III, 246). Sprake van stadsrechten is er pas in 1407. Op 7 april van dat jaar werden zij door Willem VI van Beieren, graaf van Holland verleend (Van Mieris IV, 57 e.v.). De stad was toen al voorzien van een zekere versterking: ‘...die selve stede binnen | |
[pagina 22]
| |
haere vesten...’, zoals blijkt uit een handschrift van 20 oktober 1405 (Van Mieris IV, 27). Waar die ‘vesten’ uit bestonden is onduidelijk. In ieder geval was het omgrachte en ommuurde kasteel in de zuidwesthoek van Leerdam aanwezig. Aangenomen kan worden dat de versterking van de hele stad na 1407 ter hand genomen zijn. Dit wordt tevens bevestigd door de ouderdom van de bewaard gebleven muurresten. In de 15de eeuw is de stad een aantal malen belegerd, waaruit opgemaakt mag worden dat de omwalling danwel ommuring is voltooid (Atlas Vestingwerken, IV (I), 16). In 1543 wordt de vestingbouwkundige Alexander Pasqualini, die zich op dat moment in Buren met de aanpassing van de verdedigingswerken bezig hield, door ‘ceulx de Leerdam’ geraadpleegd. ‘Ils veulent faire’, aldus een schrijven van Pasqualini aan Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren en Leerdam, ‘une dunes autor de la ville, aveque aulcumes plateformes par dedens la vile pour batre par deseur le murayle par flanck...’ (Beelaerts, 164). Verdere vermeldingen over Pasqualini's betrokkenheid bij de verbetering van de Leerdamse stadsversterkingen ontbreken, evenals gegevens
■ De Zuidwal te Leerdam, opname 1987
■ De Schoonrewoerdsepoort te Leerdam in 1750 door Jan de Beijer, coll. Bodel Nijenhuis, U.B. Leiden
over de aard en de mate van wijziging. Van Deventer beeldde in 1558 de stad af met omgrachting, het kasteel, de ommuring met muurtorens en drie stadspoorten. In 1574 werden stad en kasteel door de Spanjaarden belegerd en ingenomen, waarbij het kasteel is verwoest. Dit zou niet meer herbouwd worden. De ommuring en de stadspoorten daarentegen werden tot ver in de 18de eeuw onderhouden (Van Gent, 28 e.v.). De midden 17de-eeuwse situatie verschilde weinig van die in de 16de eeuw, getuige de plattegrond van Blaeu in vergelijk met die van Van Deventer. De stadsversterking bestond uit een ommuring met 17 muurtorens, waarvan twee torentjes en een rondeel tot het kasteel behoorden. Leerdam had drie landpoorten, de Veerpoort aan de zuidwestzijde, de Schoonrewoerdsepoort aan de noordoostzijde en de Hoogpoort of Aspersche poort aan het eind van de Hoogstraat aan de zuidoostkant van de stad. In de zuidwal aan de Linge bevond zich een grote waterpoort, de zogeheten Steigerpoort. Naast deze grote poorten waren er in de stadsmuur kleine openingen, niet hoger dan een deur, zoals de Kleine Steigerpoort in de zuidwal en het Binnenwaterpoortje in de westwal, dat zelfs van een ‘wulf’ was voorzien (Van Gent, 32). Alleen de stadsmuur aan de Lingekant met vier waltorens en een rondeel is overgebleven van het oude werk. In de 18de eeuw zijn drie van de vier waltorentjes met een huisje verhoogd. In 1988 zijn een stuk stadsmuur en het rondeel op de | |
[pagina 23]
| |
■ Leerdam, verdedigingswerken
- Voormalige Hoogpoort, globale opmeting van de funderingen van het linkerdeel; opmeting van het opgaande werk aan de rechterkant. Schaal 1:300. Tekening en opmeting door Th. van Straalen, 1978 en 1988 zuidoosthoek bij de voormalige Hoogpoort gedeeltelijk boven het maaiveld opgemetseld ter plaatse van de funderingen die in de grond werden aangetroffen. De poorten zijn alle afgebroken; de Schoonrewoerdse poort die was samengesteld uit een binnen- en een buitenpoort is tussen 1822 en 1846 gesloopt (op de kadastrale minuut is zij nog getekend, bij Van der Aa wordt zij in 1846 niet meer genoemd); de andere poorten verdwenen in de jaren '60 van de vorige eeuw (Atlas Vestingwerken, IV (I), 16; Van de Berg, Leerdam, 111). Ook de Veerpoort bestond uit een buiten- en een binnenpoort; de laatste was vastgebouwd aan de huizen aan de Kerkstraat. De Steigerpoort was een poort op rechthoekige plattegrond, die toegankelijk was vanaf de loskade aan de Linge. Van de Hoogpoort zijn in 1978 en 1988 de fundamenten bloot gelegd, waaruit blijkt dat ook deze poort van het eenvoudige rechthoekige type is geweest met een afgeronde hoek aan de noordoostzijde en een doorgang in het midden van ongeveer drie à vier meter breed. Op de noordwesthoek duiden de beide uitspringende delen wellicht op de aanwezigheid van een traptoren. Het zuidelijk gedeelte van de poort was onderkelderd. De restanten van een overwelving zijn daar teruggevonden. Aangezien er geen toegang is gevonden, zal de kelder via het gewelf toegankelijk geweest zijn. Mogelijk was ook het noordelijk deel van de poort onderkelderd. De op de poort aansluitende stadsmuur is nà de poort tot stand gekomen. In het stuk muur ten zuiden van de Hoogpoort is een muurtrap gevonden. Ook via de stadsmuur lijkt de poort toegankelijk te zijn geweest, gezien de bouwsporen die zijn aangetroffen in het metselwerk van de aansluiting stadsmuur en -poort. Uitsluitsel over de aard van de toegang wordt echter niet geboden. De grachten aan noord-, oost- en westzijde zijn aan het eind van de 19de eeuw gedempt. Alleen de namen van de straten Oostwal, Noordwal en Westwal herinneren hier aan de oude situatie. | |
VianenDe in de derde kwart van de 13de eeuw gestichte nederzetting verkreeg in 1335 en 1336 van Willem van Duivenvoorde, heer van Vianen een aantal vrijheden en rechten, waarmee de basis voor de stad gelegd waren. De Viaanse tolvrijheid werd in 1354 door de graaf van Holland bevestigd, aangezien hij daardoor voor zich een belangrijk bolwerk op de grens met Utrecht hoopte te creëren (De Meijere, Lekpoort, 17 e.v.). De vroegste verdedigingswerken zouden nog door Willem van Duivenvoorde zijn aangelegd (idem, 27). In 1372 worden twee poorten en het in de noordwesthoek van de stad liggende kasteel vermeld: ‘ene borgh met hare hofsteden’, ‘die waterpoorte te Vianen’ (de Lekpoort) en ‘die poort toorne ter Lexmondewaert’ (ter plaatse van de latere Landpoort (Van Mieris III, 275). Muren en grachten waren in ieder geval in 1383 aanwezig (De Meijere, Lekpoort, 29). De grachten werden aan west- en oostzijde ter plaatse van bestaande kavelsloten aangelegd, aan de zuidzijde werd van de Haagwetering gebruik gemaakt. De afgrenzing aan de noordkant werd door de Lekdijk bepaald (idem, 31). De muren met 17 waltorens en rondelen op de hoeken, weergegeven op de kaart van Blaeu van rond 1650, werden op drie plaatsen door stadspoorten onderbroken: de Lekpoort aan de noordkant, de Landpoort aan de zuidkant van de stad en de Oostpoort. De westelijke poort (Hof- of Boschpoort) werd in de 17de eeuw gebouwd en gaf toegang tot het geheel omgrachte kasteelterrein, dat pas na 1725 openbaar toegankelijk werd, toen het bezit van de heren van Vianen werd overgedragen aan de Staten van Holland. In de 16de eeuw werden de verdedigingswerken verbeterd onder Hendrik van Brederode. In 1566 werd een aanvang gemaakt met het aanleggen van een bolwerk op de zuidoosthoek van de stad; dat op de noordwesthoek volgde in 1567. In dat jaar werd de stad echter door de Spaanse troepen ingenomen en de muren, torens, bolwerken en poorten werden ontmanteld, maar bleven wel bestaan. De defensieve functie kwam echter definitief te vervallen, waardoor in de loop van de 17de eeuw tegen de zuidelijke stadsmuur huizen gebouwd konden worden (De Meijere, Lekpoort, 52 e.v.). Muren, poorten en grachten werden tot in de 19de eeuw door de stad onderhouden. Lek- en Landpoort deden onder andere dienst als gevangenis. Bij het vervallen van de tolfunctie werden de daarmee overbodig geworden poorten gesloopt: de Oostpoort in 1838 en de Landpoort in 1858. De Lekpoort bleef gehandhaafd. De Oostpoort behoorde tot het eenvoudige rechthoekige type, getuige de plattegrond, die op de kadastrale minuut uit 1822 staat weergeven. Nadere gegevens of afbeeldingen zijn niet gevonden. De Land- of Lampoort was een gebouw op rechthoekige plattegrond onder tentdak, met een stookplaats op de | |
[pagina 24]
| |
■ De Landpoort te Vianen in de 18de eeuw. Coll. RPK, Amsterdam
verdieping en een lage voorpoort. De Lekpoort dateert uit de 15de eeuw en bestaat uit een rechthoekige poort met overwelfde doorgang en verdieping en heeft arkeltorentjes aan de buitenzijde. De voorpoort is in de huidige vorm ontstaat rond 1600 uit een 14de-eeuwse voorganger. | |
De Nieuwe Hollandse WaterlinieTen behoeve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie - zie voor het ontstaan hiervan de paragraaf over de Militaire infrastructuur - werd in 1815 begonnen met de aanleg van vijf waaiersluizen bij het Spoel ten oosten van Everdingen, in de Noorder en Zuider Lingedijk te Asperen, te Woudrichem en aan de Bakkerskil bij Werkendam in Noord Brabant. Ter verdediging en afsluiting van de waterkeringen en waterinlaatpunten moesten er in de linie forten en batterijen aangelegd worden. Daartoe werden geheel nieuwe verdedigingswerken gebouwd en werden de bestaande aangepast of vernieuwd. De eerste serie verdedigingswerken verschenen in de jaren 1816-1824 rond de stad Utrecht en bestonden uit weinig meer dan een aarden wal, omringd door een gracht met ophaalbruggen. Door de toenemende behoefte aan een betere bescherming, een betere legering en een veiliger wapenberging ging men over tot de bouw van bomvrije gebouwen in de forten. De eerste bomvrije gebouwen werden in de jaren 1840-1860 opgetrokken. Enige stagnatie in de werkzaamheden had namelijk plaats gevonden door de problemen rond de Zuidelijke Nederlanden, die uiteindelijk de afscheiding van België tot gevolg gehad hebben. Voor de voornaamste forten bestonden de bomvrije gebouwen uit ronde bakstenen torens van meerdere verdiepingen. Vanaf de verschillende verdiepingen kon krachtig artillerie-vuur afgegeven worden. De bovenste verdieping van de toren stak iets uit boven de kruin van de rond het fort gelegen omwalling, of de te verdedigen dijken. Dergelijke torens werden hetzij binnen reeds bestaande forten opgetrokken (Weesp, Nieuwersluis, Asperen, Vuren), hetzij nieuw gebouwd en van een omwalling voorzien (Everdingen, Altena). Het geschut werd opgesteld ín de toren en er boven op (Hollandse Waterlinie, 47 e.v.). De torens waren van dikke, rondlopende muren voorzien, aangezien die minder kwetsbaar voor beschietingen bleken te zijn. In Asperen en Everdingen zijn de torens in de jaren veertig van de vorige eeuw tot stand gekomen. In plattegrond en opzet zijn zij vrijwel gelijk. Alleen de Everdingse toren is met een middenlijn van 41 meter groter dan die van Asperen (middenlijn 33 meter). Beide tellen zij drie verdiepingen rond een binnenplaats, van waar het geschut naar boven getakeld kon worden. De meeste vertrekken en gangen zijn met zorgvuldig gemetselde gewelven gedekt. Het muurwerk aan de buitenkant wordt door rondboogvensters en schietsleuven geleed. Door verbeteringen aan het belegeringsgeschut in de jaren '60 van de 19de eeuw werd het weerstandsvermogen van de verschillende werken minder. Bovendien was gedurende de mobilisatie van 1870 aangetoond dat de huisvesting voor manschappen en bergruimtes voor het materieel in de forten nogal wat te wensen over lieten. Het gevolg was dat de forten en torens aangepast moesten worden. Die aanpassing bestond in de meeste gevallen uit het verlagen van de toren en uit een aanaarding aan de kant vanwaar het vijandelijk vuur werd verwacht. Daarnaast kon tevens een gemetselde, met grond gedekte contrescarpgalerij aan die zijde worden aangebracht. Voorts werd het aantal bomvrije gebouwen in het fort uitgebreid (Hollandse Waterlinie, 102). Bij de Vestingwet van 18 april 1874■ De Nieuwe Hollandse Waterlinie in de Vijfheerenlanden
- Weergave van de ligging van de forten en versterkingen Schaal 1:60 000. Tekening T. Brouwer, 1987 | |
[pagina 25]
| |
werd de hoogste prioriteit gegeven aan het verbeteren van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze linie, bij die Vestingwet beschouwd als de eerste en voornaamste stelling, die met spoed verbeterd en voltooid moest worden, was in 1885 gereed. In Asperen was tegen de toren een galerij met zware gronddekking gebouwd, waartoe de gracht rond de toren gedempt moest worden. Everdingen kreeg op vier meter afstand van de toren een versterking in de vorm van een contrescarpgalerij. Door de invoering van moderne aanvalsmiddelen, verouderde de stelling echter na dat jaar wederom. Nadien kwamen slechts verbeteringen van ondergeschikt belang tot stand. Na de Tweede Wereldoorlog had de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn militaire betekenis verloren. De meeste verdedigingswerken van de linie werden in de jaren 1950-1959 gedeclassificeerd en daarna als zodanig opgeheven. | |
De accessenVoor de Vijfheerenlanden zijn de volgende accessen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie van belang geweest: het Lekacces, het acces van de spoorweg Geldermalsen-Leerdam en het Lingeacces. Ter verdediging van het Lekacces dienden aan de noordzijde van de Lek het fort Honswijk, dat tevens de inundatiesluis aldaar beschermde en de lunet aan de Snel, beide in de provincie Utrecht. Aan de zuidzijde van de Lek waren het het fort Everdingen, het werk aan het Spoel in de provincie Gelderland en drie geschutsbanken achter de Diefdijk bij het fort Everdingen, alsmede een batterij aan de Zuider Lekdijk die de zuidelijke verdediging vormden. Deze werken aan de zuidzijde van de Lek (Everdingen, het Spoel en de geschutsbanken) vormden tezamen de Stelling van Everdingen. Ter verdediging van het Lingeacces dienden het fort en de wapenplaats bij Asperen, het fort aan de Nieuwe Steeg in de provincie Gelderland en batterijen aan Diefdijk, Meerdijk en Nieuwe Zuiderlingedijk. Deze werken vormden de zogenoemde Stelling aan de Linge. Ter verdediging van het spoorwegacces van de spoorlijn Gorinchem-Geldermalsen tenslotte diende het werk op de spoorweg bij de Diefdijk. Het fort te Everdingen en het werk aan het Spoel (Gelderland) zijn nog voor militaire doeleinden in gebruik. De verscheidene met gras begroeide geschutsbanken en batterijen zijn duidelijk als opduiking in het landschap herkenbaar. | |
InundatiemiddelenDe inundatiemiddelen in dit stuk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie bevinden en bevonden zich te Everdingen, het Spoel en Asperen. De inundatiemiddelen bij het fort bij Everdingen en bij Asperen zijn vrijwel alle nog aanwezig, zij het gewijzigd en gedeeltelijk buiten gebruik gesteld. De waaiersluis bij het Spoel is omstreeks 1975 geamoveerd. | |
Coupure in de DiefdijkIn 1935 werd een doorgang in de Diefdijk gemaakt ten behoeve van de rijksweg tussen Utrecht en 's-Hertogenbosch. In de doorgang werd een afsluitbaar viaduct geconstrueerd ter kering van overstromingswater. Het viaduct of de coupure in de Diefdijk is opgebouwd uit twee landhoofden en drie pijlers, waardoor twee middenopeningen van 10 m wijd en twee zijopeningen van 3 m wijd gevormd zijn. Op de pijlers en de landhoofden rust een 3 m brede brug, door middel van stalen scharnier- en rolopleggingen. De over de Diefdijk lopende weg voert over de brug. De pijlers zijn te weerszijden en de landhoofden aan de dagzijde voorzien van sponningen voor stalen schuiven en schotbalken.
In verband met de onderlinge samenhang van de forten, werken en inundatiemiddelen, zullen zij in het hierna volgende tesamen behandeld worden, in plaats van bij de bijbehorende steden of dorpen, waar zij doorgaans tamelijk ver van verwijderd liggen. Het werk aan het Spoel en het fort aan de Nieuwe Steeg zijn, in verband met hun ligging buiten het te beschrijven gebied, niet verder uitgewerkt. | |
Het fort te EverdingenHet voornaamste fort in het deel van de Nieuwe Hollandse waterlinie dat door de Vijfheerenlanden loopt is het fort te Everdingen. Volgens een memorie van 11 juni 1843 was op 15 augustus 1840 bevolen, dat op de kruising van Lek- en Diefdijk een fort met torenreduit moest worden gebouwd, waar vanaf de ‘platte-form’ van de toren, die was voorzien van een aarden borstweer, over de omliggende wallen en dijken gevuurd moest kunnen worden. Het fort, waarbinnen de toren werd gebouwd, moest het Lek-acces kunnen verdedigen. De toren zou grotendeels gedekt worden door de omwalling. Er werden twee ontwerpen gemaakt, waarvan datgene is goedgekeurd, waarbij de Lek- en Diefdijken gehandhaafd bleven. Tussen 1842 en 1845 is het fort gebouwd en is het toeleidingskanaal van de noordelijke fortgracht tot de Goilberdingerkade aan de Lek gegraven. Het bouwen van de bomvrije toren in het fort werd op 19 september 1845 aanbesteed, op 18 oktober van dat jaar goedgekeurd en in 1847 opgeleverd. De door een omwalling en een gracht omringde bakstenen toren had een doorsnede van 41 m, het metselwerk reikte tot een hoogte van 14,90 m. De toren was opgebouwd uit een kelderverdieping met geweerschietgaten, een beganegrond verdieping met houwitser- en geweerschietgaten, een eerste verdieping met kanon- en geweerschietgaten en een aarden bovenbatterij, die boven de omwalling uitstak en waar geschut kon worden opgesteld, dat via de middenkern van de toren opgetakeld kon worden. In de jaren daarna werden ondergeschikte verbeteringen aangebracht, zoals het maken van een afdekking in 1861 boven de binnenplaats, ter hoogte van de rondweg bovenop de toren. Ingrijpende verbetering van de inundatiemiddelen en het fort met bomvrije toren vond in drie gedeelten plaats in de jaren 1874-1877. Het eerste gedeelte werd uitgevoerd in 1874 en bestond onder andere uit het graven van een inundatiekanaal van de zuidelijke fortgracht tot en door de Prijssenweg alsmede het maken van een schotbalksluis in de bovenmond van het inundatiekanaal en in de monding van het toeleidingskanaal. | |
[pagina 26]
| |
Het tweede gedeelte van de verbeteringswerken (1875) hield het maken van een contrescarpgalerij met gronddekking rond de toren, alsmede het verbeteren van de toren zelf in. De contrescarpgalerij werd aangelegd op vier meter afstand van het buitenvlak van de toren. Bij het derde gedeelte (1876) werd een sluisbeer in de Zuider Lekdijk gemaakt. Twee jaar later al werd de sluisbeer verbeterd door het aanbrengen van betonkoffers langs de voorzijde van de funderingen der buitenvleugelmuren en de uiteinden der binnenvleugelmuren. Verzwaring van de achterzijden van de landhoofden vond in 1878 plaats en in 1880 werd aan de buitenzijde een beklamping aangebracht. Ondanks deze hulpmaatregelen bleven de moeilijkheden met de sluisbeer bestaan met betrekking tot de waterdoorlating. In 1885 vonden werkzaamheden tot verzwaring plaats waarbij een deel van de sluisbeer door een inundatiesluis met drie doorlaatopeningen vervangen werd. Bij de ‘Eindverbetering van de Werken bij Everdingen’, aanbesteed op 13 november 1877, werden vijf bomvrije gebouwen, een blindeerbare wachterswoning en twee artillerieloodsen gemaakt, alsmede een aantal munitienissen in de wal. Kleine wijzigingen en verbeteringen hebben zich in de loop van de tijd voorgedaan aan het fort; zo werd de brug over de torengracht in 1899 afgebroken en de gracht gedeeltelijk gedempt. In 1939 werden groepsschuilplaatsen in het fort gebouwd. Later volgden nog diverse opstallen voor onder andere berging. | |
De contrescarpgalerijDe contrescarpgalerij is een uit rode baksteen opgetrokken gebouw, op iets meer dan een halfcirkelvormige plattegrond met twee rechte uiteinden. Het gebouw bestaat uit een verdieping waarboven zestien ontlastingsgewelven zijn aangebracht om de druk van de gronddekking, bestaande uit een dikke zand- en kleilaag, te kunnen opvangen. Het bevat een reeks van twintig vertrekken op de begane grond, waaronder een toegangspoterne en twee vleugels tegen de rechtstanden van de vertrekken. De vertrekken en de vleugels zijn naar buiten voorzien van twee vensters met segmentbogen■ Plattegrond van de beganegrondsverdieping van de toren en de contrescarpgalerij in het fort te Everdingen, repro uit het Register Gorinchem, 4e gedeelte (1888)
en ijzeren luiken en rechte ijzeren deuren, waarboven een ventilatie-opening. Alle vertrekken zijn onderling verbonden. De lokalen zijn met segmentgewelven gedekt, met uitzondering van de toegangspoterne en de vertrekken in de beide vleugels, die van tongewelven zijn voorzien. Ook de ontlastingsgewelven op de verdieping zijn halfcirkelvormige tongewelven. Achter het hoofdmunitiemagazijn loopt een spouwgang: de munitiemagazijnen waren voorzien van met dik glas gedichte muuropeningen, waar ín de gang een lamp opgesteld kon worden om het inwendige te verlichten. De binnenruimte moest, gezien de aard van de bestemming, vonk- en vuurvrij zijn. De uitzonderlijke dikte van het glas gaf minder kans op breuk maar bood wel de gelegenheid de ruimten te verlichten, zonder dat vonken konden overspringen. Het glas is nog aanwezig. In de vertrekken zijn ventilatieroosters aangebracht in de vorm van een afsluitbare koperen rozet. In alle vertrekken, met uitzondering van de opslagruimten en het privaat, kon gestookt worden. Rookgeleidingen zijn daarvan nog de getuigen. De vertrekken werden door petroleumlampen verlicht, die aan lamphaken hingen. De afwatering van het gebouw geschiedt dóór de opgebrachte grondmassa heen. Het water komt via schuinlopende daksegmenten terecht in zeventien druipkokers. Via een buizenstelsel wordt het water afgevoerd naar de regenbak onder het fornuis in de keuken.
Tussen de contrescarpgalerij en de toren zijn ter hoogte van de aanzet der ontlastingsgewelven zeven steunbogen gemetseld, elk bestaande uit een segmentgewelf waarop een omgekeerd segmentgewelf, door een ezelsrug afgedekt. Onder het maaiveld bevinden zich tussen contrescarp en toren ook nog eens zeven steunbogen. Het muurwerk van contrescarpgalerij en van de toren was, ten behoeve van de lichtinval, wit geschilderd. | |
De torenDe uit rode baksteen opgetrokken toren heeft een ronde plattegrond en telt drie verdiepingen, een kelder-, een begane grond- en een bovenverdieping met bovenbatterij. Per verdieping loopt, rond de binnenplaats vanwaar het geschut omhoog gehesen kon worden, een gang, ringvertrek genaamd, waar de vertrekken aan de buitenzijde, twaalf per verdieping, op uitkomen. In de sluitsteen boven de toegang staat het jaartal 1846. Op een steen boven de eerste verdieping staat de naam van het fort ‘Everdingen’ vermeld. De dagkanten van vensters en schietsleuven zijn wit geschilderd. In het inwendige hebben gangen en de vertrekken op de verdieping gemetselde gewelven. De ruimtes in de kelder en op de begane grond zijn met grenen balken plat afgedekt. De binnenplaats heeft een cirkelvormig gemetseld gewelf, waarin een af te dekken opening met een doorsnede van drie meter zit. Voor de ventilatie van de kelderverdieping is, afgezien van de vensters in de buitenmuur, een aantal ventilatiekokers aangebracht, die op de binnenplaats uitkomen. Op de begane grond zijn ventilatieopeningen aangebracht boven de middelste ramen in de vertrekken, die met een luik konden worden afgesloten. Aan de buitenzijde van de torenmuur zijn zij door een ijzeren rooster afgedekt. Dezelfde constructie is bij een aantal vertrekken op de bovenverdieping te vinden. Bij de andere ruim- | |
[pagina 27]
| |
tes zit de ventilatiekoker in het gewelf verwerkt. In de kelderverdieping kon alleen in de keuken en de bakkerij gestookt worden; in de overige vertrekken in de toren, met uitzondering van het wachtlokaal direct achter de ingang en de ringvertrekken, was een stookgelegenheid aanwezig. De aansluitingen op de kanalen, die door de buitenmuur van de toren lopen, zijn nog zichtbaar. Het fornuis met ruimte voor drie ketels is aanwezig. Hardstenen trappen verbinden de ringvertrekken van de verschillende verdiepingen. Kleine stenen trappen verbinden de keukens in kelder en op de begane grond en lopen vanaf het privaat in de kelder, dat nog goed bewaard is gebleven, naar de voormalige bakkerij te linkerzijde en het voormalige levensmiddelenmagazijn te rechterzijde. Op de bovenverdieping loopt via een portaal een stenen trap naar de bovenbatterij op de toren. Tegen de steunmuur van het trapgebouw is een jaartalsteen met ‘1847’ aangebracht. | |
Overige gebouwenTwee van de vijf in 1877 in de wal gebouwde, bomvrije gebouwen hebben een hoogte van drie bouwlagen, zijn drie traveeën breed en bevatten achttien vertrekken met segmentgewelven. De gebouwen zijn van een gronddekking voorzien. De drie overige bestaan uit bouwwerken van een bouwlaag, waarin twee vertrekken zijn, die dienen voor opslag en schuilplaats. Ook deze gebouwen zijn van een gronddekking voorzien. Aan de noord- en zuidzijde van de toren liggen twee artillerieloodsen uit 1877. De gebouwen, beide op een rechthoekige plattegrond, bestaan uit een begane grond en een zolder, hebben grenehouten, gepotdekselde wanden en zijn gedekt met een iets overstekend, met rode pannen bedekt zadeldak. Bij de ingang van het fort staat de versterkte fortwachterswoning, eveneens uit 1877 op rechthoekige plattegrond, bestaande uit een begane grond verdieping en een zolder. Het gebouw is opgetrokken uit rode baksteen, heeft aan de zuidzijde versieringen in gele baksteen, vensters in verdiepte velden met tandlijst, geflankeerd door lisenen, met verdiepte velden en wordt gedekt met een met blauwe pannen bedekt zadeldak. ■ De sluisbeer bij het fort te Everdingen, opname 1986
Van de schotbalksluizen, waarvan sprake is in het eerste gedeelte der verbeteringswerken is alleen die in de bovenmond van het, inmiddels vrijwel gedichte, toeleidingskanaal nog over. De sluis bestaat uit twee landhoofden en twee pijlers, waardoor drie doorlaatopeningen gevormd werden. Als waterkeringen dienen twee rijen schotbalken in elk der drie sluiskokers of doorlaatopeningen, die thans permanent zijn ingelaten. Op de sluis zijn de windwerken, dubbele lieren, aanwezig. De sluisbeer ligt tussen twee landhoofden met wijkend flankmuren en bestaat uit zware betonkoffers, waarnaast drie doorlaatopeningen met schuiven en dubbele rijen schotbalken. | |
Het werk aan de DiefdijkOp de plaats waar het baanvak Gorinchem-Geldermalsen van de spoorlijn Dordrecht-Elst, aangelegd in de jaren 1879-1883, de Diefdijk kruist, werd een batterij met bomvrij wachthuis aangelegd, teneinde in geval van oorlog de spoorweg te kunnen afsluiten, het droogblijvende terrein in de bocht van Renoy te kunnen bestrijken, het fort bij Asperen te kunnen flankeren en ter bewaking van het geïnundeerde terrein tussen Everdingen en de spoordijk. De werkzaamheden aan het wachthuis werden op 20 april 1880 door de Minister van Oorlog goedgekeurd en was gereed op 1 juni 1884. In 1882 werd begonnen met het bouwen van twee bruggen ten behoeve van de spoorlijn Dordrecht-Elst over de westelijke en oostelijke gracht van de batterij. Dit werk werd in 1883 voltooid. De beide bruggen in het voetpad van de Diefdijk naar het verdedigingswerk, onmiddellijk naast de beide spoorbruggen, kwamen in ongeveer dezelfde tijd gereed. Voorts werden er in 1886 drie gebouwen van brikkenbeton neergezet: een remise met magazijn ten noorden van de spoorlijn en een keuken/kantinegebouw alsmede een tweede remise ten zuiden van het wachthuis. Ten westen van de Diefdijk werd in 1887 een artillerieloods met wachterswoning gebouwd. ■ Situatie van het werk aan de Diefdijk, repro uit het Register Gorinchem, 4e gedeelte (1888)
| |
Het wachthuisHet wachthuis bestaat uit drie verdiepingen, een kelder, een begane grond en een bovenverdieping en is van een gronddekking voorzien. De verblijven van officieren en manschappen bevonden zich op de begane grond en de verdieping. In de kelder waren de magazijnen. Aan de in het zicht komende zijde bevinden zich de gevelopeningen als ramen en deuren, waarvan een aantal in 1986 vernieuwd en vergroot is. Hoog in de voorgevel een jaartalsteen met ‘1880’. | |
De overige gebouwenDe remise met magazijn ten noorden van de spoorlijn is opgetrokken uit brikkenbeton en met grond gedekt. | |
[pagina 28]
| |
Hij bevat vijf vertrekken, die afgesloten waren met houten deuren, die thans alle zijn dichtgezet. Ook het keuken/kantinegebouw, grenzend aan de zuidkant van het wachthuis is opgetrokken uit brikkenbeton en met grond gedekt; dit gebouw heeft twee vertrekken en wordt afgesloten met vier deuren. De meest zuidelijk gelegen remise was bestemd voor twee vuurmonden en deed ook dienst als wachtvertrek. Het is opgetrokken uit brikkenbeton met een aarden dekking en wordt door een deur afgesloten. De artillerieloods en wachterswoning ten westen van de Diefdijk is opgetrokken uit witgepleisterde baksteen en bestaat uit twee gedeelten van onderscheidenlijk twee en drie verdiepingen. Magazijnen bevonden zich op de begane grond, woonvertrekken en een keuken op de eerste verdiepingen en slaapkamers op de zolderverdieping. | |
De bruggenDe brug in de toegangsweg naar het fort bestaat uit twee overspanningen, steunend op een stenen pijler. De meest westelijke overspanning is een vaste brug ter lengte van 20 m, die is opgelegd op een landhoofd en op de pijler. Deze brug bestaat uit een vakwerkconstructie, samengesteld van plaat- en hoekijzers, onderling verbonden door klinkbouten, waar bovenop het rijdek ligt. Het tweede deel ter lengte van 5 m is een beweegbare kraanbrug, steunend op de stenen pijler en een landhoofd. Ook de naastliggende spoorbrug bestaat uit twee gedeelten, het langste stuk is een vakwerkconstructie, die sedert de aanleg in 1882 enige malen is vernieuwd, de laatse keer in 1978. Het korte deel is thans een vaste brug. ■ De kraanbrug bij het werk aan de Diefdijk, repro uit het Register Gorinchem, 4e gedeelte (1888)
De oostelijk brugdelen in de toegangsweg én in de spoorweg over de keelgracht, beide met een overspanning van 5 m, waren oorspronkelijk geconstrueerd als kraanbrug. Het beweegbare gedeelte van de spoorbrug is sedertdien in een vaste brug is gewijzigd. Gedeelten van de voormalige beweegbare brug onder het spoor zijn verwerkt in het NS voetpad. Onder het voetpad naast de spoorlijn naar het verdedigingswerk is de kraanbrugconstructie, met houten planken over de hoofdliggers nog wel aanwezig, zij het in slechte staat. Een kraanbrug kan zijwaarts invouwen en is bij uitstek geschikt voor spoor- of tramwegverkeer. Voor zover valt na te gaan is dit in ieder geval in de Vijfheerenlanden, maar waarschijnlijk ook in Nederland, de enig overgebleven kraanbrug. | |
Fort en inundatiesluizen bij AsperenTengevolge van het vooruitschuiven van de (oude) Hollandse Waterlinie in 1787 naar de Diefdijk werden in 1794 op de Noorder- en Zuider Lingedijk bij Asperen twee aarden batterijen opgeworpen. Die op de Noorder Lingedijk, ter plaatse van het huidige fort, was genaamd Castor. De batterij op de Zuider Lingedijk, Pollux, werd bij de overstroming van 1809 grotendeels weggespoeld en is, bij de aanleg van de zuidelijke inundatiesluis geheel verdwenen. De tegenwoordige vestingwerken, ter dekking van de inundatiesluizen bij Asperen, zijn aangelegd in twee fasen: van 1845-1847 en van 1847-1850. De werken tussen 1845 en 1847 betroffen ‘het opwerpen eener aarden redoute, wapenplaats en drie emplacementen tot batterijen op de Linge- en Meerdijken nabij en boven Asperen’. Tevens werden de Noorder Lingedijk en de kade van het Acquoysche wiel verlegd en werd er een directiekeet gebouwd, die later dienst zou doen als fortwachterswoning. In 1847-1850 werd het werk uitgevoerd, bestaande uit ‘het bouwen van eenen bomvrijen toren in de Redoute op den Noorder Lingedijk nabij Asperen, met bijlevering van alle daartoe benoodigde bouwstoffen’. Bij dit werk hoorde tevens het maken van een bovenbatterij op de toren. In 1861 werd een dak op de rondweg boven de toren aangebracht en de bovenbatterij werd gewijzigd, zoals dat ook het geval was bij het fort te Everdingen. Tussen 1879 en 1881 vonden ingrijpende verbeteringen plaats, waarbij de galerij tegen de toren - bestaande uit een gebouw van twee verdiepingen met zeven vertrekken - een schuilplaats van beton, een nieuwe toegangsbrug en een bergloods terzijde van de toren werden gebouwd. Het aardwerk werd gewijzigd, de gracht rond de toren werd gedempt en de toren zelf werd verbeterd. In de jaren daarna vonden alleen nog maar kleine verbeteringen aan het fort plaats. Zo werd in 1889 de buitenringmuur beklampt en werden enige lichtopeningen verwijd. Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 werd de oude fortwachterswoning door een nieuwe vervangen en werden scherfvrije uitkijkposten gebouwd. In de jaren 1939-1940 werden nog twee groepsschuilplaatsen van gewapend in de wal opgetrokken. Het fort te Asperen is als vestingwerk opgeheven bij Koninklijk Besluit van 23-3-1959. | |
De torenDe uit baksteen opgetrokken toren staat op een ronde plattegrond en telt drie verdiepingen. De aangebouwde contrescarpgalerij beslaat vrijwel een halve cirkel en heeft twee verdiepingen. De indeling van de torenmuur aan de buitenzijde is als volgt. Op kelderniveau zijn enkele luiken, die voor het merendeel thans zijn dichtgezet, maar die voorheen zorgden voor toevoer van wat licht en lucht. Op de begane grond zitten grote getoogde rondboogvensters, waarvan de dagkanten met een laag witte pleister zijn afgewerkt, kleinere getoogde openingen en schietsleuven. De vensters zijn met luiken aan de buitenzijde en met ramen aan de binnenzijde af te sluiten, de schietsleuven zijn alleen aan de binnenzijde afsluitbaar. Het merendeel is thans overigens dichtgemetseld. De verdieping ontvangt via de buitenmuur licht door dezelfde getoogde ramen en schietsleuven. Ook hier zijn de schietsleuven dichtgezet. Het gebouw is van een gronddekking | |
[pagina 29]
| |
■ Plattegrond en doorsnede van de toren en galerij in het fort bij Asperen, repro uit het Register Gorinchem, 4e gedeelte (1888)
voorzien en watert af via druipkokers in de dikte van de muur, die in de regenbak of in zinkputten uitkomen. Vóór de demping van de torengracht in 1879 waterde een deel van de druipkokers hierin af. De druipkokers zijn in de vertrekken toegankelijk en worden door smalle deuren afgesloten. Aan de buitenringmuur is een doorgaande rij ijzeren haken aangebracht, bestemd voor het ophangen van steigerwerk bij herstellingen van het gebouw. In de buitenmuur van de toren zit op de verdieping een steen met de naam van het fort, ‘Asperen’. Boven de ingang van de toren is een jaartalsteentje aangebracht met ‘1847’. Boven de linkeringang van de galerij een dito steentje met ‘1880’. De toren heeft in het inwendige twaalf vertrekken per verdieping, die alle met rondboogdeuren aan beide zijden van de dikke muur uitkomen op het zogeheten ringvertrek, de rond de binnenplaats lopende gang. Een aantal vertrekken is onderling toegankelijk. De ringvertrekken openen met deuren en vensters op de binnenplaats in de fortkern. In de contrescarpgalerij is wel een onderverdeling in de kelderverdieping, maar op de begane grond is het één doorlopende ruimte. Alle vertrekken zijn witgeschilderd. In de kelderverdieping bevindt zich ondermeer de keuken waar het gemetselde fornuis nog aanwezig is. Het vertrek met de privaten is eveneens in situ. De vertrekken van de galerij worden door segmentgewelven gedekt. Via kelderluiken in de buitenmuur (thans voor het merendeel dichtgezet) en door lichttoetreding vanuit de binnenplaats wordt de kelderverdieping verlicht. In de galerij zijn lampnissen gemaakt, die uitkomen op een lichtgang. De nissen zijn met extra dik glas afgesloten om de kans op breuk te verminderen en daarmee de kans dat er vonken van de lampen konden overspringen naar de achter de gang gelegen munitieopslagruimtes. De nissen kunnen vanuit de lichtgang worden afgesloten door houten, met zink beslagen deurtjes. In de nissen zitten ventilatie-openingen ten behoeve van de luchttoe- en -afvoer voor de lamp. In de contrescarpgalerij lopen munitieliften van de kelderverdieping naar de verdieping erboven. Het mechanisme is, zij het in tamelijk slechte staat, nog aanwezig. Tegen de buitenmuur bevinden zich nissen voor munitieopslag. Een stenen trap leidt vanaf de keukenruimte naar de begane grond en■ Toren en loods in het fort bij Asperen, opname 1986
komt in het vertrek uit dat tot kantine diende. Aan de uiteinden van de galerij bevinden zich eveneens stenen trappen naar boven. Vanaf het ringvertrek loopt een houten trap naar de begane grond. Op de begane grond staat in het ingangsportaal een sleutelkast, met het merendeel der sleutels nog aanwezig. In de vloer van het ringvertrek zitten vier ijzeren roosters, die uitneembaar waren en waardoor getakeld kon worden. De galerij wordt door een gemetseld segmentgewelf gedekt. Op deze verdieping is geen verbinding tussen toren en galerij. Lichttoetreding vindt plaats door de grote en kleine getoogde vensters in de buitenmuur, die aan de binnenzijde af te sluiten zijn met ijzeren ramen met roedeverdeling. De schietsleuven zijn gedicht. De dagkanten der vensters zijn witgepleisterd om de lichtinval optimaal te kunnen benutten. De remise in de galerij ontvangt (spaarzaam) licht vanuit de lokalen in de toren. Een (thans betonnen) trap loopt vanuit het ringvertrek naar de bovenverdieping, waar het trapgat met een ijzeren hek wordt omsloten. De bovenverdieping was vrijwel integraal voor logies bestemd. Ook hier vindt de lichttoetreding plaats door getoogde vensters met witgeschilderde dagkanten. De schietsleuven zijn dichtgezet. De lokalen worden door halfcirkelvormige gemetselde | |
[pagina 30]
| |
gewelven gedekt. In de (betonnen) vloer van het ringvertrek zitten vier door roosters afsluitbare openingen, bestemd voor takelwerkzaamheden. In de lokalen van de bovenverdieping kon gestookt worden. In het ringvertrek staan twee houten schotten met deur. Boven het ene schot staat te lezen: ‘de kracht om ontberingen te dragen // is eene der // schoonste deugden van den soldaat’. Boven het andere schot staat de tekst: ‘die steeds zijn plicht met blij gezicht // en lust verricht // valt alles licht’. Via een stenen trap, die uitkomt in het ringvertrek, is deze verdieping met de bovenbatterij verbonden. Door een trapbordes dat gedekt wordt door een borstweringsmuur is de bovenbatterij bereikbaar. Een betonnen waarnemingspost bevindt zich op de borstweringsmuur en verkeert in slechte staat. De bovenbatterij is voor het publiek toegankelijk gemaakt via een houten buitentrap.
Het straalvertrek van de kelderverdieping opent met schuin oplopende, wit geschilderde en in een boog eindigende stenen trappen als het ware tegen een borstwering op de binnenplaats. De boogvormige openingen konden aan binnenplaatszijde met luiken worden afgesloten. Alleen de duimen daarvan zijn nog aanwezig. Tussen de bogen zijn rondgemetselde openingen aangebracht: de luchtgaten die op het ringvertrek van de kelderverdieping uitkomen en daar met een ijzeren luik afgesloten kunnen worden. Op de begane grond is de binnenplaats via een trap vanuit het ringvertrek toegankelijk, met een getoogde deur in het dikke, verspringende muurwerk. Licht valt op deze verdieping door diepe rondboogvensters, die aan de kant van het straalvertrek met gietijzeren ramen wordt afgesloten. In het muurwerk op de verdieping zitten naar de binnenplaats rondboogvensters met gietijzeren ramen en een getoogd raam in een dubbele nis. Op de binnenplaats van de toren is een trijsijzer aangebracht tot het bevestigen van een takel, waarmee het geschut naar boven getakeld kon worden. De binnenplaats is van een matglazen zadeldakvormige overkapping voorzien. | |
Overige gebouwenUit de jaren 1879-1881 dateert de naast het fort liggende bergloods. De houten loods is opgetrokken op een stenen fundament met houten wanden in messing en groef. Het zadeldak is met blauwe pannen gedekt en is van windveren voorzien. De loods is thans, na een verbouwing, waarbij in dezelfde trant een plat afgedekt gedeelte aan de zijkant werd aangebouwd, als restaurant in gebruik. De huidige fortwachterswoning heeft de oude, aanvankelijk als directiekeet gebouwde woning, die in 1845 werd geplaatst tijdens de bouw van de toren, vervangen in de jaren 1914-1918. Het uit rode baksteen opgetrokken gebouw staat op een rechthoekige plattegrond en bestaat uit een beganegrond- en een kapverdieping onder zadeldak. Bij het wachthuis aan de ingang bevindt zich een betonnen waarnemingspost uit de jaren 1914-1918. De post wordt afgesloten met een metalen deur en heeft een kijkspleet. Jaartalsteen met ‘1914’. Achter het fort ligt een betonnen schuilplaats uit 1879-1881, die van een aarden dekking is voorzien. De schuilplaats is van binnen rond afgedekt en heeft een ronde ijzeren toegangsdeur met roosters. In de wal zijn in 1939-1940 twee gewapend betonnen groepsschuilplaatsen gebouwd. | |
De wapenplaatsOp de Zuider Lingedijk, ter plaatse van de in de 18de eeuw aangelegde batterij Pollux ligt à cheval (op beide flanken) de zogeheten Wapenplaats uit 1845, die diende ter dekking van de zuidelijke inundatiesluis uit 1815. De wapenplaats is een cirkelvormige, uit klei en zand bestaande borstwering, die in de keel gesloten is. Door de wapenplaats loopt de Zuider Lingedijk. In vredestijd kon een ieder van deze weg gebruik maken. In tijden van oorlog moest de coupure met grond gesloten worden, waartoe een gronddêpot was ingericht. Het verkeer werd dan via een westelijke rondweg omgeleid. De wapenplaats is vrijwel geheel door grachten omgeven. Als vestingwerk werd hij bij Koninklijk Besluit van 23 maart 1959 (Stsbld 97) opgeheven. | |
De geschutsemplacementen aan de Meer- en LingedijkenIn 1845 werden drie batterijen aangelegd op de Meer- en Lingedijken, een tegenover de weg naar Acquoy, een bij de Asperse Lingesluis en een bij de Nieuwe Zuider Lingedijk. Ten gevolge van de aanleg van een nieuwe batterij in 1898, de Tussenbatterij no. 5, is de eerste batterij komen te vervallen. De tweede batterij werd in 1861 verlegd door de verlegging van de dijk en de bouw van de Nieuwe Asperse Lingesluis in dat jaar. De derde geschutsbatterij is in 1889 bij de verzwaring van de Nieuwe Zuider Lingedijk in het dijkstalud opgenomen. In 1903 werd zij van een betonnen schuilplaats voorzien. De geschutsemplacementen dienden ter afsluiting van de weg Asperen-Acquoy en voor het onder vuur houden van het Lingeacces. Als vestingwerk zijn de batterijen tegelijk met de wapenplaats opgeheven. | |
De inundatiesluizenDe beide sluizen waren aangelegd om in tijden van oorlog de inundaties tussen de Lek en de Waal te stellen en te onderhouden, waartoe water werd aangevoerd uit de Waal bij Tiel door het inundatiekanaal aldaar en door de Linge. In vredestijd dienden en dienen de sluizen, tesamen met andere, voor de afleiding van overstromingswater ingeval van een dijkdoorbraak in de Waal-, Nederrijn-, of Lekdijk. De sluizen zijn in normale omstandigheden gesloten. Ten behoeve van de werkzaamheden aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd bij KB van 28 april 1815, op voorstel en naar ontwerp van Jan Blanken Jzn., een vijftal inundatiesluizen gebouwd, waaronder twee waaiersluizen met schotbalkkering in de wederzijdse Lingedijken boven Asperen. Hoewel zij vanaf het begin veel leken kwelwater doorgelaten hebben, is er pas in 1882-1883 sprake van uitgebreide herstellingen. Bij beide sluizen bestond de verbetering onder andere uit het maken van een tweede schotbalkkering en het vernieuwen van de waaierdeuren. De deuren zijn in 1924 in ijzer vernieuwd. In de jaren 1888-1889 en in 1895 hadden weer wijzigingen aan de sluizen plaats: in 1888 werden de schotbalken vernieuwd en in 1889 werd de aan de binnenkant van de zuidelijke sluis aanwezige afdamming (om het lek- en kwelwater | |
[pagina 31]
| |
tegen te gaan) opgeruimd. In 1891 tenslotte werd de afdamming achter de noordelijke sluis opgeruimd.
Beide sluizen zijn gelijk, zij het dat de afmetingen in centimeters iets kunnen verschillen. Iedere sluis bestaat uit twee frontmuren of landhoofden met vleugelmuren, die aan het eind rechthoekig zijn omgezet. De waterkering bestaat uit van buiten naar binnen twee sponningen voor schotbalken met vergrendelingsbeugels, een paar ijzeren waaierdeuren, gedateerd 1924, en weer twee schotbalksponningen. In de laatste zijn de schotbalken permanent ingelaten. De tussenruimte is met grond gevuld en de schotbalken zijn met een ijzeren staaf vergrendeld (niet overal meer aanwezig). Op de landhoofden staan dubbele lieren, om de waaierdeuren te bewegen en waarmee de schotbalken gelicht en ingelaten kunnen worden. Naast de sluizen ligt een stelling waarop de reservedeuren gelegd moeten worden. Een vaste brug ligt over de frontmuren der landhoofden. Beide sluizen zijn gedateerd ‘1815’ in de natuurstenen dagkant van de buitensluismuur tussen de schotbalksponningen in. ■ Waaierdeur van een der inundatiesluizen bij het fort bij Asperen, opname 1986
|
|