| |
| |
| |
374 ‘Villa Kortenburg te Doorn’ naar ontwerp van de architecten F.W.M. Poggenbeek en B.J. Ouëndag. De villa werd in 1888 gebouwd en was een schoolvoorbeeld van de chaletstijl. Het inmiddels afgebroken huis was geheel van hout opgetrokken (Bouwkundig Weekblad 1891, tussen pagina's 102 en 103).
| |
| |
| |
Woningen en woningbouwcomplexen
Inleiding
Aan woningen en woningbouwcomplexen vóór het einde van de 19de eeuw is de Heuvelrug niet rijk. In de enige stad met oude gebouwen, Rhenen, is in de Tweede Wereldoorlog vrijwel het hele middeleeuwse woningbestand verwoest of naderhand, wegens verregaande bouwvalligheid, afgebroken. Amerongen bezit nog wel enkele van oorsprong 17de-eeuwse woningen. Op de oudst bekende afbeelding van Amerongen uit 1597 (Kurpershoek, 1996, 48) staan de Andrieskerk en het kasteel met voorburcht weergegeven en enige bebouwing rond het Hof en de Nederstraat. In 18de en het grootste deel van de 19de eeuw werd de voornaamste groei van de nederzettingen bepaald door de aanleg van buitenplaatsen buiten de kernen. De dorpen zelf bleven klein. Dat veranderde tegen het eind van de 19de eeuw. Er ontstonden nieuwe nederzettingen waarin villaparken en middenstandsbuurten tot ontwikkeling kwamen (zie hiervoor Utrechtse Heuvelrug deel I, 25-37).
De dorpen op de Heuvelrug waren vanouds in hoofdzaak agrarisch of dienstverlenend van karakter. Dat betekende dat er wel sprake was van bebouwing in de kernen, maar dat waren naast de kerk en een herberg annex rechthuis overwegend boerderijen of bedrijfjes met een woongedeelte. Van oude woonhuizen op wat uitgebreidere schaal was in feite alleen sprake binnen de omwalling van Rhenen. De oude woonhuizen in de dorpen hebben in bijna alle gevallen een achtergedeelte dat agrarisch of bedrijfsmatig van aard was. In de tweede helft van de 20ste eeuw zijn de meeste bedrijfs- en stalgedeelten ook als woonruimte in gebruik genomen, maar een feit blijft dat woonhuizen zonder bedrijfsgedeelte tot 1850 vrijwel nergens in de dorpen voorkwamen.
375 De Dorpsstraat in De Bilt omstreeks 1780. Gewassen pentekening 302 × 209 mm, door D. Verryk (Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, P.S. A/T 480).
| |
| |
376 Het dorp Doorn in het midden van de 18de eeuw. Aan de linkerzijde ziet men een herberg met een houten wagenschuur. Achter het geboomte is vaag het rechthuis zichtbaar. Een prominente plaats wordt ingenomen door de dorpspomp (gewassen pentekening van T.C. Schutter, 168 × 250 mm, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, D-B A/T 154).
Die combinatie van wonen en bedrijvigheid is heel goed te zien op een tekening die Dirk Verryk omstreeks 1780 maakte van de Dorpsstraat in De Bilt. Aan beide zijden van de straat liggen eenvoudige huizen die overwegend één bouwlaag hoog zijn. De kadastrale atlas van De Bilt uit 1832 noemt aan de noordzijde onder andere winkeliers, twee schoenmakers, twee kasteleins, een wagenmaker en twee metselaars. Een van die kasteleins beheerde de herberg 't Staten Wapen, dat ook als rechthuis dienst deed. Hetzelfde gemengde beeld bood de andere kant van de straat, waar de bedrijfjes zaten van een timmerman, een boer, een smid, wagenmaker, metselaar, slager en wederom een kastelein. Op de afbeelding van Verryk is bij het huis van de smid een travalje getekend.
In Doorn was de situatie in 1832 niet anders. In de dorpskern met zijn verspreide bebouwing kon men de kerk met kerkhof vinden, een pastorie, enkele armenhuisjes, woningen van ambachtslieden en ‘Het Wapen van Doorn’, herberg en rechthuis tegelijk, met op het achtererf twee hooibergen. Hiermee verschilde het bebouwingsbeeld nauwelijks van wat in de 17de en 18de eeuw daar te vinden was. P. van Liender tekende in 1765 het dorp met kerk en rechthuis, waarbij de nadrukkelijke plaats opvalt die hij een hooiberg midden in het dorp gaf (afgebeeld bij het hoofdstuk over de Kerkelijke Gebouwen).
Amerongen vormt een uitzondering onder de dorpen op de Heuvelrug. De oude bebouwing was meer stedelijk van karakter dan in de overige kernen. Dat zal te maken hebben met de invloed van de eigenaars van het kasteel en de welvaart die het dorp sedert de 18de eeuw van de tabaksteelt ondervond. Toch verloochent Amerongen zijn agrarische karakter niet: ook hier waren de meeste huizen van een bedrijfsgedeelte voorzien. Zelfs in de dorpskern ziet men op de kadastrale kaart uit 1832 hooibergen op de binnenterreinen.
Meer allure dan bovengenoemde dorpen had Zeist in 1832. Langs het Broeder- en Zusterplein voor het Slot, aan het Rond en langs de Dorpsstraat stonden meer dan dertig voorname woonhuizen, overigens ook weer met ambachtelijke bedrijven
| |
| |
377 ‘Plan van Zeist’, getekend door C. Forsell omstreeks 1800. Het Slot van Zeist met zijn tuinaanleg en de pleinen met de bebouwing van de Evangelische Broedergemeente nemen de belangrijkste plaats in op de kaart. De Dorpsstraat ten noorden daarvan is al vrij dicht bebouwd (HUA, archief EBG, inv. nr. 317).
ertussen. Buiten de dorpskern lagen de buitenplaatsen. Op het ‘Plan van Zeist’, dat omstreeks 1800 is getekend en als gravure is uitgebracht, is dat gevisualiseerd. Markant element is uiteraard het Slot met de omringende tuinen. De bebouwing aan het Broeder- en Zusterplein is vrijwel voltooid en aan de beide Dorpsstraten staat aan beide zijden bebouwing
Na het midden van de 19de eeuw verandert dit beeld drastisch. In de meeste dorpen vindt een verdichting van de bebouwing plaats met aanvankelijk eenvoudige woonhuizen. Buiten de dorpskernen neemt het aantal grote buitenhuizen en de villa's in een hoog tempo toe (zie voor de buitenplaatsen: deel I over de Utrechtse Heuvelrug, de Stichtse Lustwarande). Tegen het eind van de eeuw ziet men een snelle stijging van het aantal landhuizen en villa's temidden van de bossen.
De groei van de kernen valt op te maken uit het kaartbeeld, maar ook uit de diverse toeristische gidsen over het gebied, die vanaf het begin van de 20ste eeuw het licht zien, en waarin dat uitvoerig wordt verwoord.
Omstreeks 1890 schreef men in de Gids van Utrecht naar Rhenen over het dorp De Bilt: ‘...De Bilt [heeft] een landelijk karakter; de niet zeer aanzienlijke huisjes liggen
| |
| |
verscholen achter geschoren linden’ (p. 21). Zeist is al minder landelijk van karakter: ‘De nette aaneengesloten huizen, het gemeentehuis .... het moderne Post-en telegraafkantoor, ja zelfs de trottoirs geven het dorp 't uiterlijk van een stadswijk’ (p. 24). Bovendien gaf het recent aangelegde villapark bij het ‘Zeistersche Bosch’ het dorp de allure van een nieuw lustoord in de optiek van de schrijver (p. 26). Over Rijsenburg: ‘het dorpje zelf is maar klein, maar dat weinige is bekoorlijk’ (p. 35). De schrijver doelde hierbij op de vroeg 19de-eeuwse bebouwing die samen met de R.-K. kerk nog steeds een ‘bekoorlijke’ aanblik biedt. Over Driebergen: ‘Destijds was het een gering dorpje dat te ver van de groote volkscentra was afgelegen, om bezoek te trekken. Nu vormt het met Rijzenburg tot Zeist en Doorn een bijna onafgebroken geheel van de schoonste en de liefelijkste villa's’ (p. 38). Na Driebergen werd het landelijke karakter sterker, maar daardoor niet minder aantrekkelijk: ‘Het uiterlijk van Doorn is eenigszins landelijker dan dat van Zeist, Rijzenburg of Driebergen en bezit daardoor misschien meer bekoorlijkheid’.
Na Doorn waren er in 1890 geen villa's meer. De Gids rapporteerde dat uit een oogpunt van toerisme het dorp Leersum ‘weinig belangrijk’ is. Maar, zo meldde de schrijver hoopvol: ‘Toch is uit enkele nieuwe huizen te bespeuren dat de moderne beschaving ook hier ingang vindt’. Amerongen daarentegen heeft in de ogen van de samensteller ‘het karakter van eene stad’. De enige werkelijke stad, Rhenen, ‘een uiterst net landstadje met vele dicht aaneengesloten ouderwetsche woningen’ bood ook al geen opmerkelijke architectonische zaken, althans in de optiek van de schrijver.
De Nieuwe Groote Gids uit 1902 voegt aan dit alles weinig nieuws toe. Het wordt duidelijk dat de hele bebouwing nog steeds uit niet veel meer bestond dan uit villa's tussen de dorpen en veel op het opkomende toerisme gerichte gebouwen als uitspanningen, pensions en hotels.
In 1935 is het beeld dat de Gids van Zeist en de Stichtsche Lustwarande oproept heel anders. Het inwoneraantal van Zeist is in vergelijking met 1890 bijna verviervoudigd, wat uiteraard zijn gevolgen had voor het bestand aan woningen. Ondanks de euforie over de snelle ontwikkeling van Zeist en het landschappelijk schoon van de omgeving is de samensteller van de Gids niet blind voor de risico's die een dergelijke ontwikkeling met zich mee kon brengen: ‘Want steeds meer dreigt 't gevaar, dat belangrijke stukken onverantwoordelijk worden geëxploiteerd, ongewenschte wegen noodzakelijk gemaakt of oorspronkelijk aestetisch opgezette plannen van villaparken genegeerd, waarbij niet alleen park en bosch, maar ook de wereldberoemde weg door de Stichtsche Lustwarande gevaar loopt’ (Gids, 1935, 12). Het zouden profetische woorden blijken te zijn.
De huizen van de Utrechtse Heuvelrug worden beschreven naar type en in chronologische volgorde. Hierbij is gebruik gemaakt van de publicaties die de Stichting Publikatie Oud-Utrecht over een aantal dorpen het licht heeft doen zien en van de zes delen die handelen over de bebouwing in Zeist. De keuze is bepaald door de betekenis die de huizen voor de regio hebben, bezien in de tijd. Aangezien het leeuwendeel pas na 1870 is ontstaan, valt de nadruk dan ook op de laat 19de- en 20ste-eeuwse voorbeelden. Of een gebouw al dan niet een monumentenstatus bezit heeft geen rol gespeeld.
| |
De 17de en 18de eeuw
Hoewel er in verhouding niet veel woonhuizen uit de 17de en 18de eeuw meer over zijn kan in zijn algemeenheid gezegd worden, dat de exterieurs van de huizen in die tijd sober zijn. De gevels zijn in baksteen uitgevoerd en regelmatig van indeling. In de loop van de 18de eeuw worden de kruisvensters vervangen door schuifvensters met een kleine roedenverdeling en later in de eeuw door de grotere negenruitsvensters. De gevels zijn met een rechte houten kroonlijst afgesloten die bij de oudst overgebleven huizen meestal dateert van een 19de-eeuwse verbouwing. De voornamere huizen zijn wat rijker uitgevoerd. Maar de decoraties, indien al aanwezig, beperken zich tot snijwerk rond deuren en in het bovenlicht. Tegen het eind van de 18de eeuw worden de gevels gepleisterd. Alleen bij de grootste huizen is sprake van een interieurafwerking met lambrizeringen en stucplafonds. Hiervan zijn aan het Broederplein in Zeist mooie voorbeelden bewaard gebleven.
| |
| |
378 Amerongen, Nederstraat 9-11. Situatie, plattegronden en doorsneden. Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 1999 naar opmetingen uit 1961 van architectenbureau J.J. van der Linden te Amsterdam. Nederstraat 9 en 11 zijn tweebeukige dwarshuisjes van één bouwlaag hoog die in opzet uit de tweede helft van de 17de eeuw dateren.
De kamers in het voorhuis waren voorzien van een venster, en bedsteden tegen de muur tussen het voor- en achterhuis. In pand nummer 11 bevond zich onder de bedstede in de linkerkamer een klein keldertje dat vanuit het achterhuis toegankelijk was. De kelder van Nederstraat 9 lag in het rechterdeel van het achterhuis. Hier was een opkamertje met daaronder een door een tongewelf overdekte kelderruimte.
De zolder was overdekt door een kapconstructie bestaande uit dekbalkgebinten met sporenparen. Omdat de tussenmuur tussen het voor- en achterhuis tot op dekbalkhoogte is doorgetrokken zijn de gebintstijlen hier verticaal, in tegenstelling tot de voorzijde waar de spantbenen schuin staan.
| |
Gebouwentypen
De oudst overgebleven woningen en woningbouwcomplexen op de Heuvelrug dateren uit het einde der 17de eeuw, zijn bijna alle van het eenvoudigste soort en betreffen dienst-, armen- of diaconiewoningen, in de meeste gevallen dus eenkamerwoningen. Het zijn dwarse huizen van één bouwlaag en één kapverdieping hoog. Te noemen vallen in Amerongen de huisjes aan de Nederstraat 7 en 9-11 en de Gasthuisstraat 14-18. Zij zijn ingrijpend gerestaureerd en aan de huidige woonbehoeften aangepast. In het hoofdstuk over de Sociale Zorg is hier al aandacht aan geschonken. Als voorbeeld hoe de indeling van dergelijke huisjes ooit was, dient een tekening van Nederstraat 9-11 die de situatie vóór restauratie weergeeft. Het voorhuis bestond uit twee vertrekken met daartussen de centrale gang. Hieraan gekoppeld is het achterhuis waarvan het vloerniveau aanzienlijk lager ligt wegens het naar achteren sterk aflopende
379 De in oorsprong 17de-eeuwse huisjes aan de Nederstraat 7 en 9-11 te Amerongen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
380 De huisjes aan de Schoollaan 4-8 te Doorn dateren volgens de muurankers in de voorgevel uit 1650. Aan het eind van de 18de eeuw is het complex verhoogd en verbreed (foto RDMZ, 1972).
maaiveld. Door dit hoogteverschil bleek het mogelijk het voor- en achterhuis onder één dakvlak te brengen en een kelder te realiseren onder het achterste stuk. Via een steektrap halverwege de gang in het voorhuis kwam men op de zolder.
De in oorsprong 17de-eeuwse huisjes aan de Schoollaan 4-8 in Doorn - uit 1650 volgens de muurankers - zijn van hetzelfde type: één bouwlaag met een kap hoog en een gevel met een middendeur en een venster aan weerszijden. Ook deze huisjes die zijn gebouwd als dienstwoningen bij Huis Doorn, zijn ingrijpend gerenoveerd, zowel in de 18de, als in de 20ste eeuw. Aan het begin van de 18de eeuw is de woning aan de linkerkant vergroot en omstreeks 1780 is het hele complex verhoogd en verbreed. In 1949 is het geheel nogmaals gerenoveerd. Toen bestond ieder huisje uit een kamer met schouwtje en gang in het voorste gedeelte en een keuken in het achterste stuk. Op zolder waren slaapkamers afgetimmerd. Een kelder ontbrak. Ieder huisje had een schuur op het achtererf.
Als voorbeeld van aan de moderne tijd aangepaste 18de-eeuwse eenkamerwoningen valt het rijtje huisjes aan de Kapelweg 10-14 in De Bilt te noemen. Aan de achterzijde hebben de huisjes een aanbouw onder lessenaarsdak waarin een keuken is ondergebracht.
In Zeist aan de Maurikstraat 8-18 en Kerkweg 2 staan restanten van kleine 18de-eeuwse arbeiderswoningen, ook wel Nieuw Zeist of Het Buurtje genoemd. Zij verkeren in vervallen staat en door aan- en verbouwingen is hun ouderdom moeilijk meer afleesbaar.
Aan de Nederstraat 2-10 in Amerongen, direct naast de Hervormde kerk staat een complex rug-aan-rugwoningen uit de 18de eeuw, die in de jaren zeventig van de 20ste eeuw zijn samengevoegd.
Naast de kleine geschakelde dwarse huizen vindt men in de 17de en 18de eeuw zelfstandige bouwvormen van het dwarse type.
In Amerongen zijn diverse voorbeelden van de grotere vrijstaande dwarse huizen aanwezig, al dan niet met een verdieping en vrijwel steeds met een achterbouw die óf haaks staat ten opzichte van het hoofdblok óf evenwijdig daaraan. Van de grotere huizen die uit de 17de eeuw bewaard gebleven zijn is het pand Hof 11 te Amerongen een goed en opmerkelijk voorbeeld. Opmerkelijk omdat het een van de heel weinige dwarse huizen uit die tijd betreft met een volwaardige tweede verdieping. Bij een verbouwing in het begin van de 19de eeuw kreeg het huis een nieuwe voor- en zijgevelindeling en de bij die tijd horende afwerking. Aan de achterkant werd een stuk aangebouwd. In het inwendige blijkt echter de 17de-eeuwse indeling en constructie met samengestelde balklaag nog vrijwel integraal aanwezig te zijn. De begane grond van het voorhuis heeft een brede centrale gang met aan weerskanten een kamer. Beide kamers zijn voorzien van een haard tegen de topgevels en worden overspannen door een samengestelde balklaag op geprofileerde consoles. Moer- en kinderbinten bepalen ook het beeld van de
381 Hof 11 te Amerongen (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
382 Amerongen, Hof 11.
Situatie, plattegronden, gevelaanzicht en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300.
Tekening door A. Reinstra uit 1999 naar opmetingen uit 1969 van architectenbureau D. Wijma te Velp.
Hof 11 is een dwars geplaatst woonhuis van vijf venstertraveeën breed. Het gebouw dateert uit de eerste helft van de 17de eeuw en bestaat uit een kelder, twee verdiepingen en een kap. Tegen de achterzijde is in de vroege 19de eeuw een uitbreiding aangebouwd, waarvan het dakvlak aansluit op die van het voorhuis. Opmerkelijk is het feit dat de moerbalken op consoles in grenenhout zijn uitgevoerd terwijl de kinderbinten van eikenhout zijn. De kapconstructie is opgebouwd uit vier gebinten die ieder zijn samengesteld uit twee schaarspanten met daarop een A-vormig spantje. De grenenhouten gebinten zijn genummerd met telmerken die bestaan uit gehakte streepjes links en amandelvormige tekentjes rechts. Van de gave kap zijn de hoofdverbindingen met pen en gat uitgevoerd terwijl de windschoren en korbeels (beneden) zijn gespijkerd.
Onder de aankapping van het achterste dakvlak bevinden zich twee vertrekken aan weerskanten van de gang. De kamers, waarvan de rechter dienst doet als keuken, worden overspannen door een enkelvoudige balklaag versierd met een kwartrond profieltje. Dezelfde soort balken overspannen ook de gang maar deze liggen, in tegenstelling tot die boven de kamers, evenwijdig aan de achtergevel in plaats van haaks daarop.
verdieping, die toegankelijk is via een trap halverwege de gang. De verdieping bestaat uit twee vertrekken en een overloop die door het ronde venster in de zijgevel van daglicht wordt voorzien.
In het 19de-eeuwse achterstuk liggen twee vertrekken aan weerskanten van de gang. De kamers, waarvan de rechter dienst doet als keuken, worden overspannen door een enkelvoudige balklaag.
Volgens de jaartalankers in de voorgevel dateert het Amerongse Drostehuis aan de Drostestraat 27 uit 1675. De drost was de plaatsvervanger van de ambachtsheer op het platteland en kon in voorkomende gevallen recht spreken. Alleen in Amerongen en Zeist zijn woningen voor een drost bewaard gebleven. Volgens Mulder werd het Drostehuis in 1675 gebouwd op de fundamenten van een ouder
| |
| |
383 Amerongen, Drostestraat 27, Drostehuis. Situatie, aanzicht, plattegronden en doorsneden. Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 2000 naar opmetingen uit 1994 van RAB adviseurs te Veenendaal.
Het in oorsprong 17de-eeuwse voorhuis is zes traveeën breed en wordt overkapt door een schilddak met twee gesleepte schoorstenen op de kruispunten van de dakvlakken. Dit bouwdeel is aan de linkerkant onderkelderd met een kruisgewelf op pijlers. De bepleisterde kelder dateert gezien de vormen van de gewelven, die overeenkomsten vertonen met die in het kasteel, vermoedelijk uit omstreeks 1675 toen het pand werd her?bouwd na een verwoesting door de Franse troepen in 1672-'73. Het gebruik van pijlers kan echter op een vroegere datering wijzen. Deze mag dan ook niet geheel worden uitgesloten. Gezien de dikte van de gevels en het formaat van de baksteen dateren de voor- en linkerzijgevel ook uit de eerste bouwfase. Het huis werd in het begin van de 18de eeuw uitgebreid met een keuken (links) en een schuur (rechts). Het bedrijfsgedeelte kwam haaks op de woning te staan. De schuur kreeg drie grenenhouten ankerbalkgebinten, lage zijgevels en een getoogde inrijdeur aan de achterzijde met daarboven een luik en aan weerskanten een venster. In de vroege 19de eeuw vond opnieuw een verbouwing plaats waarbij onder andere de huidige gang en een kamer in het schuurgedeelte tot stand kwamen. De belangrijkste wijziging in de 20ste eeuw tenslotte is die van de uitbreiding van de keuken naar achteren.
| |
| |
384 Het Drostehuis aan de Drostestraat 27 te Amerongen (foto RDMZ, 2000).
pand dat in 1674, tegelijk met het kasteel, door de Franse troepen was verwoest. ‘Vroeger’, zo schrijft zij, ‘was dit huis een kapel en door een poortje in de muur om den boventuin, ten N. van het Kasteel, was er communicatie tusschen het Huis [Amerongen] en de Kapel, later tusschen het Huis en het Drostehuis’ (Mulder, 1949, 59, nt. 1). Bouwhistorisch onderzoek heeft niet met vaststaande zekerheid kunnen constateren dat het huidige huis over onderdelen beschikt ouder dan 1675. Aan het eind van de 18de eeuw werd het Drostehuis bewoond door de schrijfster Elisabeth Post, die in 1788 haar roman ‘Het land, in brieven’ publiceerde, waarin zij de natuur rond Amerongen in verschillende jaargetijden beschrijft in romantische observaties. Relevante informatie over het Drostehuis ontbreekt helaas.
Het gebouw bestaat uit een dwars voorhuis van één bouwlaag met een kapverdieping. Dit deel is onderkelderd. Daarachter liggen aan de linkerzijde een keukenuitbouw en aan de rechterzijde een schuurgedeelte.
In de oudste fase zal het dwarse voorhuis even breed (16,5 meter) zijn geweest als tegenwoordig, maar minder diep (6 meter). De oorspronkelijke achtergevel stond ter hoogte van de keldermuur, een situatie die door de enige, nog oorspronkelijke, eikenhouten moerbalk in de rechterkamer lijkt te worden bevestigd. Deze balk loopt namelijk niet door tot aan de huidige achtergevel van het voorhuis maar stopt ter plaatse van de verdwenen oude gevel.
De rechterzijgevel tussen het voorhuis en het achterhuis zal in de eerste helft van de 18de eeuw zijn opgetrokken. In deze fase werd het pand aanmerkelijk vergroot en uitgebreid met een schuur en keuken. De kap werd vernieuwd, waarbij oudere stukken grenenhout werden hergebruikt en het huis een nieuwe indeling kreeg. Linksachter kwam de keuken met een kastenwand. Het voorhuis werd opgedeeld in een centrale gang en drie vertrekken. Uit deze periode dateert ook de schouw in de rechterachterkamer en de fraai geprofileerde deuren die zich her en der in het huis bevinden.
Bij de volgende verbouwing, begin 19de eeuw, werd de gang enigszins versmald en tot in het eerste gebintvak van de schuur doorgetrokken. In dit vak werd een pleetje aangebracht en een kamer afgetimmerd die van daglicht werd voorzien door twee schuifvensters in de rechterzijwand. Tevens werd in het achterhuis een klein cachot ingebouwd. Kenmerkend uit deze periode zijn de beide kamerdeuren voor in de gang en de kolomkachelnis in de linkervoorkamer als vervanging van een grotere schouw.
In de 20ste eeuw werd de keuken met een vak naar achteren uitgebreid, waarvoor een oud kapspantje op de verdieping is hergebruikt. Gezien de schouw en de betimmeringen zal deze verbouwing in het eerste kwart van de eeuw hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd werd het plafond in de oude keuken met kraalschroten afgetimmerd.
Het Drostehuis is hier zo uitvoerig besproken omdat de geschiedenis ervan kenmerkend is voor de ontwikkeling die veel van dit soort huizen in de loop van de tijd hebben ondergaan.
Ook in de 18de eeuw blijft het dwarse huis een geliefde bouwvorm in Amerongen. Een dwars huis van één bouwlaag met haaks achterhuis is bijvoorbeeld Overstraat 17 uit 1778 (jaartalsteen). De bakstenen lijstgevel heeft de traditionele symmetrische indeling met een omlijste deur in het midden en twee vensters aan elke kant. Voor het huis ligt een stoep die met stoeppalen en kettingen een visuele afscheiding vormt tussen het huis en de straat, een gegeven dat men bij dit soort voorname huizen vaker tegenkomt in Amerongen.
Een ander voorbeeld in Amerongen is het dwarse huis aan Hof 9. Niet vrijstaand, maar opgenomen in de gevarieerde gevelwand tegenover de kerk. Het type is niet anders dan de vorige voorbeelden: ook hier weer een symmetrisch ingedeelde, bakstenen lijstgevel met twee vensters aan weerskanten van de voordeur en de daarmee corresponderende indeling van het inwendige.
Het diepe huis, met de daknok haaks ten opzichte van de straat treft men vóór de 19de eeuw niet meer aan. Vóór de Tweede Wereldoorlog stonden in Rhenen diverse voorbeelden.
Nieuw in de 18de eeuw op de Heuvelrug zijn de huizen op vierkante plattegrond die met een schilddak worden gedekt. Zij hebben een voornamere uitstraling dan de dwarse of diepe huizen. Men noemt ze daarom ook wel herenhuizen. De
| |
| |
ruimere afmetingen van de plattegrond bood nieuwe mogelijkheden voor de indeling. Waar voorheen het bedrijfsgedeelte achter het betrekkelijk ondiepe woongedeelte lag, kon bij het herenhuis deze functie desgewenst binnen de plattegrond worden opgenomen. Dat vindt men bij de huizen van de Evangelische Broedergemeente in Zeist. Wegens het opmerkelijke concept en de individuele kwaliteit van de huizen wordt hieraan uitvoerige aandacht besteed.
| |
De huizen van de Evangelische Broedergemeente in Zeist
Voorgeschiedenis
Het mooiste complex met 18de-eeuwse woonhuizen vindt men in Zeist. Daar werd na het midden van de 18de eeuw een groots concept gerealiseerd. In 1745 was door Cornelis Schellinger het Slot en heerlijkheid van Zeist aangekocht om de snel groeiende Broedergemeente in Nederland te kunnen onderbrengen. Vóór het Slot werden ter huisvesting van de gemeenteleden van de Zeister Broedergemeente of herrnhutters aan twee pleinen, die men squares noemde, een groot aantal woningen en een kerkzaal aangelegd. De broeders en de zusters gemeenteleden waren aanvankelijk verspreid gehuisvest in de rechtervleugel van het Slot, de stallen en het koetshuis bij het Slot (de latere brouwerij) en in het huis Veelzigt, achter de kerk, op de plaats waar nu het Zeister politiebureau staat. Om in hun eigen onderhoud te voorzien en ter versterking van de financiële positie van de gemeente oefenden de gemeenteleden verschillende ambachten uit. Daartoe hadden zij werkplaatsen en winkels nodig die deel uitmaakten ván en ondergebracht werden in hun directe woonomgeving.
Met de bouw van de huizen en de werkplaatsen werd in 1748 begonnen. Hoewel een architect niet met zekerheid bekend is, wordt aangenomen dat de uit Duitsland afkomstige architect Friedrich Wenzel Neisser of tekenaar Johann Wilhelm Heck(ius) verantwoordelijk is voor het concept dat vermoedelijk in 1748 gereed was. Neisser had de leiding over het werk van de Broedergemeente in de Nederlanden en verbleef op het Slot. Heck is de tekenaar van een groot aantal bouwtekeningen die bewaard gebleven zijn en die zich bevinden in het archief van de Zeister of Evangelische Broedergemeente (EBG), dat wordt bewaard op Het Utrechts Archief te Utrecht.
| |
Het ontwerp
Het ontwerp was in wezen simpel: aan beide zijden van de oprijlaan en de beide grachten naar het Slot waren twee symmetrisch geplaatste, rechthoekige pleinen gedacht. De toegang tot beide pleinen lag op een as haaks ten opzichte van de laan en bestond uit een brug en een hek. Rond de pleinen kwamen de huizen te liggen. De indeling van de gevelwanden aan beide pleinen was volgens het oorspronkelijke concept regelmatig en gelijkvormig met hoge midden-, tussenen hoekhuizen en lagere vleugels daartussenin. In het Broederhuis hadden de
385 Ontwerp voor de bebouwing op het Broederplein van omstreeks 1748. De huizen aan het Broederplein staan in omtrek weergegeven met de voetenmaten erin. Op het plein zijn bomen en paden getekend. Opmerkelijk zijn de twee spiegelgebogen perkjes naast de toegangsbrug die ‘spoor’ genoemd wordt (HUA 46, archief EBG, inv. nr. 4).
| |
| |
386 ‘Prospect van Nieuw Zeijst’, tekening gemaakt in 1749 door Johann Wilhelm Heck(ius). De tekening geeft het Slot van Zeist weer op de achtergrond met een deel van de formele tuinaanleg. Voor het Slot liggen een vak met een ovaal bassin rechts - de plaats waar later de begraafplaats zou komen - en een rechthoekige, door lanen doorsneden plantage links, waar later de landbouwschuur zou verrijzen. De onderste helft van de tekening wordt ingenomen door de beide pleinen met de regelmatige bebouwing aan beide zijden van de brede oprijlaan naar het Slot (tekening coll. Evangelische Broedergemeente te Zeist).
ongehuwde broeders op de eerste verdieping hun gemeenschappelijke eetzaal en een eigen kamer of Stube. Op zolder werd gezamenlijk geslapen in een grote slaapzaal. Een jongensinternaat maakte aanvankelijk eveneens deel uit van het Broederhuis. In het Zusterhuis was tevens een meisjeskostschool gevestigd, maar ook een fijnwasserij ondergebracht. De indeling van de privé-huizen werd mede bepaald door de wijze waarop de bewoners in hun eigen onderhoud voorzagen. Veel huizen waren dan ook met een winkel of een bedrijfsgedeelte gecombineerd. Alle huizen, met uitzondering van de kerkzaal, kregen een half bovengronds souterrain, waar de keuken, opslagruimtes en eventuele werkplaatsen konden worden ondergebracht. De hoofdverdieping diende voor bewoning en / of als winkelruimte. Ook de bovenverdieping was voor bewoning in gebruik, en kon zelfs te dien einde worden verhuurd aan een inwonende broeder of zuster. De zolders deden over het algemeen dienst als droogzolder en voor opslag van goederen.
De hoofdverdieping van de huizen is via een houten of stenen bordestrap bereikbaar. Alleen bij de huizen met een stenen bordestrap is het souterrain aan pleinzijde toegankelijk onder de voordeur via een trap die langs de gevel naar beneden loopt.
Het ontwerp voorzag in parallelle zadeldaken met zakgoten daartussen. Deze zijn vrijwel alle in de loop van de tijd vervangen of veranderd. Zij vormden een bron van lekkages. De daken van het Broeder- en Zusterhuis kregen een mansardekap tussen 1761 en 1763. Het is niet bekend waarom.
De (paneel)deuren op de bel-etage zijn versierd met een pilasterstelling en hoofdgestel en hebben in het bovenlicht een snijraam of een simpele roedenverdeling. Een aantal voorname huizen op het Broederplein (de nrs. 21, 27 en 33) laten boven de ingangspartij een venster zien met rijk bewerkte omlijsting. Op het Zusterplein komt snijwerk langs de verdiepingsvensters niet voor. Wel is bij een aantal huizen (de nrs. 6, 8 en 16) sprake van natuurstenen lamberkijns tussen het bovenvenster en de omlijsting van de voordeur. Ook de oren van de dakkapellen vertonen bij diverse huizen fraai snijwerk. Dit zijn de enige sierende onderdelen in een overigens onbewerkte bakstenen gevelwand. De grote huizen werden van schuiframen voorzien, de lage vleugels kregen aanvankelijk de ouderwetse
| |
| |
387 Ingekleurde plattegrond van het Zusterplein uit 1767 door Moritz von Schweinitz. De bebouwing is nog schaars. Afgezien van de twee vleugels van het Zusterhuis en het Weduwenhuis, de kerkzaal met belendingen en een huis rechts van de toegangsbrug is het plein nog niet ingevuld. Opmerkelijk is de indeling van de open ruimte met elkaar kruisende lanen en rotondes met bomen beplant. De Explication in de cartouche rechts boven vermeldt in het Duits de functies van de gebouwen en terreinen:
A. Gemein Saal und Wohnung Got Arbeiter
B. Ledige Schwester Haus
C. Witwen Haus
D. Privat Familien Hauser
E. Leere Bau Stellen
(HUA 46, archief EBG, inv.nr. 94).
kruisvensters. Deze zijn vrijwel overal gemoderniseerd en vervangen door negenof zesruitsschuifvensters.
De architectuur van het complex is eenvoudig en passend in de mode van de tijd: uit baksteen opgetrokken gevels, regelmatig door deuren en vensters geleed, met als enige sierende onderdelen de decoratie rond en boven de voordeuren en een aantal ramen in de Lodewijkstijlen (18de eeuw) of klassicistische stijlen (19de eeuw). Zo bezien volgen zij de gangbare Noord-Nederlandse architectuurtraditie, waarin dit soort huizen vanaf het laatste kwart van de 17de eeuw tot ver na het midden van de 19de eeuw tot stand kwam. Daardoor sluiten de pleinen harmonisch aan bij de architectuur van het Slot uit 1686.
Ondanks het feit dat het oorspronkelijke plan niet in zijn geheel is uitgevoerd, levert het toch een zeer uitgebalanceerd totaalbeeld op. In dat opzicht zijn de pleinen een uniek voorbeeld van 18de-eeuwse stedenbouw in de Noordelijke Nederlanden. Een vergelijkbaar concept was op een dergelijke schaal niet eerder gerealiseerd en zou dat voorlopig ook niet worden.
Hoewel de huizen alle de uitstraling bezitten van voorname woonhuizen, bezaten zij niet uitsluitend een woonfunctie. Hierboven kwam dat al ter sprake. Het is op zich niet opmerkelijk dat de functies wonen en werken gecombineerd worden. In vrijwel alle woonhuizen van oudere datum in dit gebied ziet men dat bij het huis een bedrijfsgedeelte is ondergebracht. Het is echter uitzonderlijk dat dit gebeurt binnen het omhulsel van een statig 18de-eeuws herenhuis.
Tot in de 20ste eeuw heeft de bedrijvigheid bestaan. Deze was zeer gevarieerd. Op een industriële tentoonstelling in 1808 bestond de Zeister inzending uit ‘schrijn-, draaiers-, goud-, zilver-, zadelmakers-, smids-, handschoenmakers-, tinnegieters-, blikslagers-, bontwerkers-, linnenwevers-, en pastel-teekenwerk’. Het zuiver ambachtelijke werk maakte in de loop van de 19de eeuw plaats voor meer dienstverlenende arbeid. De winkelfunctie van de Broedergemeente werd belangrijker (Blijdenstein I, 37-38).
Bijzonder is het feit dat er van een aantal huizen de ontwerpen bewaard gebleven zijn in het archief van de Evangelische Broedergemeente, dat berust op Het Utrechts Archief. Hierdoor beschikken wij over de oorspronkelijke indeling van de plattegronden. In de plattegronden staan de namen van de vertrekken aangegeven.
| |
| |
388 Plattegrondontwerp voor het Broederplein door Moritz von Schweinitz uit 1767. Het gekleurde ontwerp geeft de voltooide en door hem ontworpen huizen op het Broederplein weer in plattegrond. De westelijke vleugels zijn niet ingevuld. Ook op dit plein liggen twee grote grasvelden met paden doorsneden met in het midden een rotonde met bomen waar de paden op uitkomen. Aan de zuidkant (de Slotzijde) liggen een bomenrij en een berceau voor de sloot. Achter een aantal huizen aan de oostkant zijn tuinen met een formele structuur getekend. Het Schellingerhuis heeft een tuin met fontein in de as. In de linkerbovenhoek vermeldt de Explication:
A. Ledige Brüder Haus und zughörige Werkstellen
B. Gemein Familien Haeuser,
1. der gem. Laden,
2. Das Harlemer Haus,
3. Ein Haus von 4 Familien,
4. Das neue Haus vor 8 Familien
5. Band Fabrique (achter nr. 19).
6. C. Privat Hauser (o.a. het Schellingerhuis)
7. D. Leere Baustellen (de beide westelijke vleugels)
(HUA 46, archief EBG, inv. nr. 7).
Gezien de lange loop van het project is het duidelijk dat er verschillende architecten bij betrokken geweest moeten zijn. Veel speelruimte hadden zij niet. Zij hadden zich immers strikt te houden aan het oorspronkelijke plan van grote midden-, tussen- en hoekhuizen met lage vleugels daartussen, waarbij de grote huizen buiten de rooilijn uitspringen en hun daken ook uitsteken boven die van de vleugels.
In de loop van de tijd hebben zich bij nieuwe huizen wel kleine veranderingen voorgedaan ten opzichte van het basisplan, maar zonder afbreuk te doen aan het totaalbeeld. Een paar voorbeelden. De hoekpanden Broederplein 1 en 3 springen niet uit buiten de rooilijn. Hoewel nr. 3 als hoekhuis op het ontwerp staat, heeft het in 1790 de behandeling van een ‘gewone’ vleugel ondergaan. Alleen de traveemaat is breder dan normaal. Hetzelfde fenomeen ziet men in de andere hoek bij het huis 15/15A, een ontwerp van Von Schweinitz dat in 1767-1768 tot stand kwam. Broederplein 33 is als enige met drie verdiepingen uitgevoerd en Broederplein 15-15A heeft als enige huis een leien dakbedekking.
Zusterplein 4 had volgens het ontwerp een hoekhuis moeten worden, omdat op de plaats van de twee rechtertraveeën (4A) de noordelijke vleugel had moeten aansluiten. Die is nooit gerealiseerd. Bij de bouw in 1792-1794 is het hele huis 4-4A als ‘vleugel’ uitgevoerd. De veronderstelling is wel geopperd dat de gemeente kennelijk op dat moment definitief had afgezien van de voltooiing van de noordwand van het Zusterplein (Schimmel, 1970, 10).
Geheel in afwijking van het plan is er naast nr. 4-4A in 1843 een koetshuis met stallen gebouwd. De oude stallen en het koetshuis van de Broedergemeente aan het Rond waren in 1841 afgebroken ten behoeve van de bouw van een logement voor de Broedergemeente, hotel Schneider, later de Hermitage. Het dienstgebouw staat bescheiden iets achter de rooilijn met zijn gebogen gevel en twee forse inrijdeuren.
Een vreemde eend in de bijt vormt Zusterplein 20, de meisjesschool, een ontwerp van de Zeister architecten J. en Th. Stuivinga uit 1909. Hier zijn in de strekken boven de vensters natuursteenblokken aangebracht als eigentijdse en tegelijk historiserende aanpassing aan de omgeving.
| |
De bouw
Met de bebouwing aan het Broeder- en Zusterplein werd gelijktijdig begonnen. Aan de zuidzijde, de kant van het Slot, verrezen aan het Broederplein 39-45 een
| |
[pagina 232-233]
[p. 232-233] | |
389 Zeist, Broeder- en Zusterplein. Overzicht met plattegrondindeling van de panden.
Opgemeten en getekend door Paulus van Vliet en N.C.G.M. van de Rijt in 1969. Bewerkt en aangevuld door A. Reinstra in 2000.
| |
| |
390 ‘De Voorgevel van Het Huis van Johans van Calker’, een ontwerp uit 1777 voor de plattegrond en opstand van het huis Broederplein 33. Dit is het enige huis van drie verdiepingen. De risaliet van de voorgevel is benadrukt door de middendeur met panelen, hoofdgestel en bovenlicht met roeden. Tussen het verdiepingsraam en de mezzanino daarboven is een lamberkijn met schubben gedacht. De mezzanino wordt met een gebogen kroonlijst afgesloten. De plattegrond die is weergegeven is die van de eerste verdieping (de bel-etage). Hieruit blijkt dat achter de voordeur een gang loopt waarin halverwege een gebogen trap ligt. In het verlengde van de gang is de zaal. Rechts van de gang is de ruimte voor een winkel, daarachter ligt het comptoir. Links van de gang is een zijkamer met daarachter een slaapkamer. Er zijn twee privaten naast elkaar tussen de trap en de zaal. Alleen de zaal heeft een schouw (HUA 46, archief EBG, inv. nr. 55-1).
391 Overzicht van Zusterplein 22-26 (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
392 Zeist, Broederplein 25-27-29, Schellingerhuis.
Plattegronden en lengtedoorsnede. Schaal 1:300 getekend door A. Reinstra in 2000 naar opmetingen uit 1975 door buro voor restauratie C.L. Temminck Groll / Paulus van Vliet.
Het Schellingerhuis is een groot, bijna vierkant gebouw uit 1749 dat aan weerskanten wordt geflankeerd door een smallere zijvleugel. Het is gebouwd voor M. Beuning die het in 1768 aan Cornelis Schellinger verkocht. Het hogere middendeel bestaat uit een half verdiept souterrain, een bel-etage en een verdieping en wordt afgesloten door een aan vier zijden rondlopend schilddak. Op de kruispunten van de dakschilden staat een hoge schoorsteen. De bel-etage heeft een centrale gang die uitkomt op de gedeeltelijk uitgebouwde achthoekige kamer aan de achterzijde. Aan weerskanten van deze centrale as zijn de vertrekken gesitueerd. Via de gangen tussen de voor- en achterkamers die haaks aansluiten op de as, zijn de zijvleugels toegankelijk. Deze smalle vleugels bestaan eveneens uit drie bouwlagen en een kap maar zijn veel minder hoog. Hierdoor is sprake van veel niveauverschillen tussen het hoofdgebouw en de zijhuizen. Het gevolg hiervan is een grote hoeveelheid aan trappen, nog eens versterkt door het feit dat beide zijvleugels ook een eigen opgang naar boven bezitten. De bediendetrap in de rechterzijvleugel is weggewerkt in een kastenwand, zodat het aanzicht op de hoofdtrap, die in deze vleugel begint, onverstoord is. De trap in de linkervleugel is aan het eind van de 19de eeuw van een recht in een gebogen exemplaar veranderd. In het souterrain was de plaats voor de keukens. Een fornuis, een natuurstenen pompbak, een serviezenkast en een turfstortkoker die vanaf de zolder tot achter de serviezenkast loopt, getuigen daar nog van. Opmerkelijk is de insteek op de bel-etage in het rechterdeel van het hoofdgebouw. Mogelijk functioneerde dit vertrek als slaapkamer voor bedienden of als voorraadvertrek. Het Schellingerhuis is het enige huis van deze omvang op het Broederplein.
393 Het Schellingerhuis, Broederplein 25-27-29 (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
394 Zusterplein 4-4A kwam tussen 1770 en 1794 tot stand (foto RDMZ, 2000).
‘Broederhuis’ (1748-1749) en aan het Zusterplein 22-22A een ‘Zusterhuis’ (1748-1751), koorhuizen genoemd, waar de ongetrouwde broeders en zusters een onderdak konden vinden. In dezelfde tijd kwam het Weduwenhuis aan het Zusterplein 24-26 tot stand (1748-1750).
De eerste privé-woningen met bedrijfjes ontstonden tussen 1749 en 1754 aan het Broederplein 25-27-29 (1749), aan het Zusterplein 16 (1749-1751), Broederplein 9 en 21 en Zusterplein 8 (1750) en Broederplein 37, het kleine Broederhuis of Weduwnaarshuis (1750-1754). Een in 1750 gereed gekomen privé-huis aan het Zusterplein, rechts van de toegang, is direct na 1813 afgebroken. Bij een aantal huizen kwam men in die eerste jaren niet verder dan de fundamenten of een deel van een vleugel (Broederplein 23, 31, 35). In 1750 waren de meeste midden- en hoekhuizen klaar. De vleugels ertussen moesten nog worden ingevuld.
De financiering van het project leverde problemen op voor de Broedergemeente, waardoor de bouw na 1750 enige tijd stil kwam te liggen. Het bouwen aan de pleinen was duur, mede doordat men zich wilde houden aan het oorspronkelijke concept, waarbij de omvang van de huizen boven gemiddeld groot was, ook al omdat alle huizen met een kelder zouden worden uitgerust (zie voor de financiering: De Groot, 1996, 123-137).
Pas vanaf 1759 ging de Broedergemeente met de volgende fase van start.
Begonnen werd met het voltooien van de huizen waar de fundering al voor gelegd was (Broederplein 31 en 35). De predikantswoning aan het Zusterplein 10 werd in 1766-1768 gebouwd, tegelijk met de kerkzaal. In de jaren na 1768 volgden de huizen Zusterplein 14 en Broederplein 11-15A, naar ontwerp van Moritz von Schweinitz, de architect van de kerkzaal. Bij deze laatste huizen is hij iets afgeweken van het basisplan: ter plaatse van het rechterdeel van 15-15A had een hoekhuis moeten komen. Von Schweinitz maakte hier één doorlopende vleugel van vier maal drie traveeën. In de jaren 1770-1794 volgden de huizen aan het Broederplein 1,3,5,7,17 en 19-19A en het Zusterplein 4-4A, 6 en 18.
Daarmee waren de pleinen nog niet volgebouwd. Op het Zusterplein ontbraken de vleugels aan de noordkant tegenover het Zusterhuis en aan de oostzijde rechts van de ingang. Het hoekpand aan het Zusterplein 20 kwam pas in 1905-1909 tot stand en zou de meisjesschool bevatten. Ook het Broederplein was nog onvolledig.
395 Overzichtstekening van het Broeder- en Zusterplein in Zeist met de afzonderlijke huisnummering en bouwdatum per pand. Schaal 1:1500. Getekend door A. Reinstra in 2000 naar tekeningen van Paulus van Vliet en N.C.G.M. van de Rijt uit 1967, aangevuld met eigen waarnemingen.
| |
| |
396 Zusterplein 6 (1770-1794) en Zusterplein 8 (1750) (foto RDMZ, 2000).
397 Het Broederhuis omstreeks 1875 (repro naar oude foto).
398 Het Broederhuis tijdens de herbouw na de brand in 1967. Het betonskelet van de nieuwe vleugel is nu nog te zien (foto RDMZ, 1971).
399 Het Broederhuis met de nieuwe vleugel is in gebruik als kantoor voor de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (foto RDMZ, 2000).
De korte vleugel aan het Broederhuis was nooit gerealiseerd. Dat gebeurde pas in de 20ste eeuw. Na een felle brand in de nacht van 27 op 28 oktober 1967 waarbij het Broederhuis vrijwel volledig in de as gelegd werd, werd dit deel herbouwd. De gelegenheid werd toen aangegrepen om de korte vleugel toch nog te bouwen, licht afwijkend van het oorspronkelijke concept. De met baksteen beklede, betonnen vleugel kwam in 1973 gereed. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft sindsdien daar haar burelen en archieven ondergebracht. Met de bouw van dit deel kwam er voor de 20ste eeuw een eind aan het bouwen op de beide pleinen (De Groot, 1996, 40-44).
| |
| |
400 Ontwerptekeningen uit 1777 van het huis Broederplein 19-19A. Afgebeeld zijn de opstand van de voorgevel en de plattegronden van het souterrain (Souterrains), de bel-etage (Erste Etage) en de eerste verdieping (Zweyte Etage) van het rechterdeel van het huis. Dit gedeelte is drie traveeën breed en heeft de voordeur in de linkertravee. Uiterst rechts, tegen het buurpand aan zit in het souterrain een deur. Getuige de plattegrond van het souterrain leidt die naar achteren. De indeling van de ‘Erste Etage’ is eenvoudig: achter de voordeur loopt een gang waarin de trap naar boven en beneden is opgenomen. Aan het eind van de gang bevindt zich een privaat. In de kamer naast de gang is geen onderverdeling aangegeven. In het midden is de plaats voor een schouw. In dit vertrek staat geschreven: ‘.... stelle von Wm. Hasselman’. De tweede etage is wel onderverdeeld. De voorkamer is als ‘Wohnstube’ in gebruik. In het achterste gedeelte bevinden zich twee vertrekken, een keuken met schouw en een waterplaats links en een slaapkamer rechts. Op de achterkant van de tekening staat de opmerking dat het huis in 1777 is gebouwd voor Van Wees (HUA 46, archief EBG, inv. nr. 36).
| |
Veranderingen
De huizen zijn na de bouw niet ongewijzigd de eeuwen doorgekomen. De wijzigingen zijn over het algemeen betrekkelijk gering en betreffen onder andere het veranderen van vensterindelingen. Oorspronkelijk waren de vleugels van ouderwetse kruisvensters voorzien. De grote huizen hadden al wel schuifvensters. In de 18de eeuw maakten de kruisvensters grotendeels plaats voor schuiframen met een kleine roedenverdeling en in de 19de eeuw voor zes- en negenruitsramen. Alleen aan het Weduwenhuis ziet men aan de achterkant nog een enkel oud kruiskozijn en een aantal vensters met de kleine roedenverdeling.
De daken van het Broeder- en Zusterhuis werden tussen 1761 en 1763 in hogere mansardekappen gewijzigd. Het hoofdblok werd niet verhoogd maar kreeg een balustrade.
Aan de achterkant van de huizen verschenen en verdwenen aanbouwen waar de werkplaatsen en fabriekjes een plaats vonden. Achter Broederplein 15 werd in 1768 een achterhuis gebouwd waarin een kaarsenmakerij en zeepziederij met werkplaats onderdak vonden. Omstreeks 1818 werden de twee huizen 15 en 15A
401 Ontwerp voor een nieuwe voorgevel voor Broederplein nr. 19-19A door H. Blanken uit 1834. In tegenstelling tot de vorige tekening is hier het hele pand afgebeeld. De vensters zijn regelmatig over de gevel verdeeld. De doorgang in het souterrain uiterst rechts is verdwenen. Was er in de 18de eeuw sprake van zes vensters op de verdieping, na 1834 zijn dat er acht geworden. Op de bel-etage zijn in plaats van twee vensters naast de voordeur er nu drie. De dubbele voordeur geeft toegang tot twee huizen. Het ontwerp is vrijwel in zijn geheel zo uitgevoerd. Alleen de panelen van de deur en de invulling van het bovenlicht zijn anders. De gekleurde pentekening is rechts onder gesigneerd H. Blanken fecit Ao 1834 (HUA 46, archief EBG, inv. nr. 37).
| |
| |
samengevoegd. De deur van nr. 15 werd tot een venster omgevormd.
Een van de belangrijkste veranderingen vond plaats bij Broederplein 19-19A. Het huis is in 1777 gebouwd als winkel-woonhuis met aan de rechterachterzijde een zijdefabriek. Deze fabriek was via een deur rechts in de voorgevel van het souterrain en een gang van huis 19A toegankelijk. Op de ontwerptekeningen wordt dat duidelijk (zie EBG, 36). De zijdefabriek werd een aantal jaren later overgebracht naar de achtervleugel van het huis Broederplein 35-35A, dat daartoe werd verbouwd (zie EBG, 59). In 1834 kreeg het huis 19-19A een geheel nieuwe voorgevel. Het deurtje in het souterrain verviel en de beide voordeuren werden tot één brede paneeldeur samengevoegd, waarachter de toegangen tot het linker- en rechterdeel lagen. Te weerszijden van de voordeur kreeg de gevel een indeling met drie in plaats van oorspronkelijk twee traveeën (zie EBG, 37).
Het huis Zusterplein nr. 4 is in 1924 na een brand gesplitst in een boven en benedenwoning met een eigen ingang voor de bovenwoning (4A). Een aantal grote huizen is onderverdeeld in appartementen (Zusterplein 4 en 8, Broederplein 21 en 23).
Achter het Broederhuis verrees in 1959 een groot betonnen bedrijfsgebouw ten behoeve van de textielgroothandel Van Wees & Weiss. Na de brand van 1967 werd het oorspronkelijke Broederhuis wel herbouwd, de bedrijfsruimte daarachter niet meer.
| |
De 19de en 20ste eeuw
Architecten
In tegenstelling tot de voorgaande eeuwen zijn vanaf de 19de eeuw steeds meer de namen van degenen bekend die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van de woningen. Grote namen met landelijke bekendheid zijn daar aanvankelijk nauwelijks bij. Het merendeel van de huizen in de 19de eeuw werd ontworpen door gemeente-architecten, plaatselijke bouwondernemers of timmerlieden die in staat waren een degelijk stuk werk af te leveren naar de eisen en de mode van de tijd, zonder vernieuwend te zijn. Het verschijnsel van ‘eigenbouwers’ doet zijn intrede, aannemers die op eigen kosten kleine villa's en buitenhuizen bouwen om die vervolgens te verhuren of te verkopen.
402 Ontwerp uit 1777 voor de verbouwing van het huis en fabriek, gelegen aan het Broederplein 35-35A. Het voorhuis heeft een regelmatige indeling met middengang en trap naar boven en beneden. Rechts van de gang ligt een vertrek met toonbanken (b) en toonkasten (het was de gemeentewinkel geworden in 1777). Links van de gang een aantal woonvertrekken en een keuken. In de aanbouw bevinden zich een comptoir (c) en de fabriek (e) (HUA 46, archief EBG, inv. nr. 59).
Bekende bouwkundigen in Doorn zijn bijvoorbeeld T. Meerdink, H.A. Meijerink, F.N. Koudijs en H.A. Boeschoten. In Driebergen zijn H.J. van den Brink, de bouwfirma Appels, de gebroeders Fukkink en het bouwbedrijf Van Velze-Oskam werkzaam en in De Bilt J. Termaaten, C. Pothoven, J. van As en W.S. van der Sterre. In Zeist zijn onder andere R. Cruyff, G. Lagerweij & Zn., J. Meerdink, J.M. Paap, J. en Th. Stuivinga bekende bouwkundigen, die overigens ook buiten Zeist werken op hun naam hebben staan. Datzelfde geldt voor de Utrechtse architect J.C. Wentink en de Amersfoorters J.B. van de Haar en H.A. en J. Pothoven. Pas in de 20ste eeuw, bij het ontwerpen van de villa's en de landhuizen, komen landelijk bekende architecten aan bod als J.W. Hanrath (1867-1932), C.B. Posthumus Meyjes (1859-1922), K.P.C. de Bazel (1869-1923), W. Kromhout Czn. (1864-1940), H. Krop (1884-1970), R. van 't Hoff (1887-1979), G. Rietveld (1888-1964), F.A. Eschauzier (1889-1957) en G.C. Bremer (1880-1949). Hanrath is vooral bekend geworden om zijn villa's in klassiek-traditionele stijl. Van 't Hoff en Rietveld zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nieuwe Bouwen. Bremer werkte traditioneler. Hij had een opleiding gevolgd aan de Delftse Polytechnische School en zou later bekendheid verwerven als Rijksbouwmeester (1924-1945). Eschauzier vormt de schakel tussen het Nieuwe Bouwen en de veel traditionelere Delftse School.
| |
De bouwstijlen in de 19de en 20ste eeuw
De 18de-eeuwse traditie van huizen met vrijwel ongedecoreerde bakstenen gevels loopt nog lange tijd door in de 19de eeuw. Het zijn vooral de herenhuizen die in deze trant worden opgetrokken. Door de hele 19de eeuw heen worden zij in alle dorpen gebouwd.
Meer dan de vrijwel onversierde ‘tijdloze’ bakstenen herenhuizen komen echter huizen voor waaraan de heersende architectuurstromingen aan het exterieur afleesbaar zijn. Dat houdt in dat de huizen in de eerste decennia van de 19de eeuw
| |
| |
403 Een villa in neogotische stijl is Doornhoek die omstreeks 1850 werd gebouwd. Honderd jaar na de bouw is de staat van het huis minder florissant. De balustrade op het dak is verwijderd, een van de veranda's is dichtgezet, waardoor de zuiltjes en het ajourwerk verloren gegaan zijn. Een deel van het tuinhek bestaat nog (foto RDMZ, 1962).
in de neoklassieke stijl werden gebouwd. Het is een strenge stijl waarbij de gevels gepleisterd zijn en de vensters met de kleine roedenverdeling van de eeuw daarvoor werden ingeruild voor de grotere zes- of achtruitsvensters met brede middennaald. Bij de rijker uitgevoerde panden heeft de middennaald een versiering. Ook typerend voor het neoklassicisme is, wat later in de eeuw, de toepassing van de ronde boogvorm aan de (bovenlichten van de) vensters en deuren. Het pleisterwerk van de muren is meestal glad of, (en dan vooral op de hoeken) versierd met ingesneden voegen bij wijze van een natuursteenblokimitatie. De verdiepingen kunnen door platte cordonbanden zijn gemarkeerd.
De neogotiek kent twee varianten: de gepleisterde en de ongepleisterde versie. De eerste is een decoratieve stijl, waarbij de voornaamste kenmerken zijn het toepassen van spitse bogen en friezen en ijzerwerk aan balkons en erkers met drieen vierpasversieringen. Het is in feite een ‘romantische’ bewerking van de strakke klassicistische vorm, zoals het eclecticisme dat later ook zou zijn.
De ongepleisterde neogotiek probeerde in haar vormentaal én constructie naar de werkelijke Middeleeuwen terug te grijpen. Vooral bij de kerkenbouw is dat manifest. De architecten die zich met de bouw van nieuwe kerken bezig hielden na het midden van de 19de eeuw hadden een serieuze studie van de Middeleeuwen en de middeleeuwse constructies en vormen gemaakt. Ambachtelíjkheid en eerlijkheid van materiaalgebruik stond daarbij hoog in het vaandel. Hier en daar zou deze ambachtelijke gotiek ook doordringen tot de woonhuizen.
De architectuurstroming die eclecticisme genoemd wordt, komt omstreeks het midden van de 19de eeuw op. Het is een bouwstijl waarin, zoals de naam aangeeft, een keuze aan historische stijlen en motieven is gecombineerd op een eigentijdse manier, met wederom als uitgangspunt en ‘onderlegger’ het betrekkelijk koele en starre neoklassicisme. De combinatie van baksteen en pleisterwerk aan één gevel verlevendigt de architectuur. De stijlen in de vensters worden dunner, de ruitverdeling groter. Kenmerkend voor de gevelbehandeling zijn uitspringende of risalerende middenpartijen, consoles van stuc of terracotta, rijkversierde gietijzeren elementen aan veranda's en balkons. De gevels zijn soms gepleisterd, vaak met bossagewerk op de hoeken en soms is de baksteen in het zicht gelaten. Dan zijn alleen bepaalde delen als risalieten, vensteromlijstingen of de hoge plinten van een pleisterlaag voorzien.
Het eclecticisme was een stijl die vooral ingang vond bij de herenhuizen.
In de neorenaissancestijl, die hoofdzakelijk in het laatste kwart van de 19de eeuw populair is, worden de bakstenen gevels verlevendigd met gestucte horizontale banden en hoekblokken. De aanzet- en sluitstenen boven de strekken van de vensters zijn óf gestuct, óf in natuursteen uitgevoerd. Trapgevels in de trant van de Hollandse renaissance uit de 16de eeuw doen hun intrede. De vormentaal van de
| |
| |
Franse renaissance vormt eveneens een inspiratiebron. Bij de rijkere huizen worden obelisken, vazen, diamantkoppen en frontons toegepast. In dat opzicht volgen zij de trend van de grote buitenhuizen.
Voor het grotere woonhuis in of vlak buiten de dorpskom bouwde men aanvankelijk in een stijl en een vorm die ook aan de voorname buitenplaatsen is toegepast. Na het derde kwart van de 19de eeuw voltrok zich evenwel een verandering in het uiterlijk en in de indeling van de ‘gewone’ huizen. Bouwmassa's worden asymmetrisch of schijnbaar asymmetrisch door het aanbrengen van erkers en balkons. Schilderachtigheid en speelse toevalligheid in relatie met de omringende natuur zijn de trefwoorden die een tegenstelling inhouden met de schematische, statige monumentale architectuur van de 17de, 18de en een groot deel van de 19de eeuw.
Om die synthese tussen natuur en architectuur te visualiseren kozen de ontwerpers voor stijlmotieven uit gebieden die bij uitstek daartoe geschikt geacht werden: de Alpenlanden en Engeland. Kenmerkend voor de ‘Zwitserse chaletstijl’ is het gebruik van veel decoratief houtwerk aan balkons, schoren, windveren, stijlen, makelaars en de toepassing van houten geveltoppen of imitatievakwerk. Bij de huizen in deze stijl zijn de vaak ver overstekende dakvlakken karakteristiek met fraai uitgezaagde decoratieve randen en windveren. Erkers, veranda's, torentjes en ongelijke venstervormen dragen hun steentje bij tot het beoogde rustieke en schilderachtige effect.
De (Zwitserse) chaletstijl wordt aanvankelijk in de zeventiger jaren van de 19de eeuw vermengd met het eclecticisme en de neorenaissance. Asymmetrie in de bouwmassa's bereikte men door het uitbouwen of het wat hoger optrekken van enkele bouwdelen, die dan een andere dakvorm kregen dan de rest, of haaks geprojecteerd werden op het hoofdblok. De sokkel en het souterrain van het herenhuis verdwijnen. Om de relatie met buiten zo direct mogelijk te maken, worden, meer dan voorheen, openslaande tuindeuren - fenêtres à terre - toegepast. Tot in de 20ste eeuw wordt in de chaletstijl gebouwd.
De landhuisstijl, die vóór 1900 Engeland als voorbeeld nam, maar in de 20ste eeuw steeds meer de inspiratie bij de inheemse landelijke bouwkunst zocht en vond, is evenals de chaletstijl een schilderachtige stijl. Het landelijke element werd gesuggereerd door ‘eerlijke constructies’ als sierspanten, in het zicht gelaten houtwerk, gevarieerde, afgeschuinde en golvende daken, vakwerk, lage, brede gevels, kleine vensters met roedenverdeling en markante schoorstenen. Door de in verhouding geringe hoogte en de rieten kappen voegt het huis zich harmonisch in het omringende landschap. De landhuizen zijn, in tegenstelling tot de villa's sterk horizontaal gericht. Deze stijl is tot ver in de 20ste eeuw gebruikt.
De Jugendstil, ook Art Nouveau genoemd, is een decoratieve, op het uiterlijk gerichte stijl uit de eerste decennia van de 20ste eeuw, waarbij hard gebakken en
404 Een voorbeeld van het rationalisme is het huis aan de Hoofdstraat 149 te Driebergen. Schoon metselwerk en het zichtbaar dragende karakter van pijlers en muren kenmerkt deze stroming (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
405 R.C. Mauve ontwierp in 1918 een villa aan de Beethovenlaan 7 te Bilthoven waarbij hij elementen gebruikte uit de Amsterdamse Schoolstijl (foto RDMZ, 2000).
lichtgekleurde bouwmaterialen, tegeltableaus, boog- en cirkelvormen en glas-inlood ramen een rol spelen. Gestileerde blad- en bloempatronen zijn populaire motieven. Er zijn twee versies van de Jugendstil, een zwierige en zeer asymmetrische variant en een meer geometrische benadering. De laatste is vooral toegepast op de Heuvelrug.
Rationalistisch is de stroming die ook omstreeks 1900 ontstond onder invloed van de ideeën van H.P. Berlage. Bij het rationalisme prevaleerde de constructieve zuiverheid boven een sierlijke uitmonstering. Functie en constructie bepaalden de vorm. Het gebruik van schoon metselwerk en contrasterende natuursteenblokken, alsmede het zichtbaar dragende karakter van pijlers en muren is bij deze stroming kenmerkend. Decoratie was ondergeschikt en soms zelfs geheel afwezig. Zuivere voorbeelden van beide stijlen zijn moeilijker te vinden dan afgeleide vormen of een combinatie van beide.
De vormen van de Amsterdamse School, een uitbundige en expressionistische stijl, paste wonderwel wat betreft het materiaalgebruik en zijn vormentaal binnen de traditie van de landhuisbouw, zoals die zich vanaf het begin van de 20ste eeuw ontwikkeld had. De parabool- en trapeziumvormen waarin raam- en deuropeningen en soms ook hele gevelvlakken gegoten worden, zijn bepalend voor het decoratieve karakter van de Amsterdamse School. Het materiaal waarmee voornamelijk gewerkt wordt is baksteen. Dit wordt gebruikt wegens het typisch Nederlandse karakter, maar bovendien kan de architect juist hiermee de gewenste plastische vormentaal scheppen. De hardere natuursteen is daarvoor niet ‘kneedbaar’ genoeg.
Op de Heuvelrug is een aantal goede voorbeelden van deze stijl aanwezig.
Een inspiratiebron voor de villa's en landhuizen in het begin van de 20ste eeuw - en in feite een reactie op de schilderachtigheid en decoratiezucht van de voorgaande periodes - was weer opnieuw het Hollands klassicisme van de 17de en 18de eeuw. De terugkeer van de sobere bouwblokken, de roedenvensters, de forse schilddaken en de baksteenarchitectuur die het moest hebben van zijn harmonische verhoudingen, leverde een aantal representatieve voorbeelden op, waarvan het meest indrukwekkende voorbeeld het huis Beukbergen is aan de Amersfoortseweg 59 in Huis ter Heide uit 1910.
De plattegronden volgden de terugkeer naar vroeger niet zonder meer. De niet axiale rangschikking van de vertrekken rond een centrale hal, uit het midden geplaatste ingangspartijen en uitgebouwde dienstvertrekken als keukens en bijkeuken bij een aantal van die huizen laten dat zien.
Een krachtige reactie op de vorm van de decoratieve stijlen, het sentiment en de romantiek vormt het Nieuwe Bouwen. Rechte lijnen, kale ongedecoreerde vlakken en platte daken, beton- en staalconstructies zijn de sleutelwoorden. De gebruiks- | |
| |
functie is bepalend voor de vorm van het gebouw. In de opvatting over de indeling van de plattegronden waren de verschillen met de voorgaande periode minder pregnant. Ook bij het Nieuwe Bouwen werd de nadruk gelegd op licht, lucht, zon en uitzicht. Alleen de manier waarop dit gerealiseerd werd was nieuw. De binnenruimten vloeien als het ware visueel onbelemmerd over in de buitenruimten, soms met gebruikmaking van beweegbare wanden en vrijwel altijd door het transparant maken van de gevelmuren met grote glasvlakken. Het bekendste en vroegste voorbeeld op de Heuvelrug is villa Henny (1915-1916) van Robert van 't Hoff in Huis ter Heide. Ook Gerrit Rietveld heeft een aantal villa's op zijn naam staan.
Daarnaast bleef de behoefte bestaan aan de beproefde en traditionele waarden uit het eigen verleden. Wel werden die waarden vanaf het midden van de jaren twintig op een nieuwe manier geïnterpreteerd. Het was een verzakelijkte bouwtrant, in vorm en ligging aan de omgeving aangepast, praktisch van indeling, toegesneden op de wensen van de bewoners. Gesloten bakstenen gevels, pannen daken, eenvoudige onopgesmukte hoofdvormen werden vooral geschikt geacht voor woningbouw, kleinere landhuizen en boerderijen. Deze traditionele richting in de architectuur is bekend geworden onder de naam Delftse School, naar zijn protagonist M.J. Granpré Molière, tussen 1924 en 1953 hoogleraar aan de Technische Hogeschool van Delft. De hele binnenstad van Rhenen is in Delftse Schoolstijl herbouwd in en na de Tweede Wereldoorlog. Ook het gebouwencomplex en de woningen op het terrein van Berg en Bosch aan de Prof. Bronkhorstlaan in Bilthoven en het Park Welgelegen (1953-1954) in Driebergen door architect P.J. Houbolt zijn uitgevoerd in deze stijl.
| |
Gebouwentypen
De kleine aaneengeschakelde dienst- en arbeiderswoningen van één bouwlaag onder een zadeldak, van een voordeur en een of twee vensters breed werden in alle dorpen gebouwd. Voorbeelden zijn overal te vinden. Veel van dit soort huisjes zijn in blokjes van twee of drie aaneengebouwd. Het zadeldak maakte al vrij snel in de 19de eeuw plaats voor een mansardekap, waardoor meer ruimte op de zolder werd verkregen. Achter de woningen kwam een aanbouw voor een keuken of werkplaats. In de 20ste eeuw ontstaan onder toezicht van woningbouwverenigingen arbeiderswijken waar betaalbare woningen tot stand kwamen die ruimer van opzet waren dan voorheen, zonder de bedompte bedsteden van vroeger en met een volwaardige verdieping en een eigen privaat (De Bilt: Hessenweg, Tuindorp, Jasmijnstraat; Driebergen: 't Haagje, De Krim en De Akker; Zeist, Gerodorp, Schaerweijdelaan, Jacob van Lenneplaan, Boschwijck; Rhenen, Vreewijk).
Het diepe huis is een type dat men vanaf de 19de eeuw in alle dorpen van de Heuvelrug kan aantreffen. Bij dit huis is de plattegrond dieper dan breed en ligt
406 Vroeg 19de-eeuwse arbeiderswoningen langs de Rijksstraatweg 125-127 te Leersum (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
407 Huis Schoonoord in De Bilt is gebouwd in 1887. Het is een voorbeeld van een herenhuis zoals er vele tot stand gekomen zijn in de 18de en 19de eeuw (foto RDMZ, 2000).
de nokrichting van het dak haaks ten opzichte van de straat. De balken van de inwendige constructie volgen de kortste overspanning en liggen derhalve evenwijdig met de voorgevel. Het zijn betrekkelijk eenvoudige huizen die vrijwel steeds gecombineerd zijn met een bedrijfsgedeelte en die in dat opzicht ook iets weg kunnen hebben van een boerderij.
Ook in de 19de eeuw blijft het vrijstaande dwarse huis met achteraanbouw, haaks of evenwijdig aan het voorste deel, waar een bedrijfje kon worden ondergebracht, een graag gebruikt type. Door de breedte van de lijstgevel waarin een evenwichtige verdeling van deur en vensters goed mogelijk was, had een dergelijk huis een zekere grandeur die het diepe huis miste.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw is er een toename van een al bestaand, maar tot dan betrekkelijk spaarzaam toegepaste type: het herenhuis. Kenmerkend is het gegeven dat zij op een rechthoekige of vierkante plattegrond staan, meestal een blokvormige hoofdvorm bezitten van twee bouwlagen en worden afgesloten met een geprofileerde kroonlijst en een (afgeknot) schilddak. Evenals het ondiepere dwarse huis is de voorgevel symmetrisch van indeling met de omlijste toegangsdeur in het midden en een of meer vensters aan beide zijden. Die symmetrie wordt voortgezet in het interieur. Achter de centraal gelegen voordeur loopt de gang. In, naast of achterin de gang is de trap naar boven opgenomen. Aan de ene kant van de gang liggen de kamers en suite, aan de andere kant kan dat variëren. In dat opzicht volgt het een traditie die al lange tijd in zwang was. Het type herenhuis met zijn voorname uitstraling wordt tot in een deel van de 20ste eeuw doorgebouwd. Het betreft vrijwel altijd een vrijstaand gebouw. Het was de favoriete bouwvorm voor pastorieën en raadhuizen.
Aan het eind van de 19de eeuw verliezen de herenhuizen snel terrein en staan hun plaats af aan villa's en landhuizen. Dit zijn woningtypen die bij uitstek geschikt waren om een ‘buiten’ te suggereren voor de welgestelde burger die niet de middelen had om zich een buitenplaats in de ware zin des woords te kunnen permitteren.
Het bezit van een woning buiten, en vooral het kleinere type, werd in publicaties uit het begin van de 20ste eeuw over dit onderwerp beschouwd als een bron van gezondheid en volkskracht. De rustige landelijke omgeving was de noodzakelijke compensatie voor het jachtige leven in de stad. Het buitenleven betekende immers niet meer het geïsoleerde leven met ontberingen als slechte bereikbaarheid, gebrek aan stromend water of aan elektriciteit. De gemakken van de stad lagen binnen handbereik en de voordelen van een natuurlijke omgeving stimuleerden het buiten wonen. Tot aan de jaren zeventig van de 19de eeuw was het buiten wonen voorbehouden aan de bezitters van buitenplaatsen en kastelen. De nieuwe middenklasse van welgestelde kooplieden, effectenmakelaars, bankiers en fabrieksdirecteuren ontdekten de heilzame werking van de natuur, de gezonde lucht en de rust van de Heuvelrug.
In de publicatie van Leliman en Sluyterman over het Moderne Landhuis in Nederland (derde druk, 1922) wordt met veel omhaal van woorden uitgelegd
| |
| |
waar het bij een landhuis om gaat: niet alleen het aanzien is belangrijk, indeling en inrichting zijn factoren die ‘toch niet van minder beslissende aard’ zijn.
‘Bovendien’, zo schrijven de samenstellers in het voorwoord, ‘is het streven bij het moderne landhuis naar een ongekunstelde eenvoud en natuurlijkheid, naar tintelende levenslust en gezond gevoel, wars van conventionele regels’ (Lelieman, 1922, XIII). De ‘kunst’ diende daarbij ondergeschikt te zijn aan de ‘natuur’, anders zou de eenheid van huis met omgeving verbroken worden. Omdat de villa en het landhuis zo onttrokken zijn aan de schematiserende bouwtrant die voor normale woonbehoeften een gemiddeld type in het leven had geroepen, leidde dat tot verrassende oplossingen.
| |
De ontwikkeling van de plattegronden
De plattegronden van de huizen bleven tot de laatste decennia van de 19de eeuw zoals zij altijd geweest waren: vierkant of rechthoekig zonder ver uitgebouwde vleugels of annexen, de indeling traditioneel symmetrisch met de kamers en suite naast de (midden)gang, een souterrain met dienstvertrekken en opslagruimten,
408 De plattegronden van de begane grond en de eerste verdieping van Villa Kortenburg met daarin de functies der vertrekken aangegeven en de plafonds ingetekend (Bouwkundig Weekblad 1891, tussen pagina's 102 en 103).
| |
| |
slaapkamers op de verdieping en een bergzolder met ruimte voor dienstbodekamers. Plattegronden volgden minder snel de ontwikkeling naar asymmetrie dan de bouwmassa's.
Pas in de 20ste eeuw komt langzamerhand de vrije plattegrond tot ontwikkeling. Souterrains verdwijnen. De compacte vierkante plattegrond wordt bewust doorbroken. Verschillende vertrekken zijn zo doelmatig mogelijk ten opzichte van elkaar gegroepeerd rond een hal. Een gang maakt in principe geen deel meer uit van de plattegrond. Representatie, wonen, eten en slapen blijven duidelijk van elkaar gescheiden. In dit opzicht verschillen de kleinere villa's en landhuizen niet van de grote buitens op de Lustwarande en volgen zij een internationale trend.
In de 19de en eerste kwart van de 20ste eeuw was de salon de meest representatieve ruimte in het huis. In de bereikbaarheid (direct toegankelijk vanuit de gang of hal), de inrichting en meubilering (imposante schouwpartij en fraaie lambrizeringen), de ligging (het mooiste uitzicht naar buiten) en benadrukte vormgeving (uitgebouwde erkers, apart bouwlichaam onder eigen kap), onderscheidde de salon zich van de ‘gewone’ vertrekken elders in het huis. Na de jaren twintig verdwijnt de ouderwetse salon. Haar positie werd overgenomen door de woonkamer die meerdere functies in zich herbergde: zitten, eten en ontvangen geschiedde voortaan in één ruimte. Om de privacy van de bewoners te bevorderen werd de woonkamer aan de gunstigste zijde, de tuinkant gesitueerd en van de openbare weg afgeschermd door een vestibule, een gang en/ of de keuken. Aan de woonkamer grensde een terras. Via openslaande deuren ging de binnenkamer vloeiend over in de buitenkamer.
De hal - in veel ontwerpen als ‘hall’ gespeld wegens de Engelse herkomst - vormt de spil van de plattegrond, of die nu traditioneel of vrij van concept was. Bij de grote landhuizen is in de hal sprake van een haardpartij en een zithoek. Bij de kleinere villa's en landhuizen ontbrak vaak de ruimte om zo'n extra functie te realiseren. Hier dient de hall uitsluitend als logistiek element, als kruispunt: alle kamers komen erop uit en de trap naar boven vindt er zijn plaats.
Een probleem bij de kleinere villa's en landhuizen vormden de dienstvertrekken. Bij afwezigheid van een souterrain moesten zij vanaf de 20ste eeuw op hetzelfde niveau als de woonvertrekken komen te liggen. Wel werden zij aanvankelijk in een achtervleugel weggewerkt, zodat zij de privacy van de bewoners niet zouden verstoren. Dienstvertrekken lagen bij voorkeur op het noorden, de woonvertrekken konden in de vrije plattegrond desgewenst alle op het zuiden gesitueerd worden. Na de jaren twintig van de 20ste eeuw treedt een duidelijke verandering op, vooral bij de kleinere villa's en landhuizen, gebouwd voor mensen uit de gegoede middenklasse. Zij bezaten niet over de mogelijkheid om op grote schaal inwonend personeel te houden. Bovendien werd, ingegeven door een steeds groter wordende personeelsschaarste, het huishouden door uitvindingen als stofzuiger, gasfornuis en koelkast efficiënter en eenvoudiger. Dit had onmiddellijke gevolgen voor de plattegrond: de vroegere dienstafdeling bestond bij de kleinere huizen uiteindelijk uit niet meer dan een keuken met bijkeuken. Knechten- en dienstbodekamers waren niet meer noodzakelijk.
Met het toenemen van de doelmatigheid in het huishouden ging de aparte eetkamer, ooit ver weg van de keuken, een minder belangrijke rol spelen. Steeds meer vormde zij een eenheid met de keuken, hoewel dat lang niet altijd op prijs gesteld werd, wegens de geuren en geluiden die als hinderlijk ervaren werden. Letterlijk een tussenoplossing vormde de dienkamer of pantry tussen beide. Bij kleine villa's kwam het doorgeefluik of doorgeefkast tussen eetkamer en keuken in zwang.
De verdieping was de plaats voor slaapkamers met de daarbij horende ruimtes als badkamers, wc's en kleedkamers. De zolder diende als opslagruimte.
Uit het grote aanbod aan arbeiderswoningen, middenstandswoningen, herenhuizen, villa's en landhuizen op de Heuvelrug is een (beperkte) keuze gemaakt die voornamelijk is bepaald door het jaar van ontstaan en de stijl waarin het huis is gebouwd.
| |
Dienst- en arbeiderswoningen
Uit het begin van de 19de eeuw dateert het blokje huizen aan de Rijksstraatweg 125-127 te Leersum. De huisjes liggen onder een doorlopend zadeldak. Zij hebben
| |
| |
409 De drie woningen aan Hoofdstraat 137-137A-139 in Driebergen liggen evenwijdig aan de weg onder een doorlopende kap. Zij zijn in 1843 gebouwd. Volgens een gevelsteen is de bouw door J. Brenkman en A. Floor geschied (foto RDMZ, 2000).
een gedistingeerd voorkomen met de lijstgevel, de zesruitsvensters en voordeuren met bovenlicht. Aanvankelijk was er hier sprake van drie huisjes. In 1957 is het meest linkse, waarin een smederij en een hoefslag waren ondergebracht, afgebroken in verband met de verkeersafwikkeling.
Uit 1843 (gevelsteen) dagtekent het rijtje woningen aan de Hoofdstraat 137-137a- 139 in Driebergen. Ook deze hebben een bakstenen gevel, afgesloten met een houten kroonlijst onder een doorlopende mansardekap. De architectuur is verzorgd, de voordeur heeft een hoofdgestel en de zesruitsvensters zijn in de bovenste ruiten voorzien van zwikken met reliëfs.
Van hetzelfde type, maar in bescheiden mate aangepast aan de mode van de tijd zijn de huizen aan de Traaij 39-45 in Driebergen. Hier liggen de huizen, die in 1858 door de plaatselijke timmerman Matthijs Fukkink werden gebouwd, eveneens onder een mansardekap. De gevels zijn in een lichte tint gepleisterd, de plint heeft een donkere afwerklaag. Ieder woning was een deur en een venster breed. Dat was ook het geval bij het complex arbeiderswoningen dat in 1888 aan de Donkerstraat 8-18 in Amerongen ontstond.
Veel variatie is bij dit type huizen niet te vinden. Omstreeks 1890 wordt nog steeds in dezelfde trant gebouwd zoals de blokjes aan Burg. De Withstraat 4-6 en Kerklaan 1-21 in De Bilt en Buntlaan 38-40 in Driebergen van een tiental jaren later laten zien.
| |
Rijsenburg
Het ultieme voorbeeld van geschakelde arbeiderswoningen in de 19de eeuw is wel het plan dat voor P.J. van Oosthuyse in Rijsenburg aan Kerkplein en Hoofdstraat tot stand gebracht is.
De Vlaming Van Oosthuyse was fournisseur van het Bataafse en Franse leger. Uit de opbrengsten daarvan had hij in 1805 de buitenplaats Sparrendaal in Driebergen gekocht. Het jaar daarop voegde hij daar de heerlijkheid Rijsenburg aan toe, waarmee hij ambachtsheer was geworden. Hoewel de titel van ambachtsheer de facto geen betekenis meer had, werkte het bezit ervan toch statusverhogend. Aan het einde van de Rijsenburgselaan - op het terrein van de voormalige ridderhofstad, die door de vorige eigenaar tussen 1798 en 1800 was gesloopt - liet Van Oosthuyse naar ontwerp van de Haagse architect Adrianus Tollus een roomskatholieke kerk, een herberg annex rechthuis en een aantal dienstgebouwen neerzetten. In die gebouwen zouden woningen en werkplaatsen moeten komen ten behoeve van ambachtslieden, de toeleveranciers van het leger. Tollus maakte een opmerkelijk plan dat in stedenbouwkundig opzicht zijn weerga nog niet kende in Nederland. De eerste steen voor de kerk werd gelegd in 1809. Daarna volgden de vleugels met de huizen die Tollus te weerszijden van de kerk ontworpen had in twee kwarten van een cirkel. Tegenover de kerk kwam tenslotte de herberg Het Wapen van Rijsenburg. Hiernaast waren ook twee kwartrond
| |
| |
410 ‘Kaartie figuratief der Landgoederen, van de WE. Heer P.I. van Oosthuyse, gelegen in, en om het dorp Driebergen, in het Departement Utrecht’, vervaardigd door A. Tollus in 1806. Op de kaart is aan de noordkant de onbegroeide Utrechtse Heuvelrug weergegeven. Een prominente plaats neemt het park van Sparrendaal in met zijn uitwaaierende lanenstelsel ver van het huis en een bescheiden slingerend pad in een vak dichtbij de buitenplaats. Aan de zuidkant ligt het omgrachte terrein van de ridderhofstad Rijsenburg. Vandaar loopt een lange laan, de Rijsenburgsesteeg, in noordelijke richting langs het park van Sparrendaal. Op de plaats waar de laan de Utrechtseweg kruist, verspringt de steeg iets westwaarts en is een halfronde verkaveling zichtbaar (HUA, archief Van Rijckevorsel, inv. nr. 1006).
| |
| |
411A Rijsenburg, Kerkplein en Hoofdstraat. Reconstructie van de oorspronkelijke plattegrond van Rijsenburg, zoals die is afgebeeld op een schilderij van J.J. Loose. Schaal 1:2000. Getekend door A. Reinstra in 2000.
Op een schilderij van J.J. Loose uit omstreeks 1810 dat op Sparrendaal wordt bewaard, wijst de bouwheer P.J. van Oosthuyse naar een plattegrond van het complex dat door Adrianus Tollus werd ontworpen. Tollus maakte voor zijn concept gebruik van een bestaand stratenpatroon dat op een ingenieuze wijze in zijn plan is verweven. Dat het een geraffineerd stedenbouwkundig plan betreft blijkt bij nadere bestudering van zowel het schilderij als de werkelijke kadastrale en bouwkundige situatie. Door middel van een systematiek van cirkels en lijnen is het grondpatroon uitgezet. Vanuit een vast middelpunt, op de kruising van een horizontale (Hoofdstraat) en een verticale as (middellijn van de kerk), werden vier cirkels getrokken. De buitenste cirkel met een straal van 74 meter vormde de begrenzing van de perceelsdiepte. Vervolgens kwam precies halverwege het perceel de cirkel met een straal van 37 meter die de achterkant van de bebouwing markeerde. De rooilijn waaraan de voorgevels moesten komen lag op 28 meter van het middelpunt. De binnenste cirkel tenslotte speelde ook een belangrijke rol in het concept. De lijn met een straal van 22 meter zou aan de pleinzijde de boombeplanting bepalen en, merkwaardig genoeg, aan de andere zijde van de Hoofdstraat de rooilijn voor de bebouwing aan weerskanten van het Wapen van Rijsenburg. Vertekening door een vouw in het papier lijkt te zijn uitgesloten omdat vóór de desbetreffende bebouwing geen bomen staan aangegeven.
Op de kadastrale kaarten van Rijsenburg zijn duidelijk de lijnen te onderscheiden die achter de huizen de perceelsgrenzen bepalen. Deze lijnen hebben één centraal uitgangspunt, het middelpunt van de cirkels. Het zijn ook deze lijnen die de gérende plattegrond van de huisjes bepalen. Met andere woorden, de zijgevels van de huisjes staan exact op de radiale lijnen. Doordat de hoek tussen de lijnen steeds 10o bedraagt zijn de huizen gelijk van afmeting. Wanneer men vervolgens de snijpunten van de radialen en de binnencirkel vergelijkt met de plattegrond van Tollus, dan blijkt op ieder snijpunt een boom (stip) te zijn geschilderd.
Het Wapen van Rijsenburg vormt de tegenhanger van de kerk. Dit gebouw ligt echter niet precies in de as maar iets links ervan. De reden hiervoor is de aanwezigheid van de Rijsenburgselaan (thans Diederichslaan). Deze straat bestond reeds toen de herberg werd gebouwd en is gehandhaafd. Links en rechts van het Wapen voorzag het plan in bebouwing van zes traveeën breed, in plaats van de twaalf zoals aan het Kerkplein.
411B Rijsenburg, Kerkplein en Hoofdstraat naar het kadastraal minuutplan van 1829. Schaal 1:2000. Tekening door A. Reinstra, 2000.
De werkelijke situatie van Kerkplein en Hoofdstraat blijkt volgens de kadastrale opname uit 1829 af te wijken van het oorspronkelijke plan zoals dat op het schilderij van Loose is afgebeeld. Met name het bouwdeel te weerszijden van het Wapen van Rijsenburg verschilt aanzienlijk van het voorgestelde concept van Tollus.
Aan de oostzijde van de herberg is geen woonvleugel gerealiseerd, maar een gebouw dat gezien een laat 19de-eeuwse foto dienst deed als koetshuis. Ook de westelijke tegenhanger werd anders uitgevoerd. Hier kwam een rechthoekig bouwdeel met een afgeschuinde hoek op de kruising van de Hoofdstraat en het verlengde van de Rijsenburgselaan (thans Diederichslaan). Het gebouw stond verder naar het westen dan de bebouwing op het plan. Reden hiervoor is vermoedelijk de te krappe ruimte voor de Rijsenburgselaan die zou ontstaan bij de uitvoering van het oorspronkelijke plan. Op de minuut staan ook duidelijk de radiale perceelsgrenzen weergegeven. Opmerkelijk is de fout die in het zuidwestelijke kwart is gemaakt. Hier komen de lijnen niet in het centrale middelpunt bij elkaar. Dat dit in werkelijkheid wel het geval is blijkt uit kadastrale opmetingen van de percelen uit later tijd.
| |
| |
412 Rijsenburg, Kerkplein en Hoofdstraat. Schaal 1:600. Getekend door A. Reinstra in 2000 op basis van opmetingen uit 1913 (H.M. van Strijp uit Mill), 1933-1934 (M.E. Veugelers), 1966 (A.J.v.B.), 1968 RDMZ, H.P. van Beveren), 1973 en 1978 (P.F. Boot uit Driebergen).
De tekening is samengesteld uit diverse huisplattegronden, afkomstig uit het archief van Bouw en Woningtoezicht van de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Per pand is de oudste bekende situatie weergegeven, met als gevolg dat er een tekening is ontstaan die niet kenmerkend is voor één bepaalde periode. Omdat veel van de huizen pas in de 20ste eeuw zijn gewijzigd, zijn er in de oudste opmetingstekeningen belangrijke aanknopingspunten te vinden over de oorspronkelijke indeling en opbouw van de huizen.
De huisjes aan het Kerkplein werden ontworpen door de Haagse architect Adrianus Tollus. Hij tekende twee kwartronde vleugels bestaande uit een reeks kleine huisjes die aan de kopse kanten werden afgesloten door een iets terugliggende topgevel. De pandjes kregen zowel in de voor- als achtergevel omlijste rondboogvensters in een kenmerkende Empire stijl.
De eenlaags huisjes waren van oorsprong negen meter diep en gebouwd op een plattegrond die aan de pleinzijde smaller was dan aan de achterzijde. Bijna elk pand was opgedeeld in een voor- en achterkamer, die van elkaar gescheiden werden door een dwarsmuur waartegen een steektrap naar boven liep. Onder de steektrap was in veel gevallen een kast of bedstede aanwezig met een klein keldertje. De ruimte vóór de tussenmuur bestond uit een kamertje met schouw en daarnaast een smalle gang tegen een van de zijgevels. In het achtervertrek bevond zich het bedrijfsgedeelte en was waarschijnlijk ook een keukentje met schouw. Uit vondsten bij verbouwingen is gebleken dat de vloeren met grijze gesmoorde plavuizen waren belegd. Het dak werd gevormd door een mansardekap met daarop per pand een dakkapel en Oudhollandse dakpannen.
De eerste grote verbouwing betrof de panden die tegenwoordig als Kerkplein 8 genummerd zijn. Architect Alfred Tepe liet hier in het laatste kwart van de 19de eeuw een aantal panden samenvoegen en voerde een aantal drastische wijzigingen door. Zo werden de huizen naar achteren verlengd, kwam er een nieuwe indeling en werden de bouwdelen met een verdieping verhoogd. Alleen het aanzicht aan Kerkpleinzijde bleef oorspronkelijk. De verhoging werd geheel in de toenmalige mode uitgevoerd. Zo werden aan de tuinzijde geveltjes in vakwerkstijl gebouwd en kreeg de grootste woning een serre met balkon in de sfeer van een Zwitsers chalet. Op de verdieping van dit bouwdeel kwam een grote zaal.
Een tweede bouwgolf vond plaats in 1913 naar een ontwerp van architect H.M. van Strijp uit Mill. In dit jaar werden alle panden aan de achterkant van een verdieping voorzien en de mansardekap werd veranderd in een plat dak. De dakschilden aan de pleinzijde bleven ongewijzigd maar kregen nieuwe dakpannen, de huidige rode kruispan. Achter de huizen werden wc-aanbouwen gerealiseerd.
Een wijziging met ingrijpende gevolgen voor het beeld was de verbouwing van de hoekpanden Kerkplein 4 en 7 tot winkel. Bestaande vensters werden uitgebroken en vervangen door grote glaspuien. Deze ingreep vond plaats in de jaren 1933-1934, in opdracht van de familie van Rijckevorsel van Rijsenburg en stond onder leiding van architect M.E. Veugelers.
De laatste grote verbouwing van het complex dateert uit 1994 toen het pand Kerkplein 4a aan het plein werd toegevoegd. Deze nieuwbouw is een kopie van het huisje aan de overzijde, Kerkplein 6. Dit laatste pand, de pastorie, dateert uit het begin van de 20ste eeuw. Het is niet voorzien in het ontwerp van Tollus. Een exacte bouwdatum is niet bekend. Het gevelsteentje met PIVOH ANNO 1812 werd bij een restauratie in 1993 aangebracht.
| |
| |
413 Het plein te Rijsenburg met het rechthuis en de belendingen aan de westkant waarin een hoedenfabriekje was gevestigd in 1869 op een litho bij Lutgers.
gebogen vleugels aan iedere kant voorzien. Dat deel van het ontwerp is niet uitgevoerd. In 1813 was het gereed.
Het ontwerp staat weergegeven op een portret van de bouwheer Van Oosthuyse uit omstreeks 1810 van de hand van J.J. Loose, dat op het huis Sparrendaal wordt bewaard.
Het plan is verwezenlijkt door de meester metselaars Jan Vermeer en Willem van Dijk, de meester timmerman Matijs Koudijs, meester ‘verwer’ I. Mollon en meester stucadoor G. Werson (HUA, archief Van Rijckevorsel, inv.nr. 1054).
De vorm van de opzet, een plein met gebogen vleugels voor de kerk, is niet toevallig. De al bestaande structuur op het kruispunt Rijsenburgselaan-Utrechtseweg, die dezelfde vorm vertoonde, heeft als onderlegger gediend. Deze structuur staat weergegeven op een landmeterskaart van de heerlijkheid en de ridderhofstad Rijsenburg van januari 1797 (HUA, archief Van Rijckevorsel, inv.nr. 968) en een uit 1806 die Tollus zelf heeft vervaardigd (HUA, archief Van Rijckevorsel, inv. nr. 1006).
Op de kaart uit 1806 tekende Tollus de landgoederen van P.J. van Oosthuyse, gelegen in en om het dorp Driebergen. Op de plaats waar de Rijsenburgselaan de Utrechtseweg (thans Hoofdstraat) kruist, is duidelijk een halfrond te zien. De Rijsenburgselaan of - steeg zoals hij in het begin van de 19de eeuw nog heette, had aan de noordzijde een kleine sprong westwaarts. Dat zal de reden geweest zijn waarom de herberg annex rechthuis uit de as van het ontwerp ligt.
De huisjes met hun werkplaatsen werden uniform uitgevoerd in de vroeg 19de-eeuwse
| |
| |
414 Het Kerkplein van Rijsenburg in het begin van de 20ste eeuw (HUA, archief Van Rijckevorsel, inv. nr. 1078).
Empirestijl, waarin de kerk eveneens was opgetrokken. De gevels van de huizen zijn van baksteen, liggen onder doorlopende, met pannen belegde mansardekappen, voorzien van dakkapellen. Zij kregen zowel in de voor- als achtergevel omlijste rondboogvensters en -deuren.
Kerkplein 1-4 vormt met Hoofdstraat 128-130 het westelijke kwartrond met een recht gedeelte aan de Hoofdstraat. Dit bouwblok werd aanvankelijk aan het einde van het Kerkplein en aan de Hoofdstraat afgesloten met een huisje onder een in- en uitgezwenkte topgevel. In 1994 is tussen nr. 4 en de kerk aan het Kerkplein een gedeelte gebouwd in dezelfde trant als het 19de-eeuwse gedeelte. Het heeft nummer 4A gekregen.
Kerkplein 6-9 vormt met Hoofdstraat 134-136 het oostelijke kwartrond. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het westelijke kwartrond. Het huisje met de in- en uitgezwenkte topgevel markeert het Kerkpleingedeelte - daar was de bebouwing na het pand met de topgevel al in het begin van de 20ste eeuw doorgetrokken - en beëindigt het gedeelte aan de Hoofdstraat. Deze beide kwarten zijn in 1809 als eerste gerealiseerd. In de loop van de tijd vonden verbouwingen, veranderingen en vergrotingen plaats, vooral aan de achterkant. Aan de voorzijde zijn in 1933 de gevels van Kerkplein 4 en 7 veranderd in een Amsterdamse Schoolachtige vormgeving.
In de jaren direct na 1809 werd de westelijke vleugel aan de Hoofdstraat in dezelfde trant als het oudste gedeelte aan het Kerkplein uitgebreid.
In 1811 kwam het blokje Hoofdstraat 110-112 gereed, een dubbel winkel-woonhuis. Het grote winkelraam op nr. 110 is in 1915 gemaakt.
De winkelpui in neoklassieke trant op nr. 112 is een toevoeging uit waarschijnlijk de tweede helft van de 19de eeuw. De gebogen dakkapellen met vensterindeling zijn wel oorspronkelijk.
Uit dezelfde tijd stamt Hoofdstraat 114-126, een blok van oorspronkelijk zes winkelwoonhuizen. Ook hier hebben zich de nodige wijzigingen voorgedaan. De huizen aan Hoofdstraat 116-118 hebben in 1924-1925 een groot etalagevenster gekregen. Bij de nrs. 120-126 zijn nog de originele dakkapellen met roedenverdeling aanwezig. Het rijtje is in de jaren zeventig van de 20ste eeuw gerestaureerd,
415 Overzicht van het Kerkplein 8 en 9 en Hoofdstraat 134-136 te Rijsenburg (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
416 Ontwerp voor twee typen arbeiderswoningen te Austerlitz door J.J. van Straalen uit Zeist van 1921 (GAZ).
vandaar de deuren met rondboog bovenlichten en de etalagekastjes in de sfeer van het oorspronkelijke plan.
De panden Hoofdstraat 73 en 75-77, aan de andere kant van de weg, horen ook tot het oorspronkelijke concept. Zij werden in 1811 gebouwd, maar zijn in later tijd gewijzigd. Zo is nr. 75-77 voorzien van een winkelpui uit 1920.
De werkplaatsen aan het Kerkplein werden met ‘fabrieken’ aangeduid. Omstreeks 1815 waren er onder andere gevestigd een hoedenmaker, een kousenwever, een linnenwever en een pettenmaker. In een van de belendingen van de herberg was een hoedenfabriekje gevestigd, dat in 1899 is afgebroken. Op die plaats staat nu de villa Vrederust (Gaasbeek, 1996, 53).
Zoals gezegd worden de dienst- of arbeiderswoningen op de Heuvelrug in de 20ste eeuw wat ruimer van opzet. Die ruimte wordt gevonden in het verhogen van de gevels en de daken en in aanbouwen aan de achterkant. De gevels worden gedecoreerd in navolging van de grotere huizen en ook in de plattegronden neemt de variatie toe. Woningblokken krijgen een stedenbouwkundige kwaliteit door bijvoorbeeld accenten in de vorm van topgevels bij de midden- en hoekhuizen en zich herhalende decoratiepatronen. Daarnaast vindt men arbeiderswoningen van een meer landelijk karakter, waarbij de inspiratie gevonden is bij de plattelandsarchitectuur van de 18de en 19de eeuw.
Op diverse plaatsen is dit landelijke type gebouwd. Een aantal heeft inmiddels plaats gemaakt voor nieuwbouw, bijvoorbeeld aan de Schaerweijdelaan in Zeist, maar in Austerlitz zijn dezelfde landelijke arbeiderswoningen nog aanwezig. In 1921 werd aan de Gramserweg 1-15 een complex van acht arbeiderswoningen gebouwd naar ontwerp van de Zeister architect J.J. van Straalen. Er zijn twee
417 Gramserweg 1-3 te Austerlitz is een dubbele arbeiderswoning uit 1921 (foto RDMZ, 2000).
typen: een dubbele woning op rechthoekige plattegrond onder een wolfdak met de ingangen in de zijgevel en een dubbele woning onder mansardekap met de beide ingangen in de voorgevel.
Andere voorbeelden van arbeiderswoningen in een landelijk omhulsel liggen aan de Moersbergselaan, de oprijlaan naar kasteel Moersbergen, in Doorn. Daar werd in 1913 in opdracht van de toenmalige eigenaar van het kasteel, J.A.W. Luden een dubbele arbeiderswoning gerealiseerd door de gebroeders Van der Wielen uit Cothen (nr. 9-11). Ter plaatse stond een gebouw waar drie woningen in ondergebracht waren. Het nieuwe complex werd wit gepleisterd en van roedenvensters met luiken voorzien. Het pannendak kreeg wolfseinden. Het huis was over de breedte bajonetvormig in tweeën verdeeld. Ieder bouwdeel had een kamer met schouw, een onderkelderde opkamer met de trap naar de zolder en een keuken. In 1995-1996 is het complex tot één woning verbouwd met gedeeltelijke handhaving van de oude structuur.
| |
| |
418 ‘Ontwerp voor eene Dubb. Woning op Moersbergen te Doorn’. Het betreft de woning aan de Moersbergselaan 9-11, die in 1913 is gebouwd. De naam van de ontwerper is niet bekend (GAD, 1127).
419 Moersbergselaan 9-11 te Doorn werd in 1913 als dubbele arbeiderswoning gebouwd. De gevels zijn witgepleisterd, de vensters van luiken voorzien. Zo vormt de woning een visuele eenheid met de andere opstallen die aan de Moersbergselaan liggen (foto RDMZ, 2000).
420 Moersbergselaan 5-7 te Doorn dateert waarschijnlijk uit het begin van de 19de eeuw. Het huis bevat twee woningen. De naar weg gekeerde gevels zijn van een pleisterlaag voorzien, in overeenstemming met het naastliggende huis nr. 9-11 en de (voormalige) boerderij Keizerswaard aan de overkant van de laan (foto RDMZ, 2000).
Een vergelijkbaar uiterlijk heeft de dubbele woning die hier direct achter ligt: Moersbergselaan 5-7. Volgens overlevering is dit huis ouder, mogelijk laat 18de- of begin 19de-eeuws. Bebouwing op die plek komt overigens al voor op de kadastrale kaart van 1832. In 1897 wordt in een verkoopakte melding gemaakt van ‘een huis ingericht tot drie woningen’. Tegenwoordig is er sprake van twee woningen.
| |
Het diepe huis
Na het midden van de 19de eeuw vindt het diepe huis een grotere verspreiding. Om een aantal voorbeelden te noemen: Gasthuisstraat 1-3 in Amerongen is in 1850 als woonhuis gebouwd, geheel in de trant van de traditionele Amerongse tabaksboerderijen met de steile pannen daken. Het huis Laanzicht aan de Dorpsstraat 19 in Doorn geeft ook de indruk een boerderij te zijn, maar is wel degelijk in 1878 als
| |
| |
421 Gasthuisstraat 1-3 te Amerongen is in 1850 als woonhuis gebouwd (foto RDMZ, 2000).
422 Het diepe huis Laanzicht aan de Dorpsstraat 17-19 te Doorn dateert van 1878 (foto RDMZ, 2000).
woonhuis gebouwd. Het is een forse bouwmassa met stucversiering in de vorm van hoeklisenen en banden rond de vensters. In de geveltop is figuurzaagwerk aangebracht. De gevel is regelmatig van indeling.
Het diepe huis aan de Drostestraat 3 uit 1894 in Amerongen ligt onder een mansardekap en heeft een regelmatig ingedeelde bakstenen voorgevel met een simpele versiering van banden en sierankers en gepleisterde hoeklisenen. Het is een eenvoudig, pretentieloos dorps huis zoals er diverse in Amerongen te vinden zijn.
Rijker gedecoreerd is het diepe woonhuis aan de Burgemeesterlaan 4 in Driebergen, huis Vogelzang, dat in 1902 tot stand kwam. Langs de mansardekap zijn bewerkte windveren met figuurzaagwerk aangebracht. Ook aan de vormgeving van de vensters is enige aandacht geschonken. Het driedelige venster van de begane grond is in een flauwe boog met sluitsteen gevat. In de boog van het verdiepingsvenster staat de naam van het huis. De indeling van de plattegrond is niet meer symmetrisch. De in een portiek liggende ingang is uiterst rechts gesitueerd. Daarnaast liggen de kamers en suite.
| |
Het dwarse huis
Het dwarse huis mocht zich in een grotere populariteit verheugen. Langs de Karpervijver achter het Broederplein in Zeist staat een aantal mooie voorbeelden uit de jaren 1845-1855 naast elkaar. Hoewel zij in omvang verschillen, Karpervijver 1 heeft een souterrain over de hele breedte, bij Karpervijver 3 en 9 ontbreekt dat en Karpervijver 5 is twee verdiepingen hoog, is de regelmatige gevel- en plattegrondindeling (middengang met kamers aan weerszijden en de keuken aan de achterzijde) een gemeenschappelijke factor. De voordeuren zijn van een omlijsting
423 Karpervijver 3 te Zeist kwam in het midden van de 19de eeuw tot stand (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
424 Zeist, Karpervijver 3. Situatie, aanzicht, plattegronden en doorsneden.
Schaal 1:3000 en 1:300. Getekend door A. Reinstra in 2000 naar opmetingen uit 1976 van architectenbureau Meulenbelt BV te Utrecht.
Karpervijver 3 is een groot eenlaags dwarshuis onder een zadeldak dat dateert uit het midden van de 19de eeuw. Het gebouw is voorzien van een symmetrisch ingedeelde voorgevel. Aan weerszijden van de entreepartij zitten drie schuifvensters. Onder het achterste deel van de woning bevindt zich een kelder die door troggewelfjes op ijzeren balken wordt overkluisd. Vermoedelijk dateert deze constructie uit het eerste kwart van de 20ste eeuw toen een verbouwing moet hebben plaatsgevonden. Bij deze verbouwing werd onder andere de voorgevel gepleisterd en de gepleisterde rechthoekige lateien boven de vensters aangebracht, samen met enkele schouwtjes die in 1976 werden verwijderd. Via een bordestrap in het achterste deel van de gang bereikt men de zolder die wordt overkapt door een kap met gordingen op kreupele spanten. Van de dakkapellen aan de voorzijde is de linker recent aangebracht.
met hoofdgestel voorzien. De bovenlichten hebben een roedenverdeling. De meeste huizen hebben zesruitsvensters met luiken.
Voor wat betreft de indeling van het huis is Karpervijver 3 een uitzondering. Het is waarschijnlijk gebouwd als dubbele woning met een aantal zaken gemeenschappelijk als de voordeur, gang en trap. De indeling van het huis bestaat namelijk uit vertrekken die zijn gespiegeld over de centrale as van vestibule en achtergelegen gang. Tot 1977, toen de muur tussen de voor- en achterkamer aan de linkerkant werd verwijderd, waren de kamers aan de linker- en rechterzijde van de gang vrijwel identiek. De plaats van de trap is de oorspronkelijke.
Ook in Amerongen zijn veel dwarse huizen gebouwd. Bij een aantal is de scheidslijn tussen woonhuis met achterbouw of dwarshuisboerderij met stal maar moeilijk te trekken. Burg. Van den Boschstraat 5, ‘Vossenhof’, nr. 37-37A, Schoutenstee, en Rijksstraatweg 4-6 (gevelsteen met 1843) zijn voorbeelden uit de eerste helft van de 19de eeuw.
Vergroting van het dwarse huis kon plaats vinden door het aanbrengen van een tweede beuk of het toevoegen van een verdieping. Een vroeg 19de-eeuws voorbeeld van een dubbel dwars huis vindt men in Amerongen aan de Overstraat 25, huis Hoogerwerf. Het is een tweebeukig huis van één bouwlaag en een kap onder twee evenwijdige schilddaken. Het is niet ondenkbaar dat de
| |
| |
425 Amerongen, Burg. van den Boschstraat 5, Vossenhof, is een dwars huis dat in de eerste helft van de 19de eeuw is gebouwd. Kenmerkend voor de oudere huizen in Amerongen is de aanwezigheid van een kleine, afgebakende voortuin (foto RDMZ, 2000).
426 Huis Walburg aan de Overstraat 2 te Amerongen is een dwars tweebeukig huis onder twee evenwijdige schilddaken uit het eind van de 18de eeuw. Ook hier vindt men weer een kleine voortuin (foto RDMZ, 2000).
427 De Lindenhof, Overstraat 27 te Amerongen, kwam in 1841 tot stand (foto RDMZ, 2000).
428 Herberg De Roode Leeuw aan de Drostestraat 35 te Amerongen is een van de dwarse huizen met verdieping in deze plaats. Het onderste deel laat 17de- of 18de-eeuws muurwerk zien. Het voorhuis is in later tijd verhoogd met baksteen van een ander formaat (foto RDMZ, 2000).
voorste beuk wat ouder is dan de achterste. De gevelindeling is symmetrisch met een paneeldeur en bewerkt bovenlicht in het midden en negenruitsvensters ter zijde. De gevels van dit huis zijn gepleisterd.
Dwarse huizen met een verdieping zijn ook in Amerongen goed vertegenwoordigd. Een mooi huis dat in de klassieke traditie is gebouwd staat aan de Overstraat 27. Het huis met de naam Lindenhof kwam in 1841 tot stand. De verdiepingen zijn visueel van elkaar gescheiden door een cordonlijst. Naast het huis staat een koetshuis met klokvormige top en grote inrijdeur. Het Witte Huis aan de Burg. van den Boschstraat 2 dagtekent van 1844. Herberg De Roode Leeuw (met dwars geplaatst achterhuis) aan de Drostestraat 35 is mogelijk nog uit de 18de eeuw. Bij het laatste huis is aan de voorgevel duidelijk te zien dat het oorspronkelijk één bouwlaag hoog was. Het is in later tijd verhoogd met gebruikmaking van een andere maat baksteen.
Ouderwets voor de tijd van ontstaan (1895-1896) lijkt het dwarse huis met verdieping aan de Dorpsstraat 29-31 in Doorn. Verondersteld wordt dat de bouwbedrijvigheid van 1895 dan ook eerder een verbouwing dan nieuwbouw heeft ingehouden. Als dwars huis komt het al voor op de kadastrale kaart van 1832 van de gemeente. De symmetrie van de indeling is verbroken door een bepleisterde travee aan de rechterkant toe te voegen, waarin een bedrijfsgedeelte is ondergebracht. Over de hele breedte van het huis loopt een veranda (Laman, 1995, 95).
| |
Herenhuizen, villa's en landhuizen
Ongedecoreerde baksteenarchitectuur
Uit 1841 stamt in Amerongen een woning aan de Nederstraat 13. Dit huis staat tegenover de kerk en is gebouwd als pastorie, geheel in de traditie van de 18de eeuw met een bakstenen gevel, een deur met hoofdgestel, regelmatig over het gevelvlak verdeelde vensters met roedenverdeling, een houten kroonlijst en een hoge, geknikte kap met hoekschoorstenen.
| |
| |
429 Amerongen, Nederstraat 13. De pastorie bij de hervormde kerk is een voorbeeld van ongedecoreerde baksteenarchitectuur uit het midden (1841) van de 19de eeuw (foto RDMZ, 1968).
430 Van het eind van de 19de eeuw dateert het bakstenen herenhuis aan de Cuneralaan 2 te Rhenen (foto RDMZ, 2000).
Het huis Schoonoord aan de Holle Bilt 13 in De Bilt dateert van 1887 en is van hetzelfde type van twee bouwlagen hoog, met bakstenen gevels, een omlopend schilddak, een voordeur met hoofdgestel en symmetrisch gerangschikte vensters met rechte strekken erboven. Hier ontbreekt de roedenverdeling. In de bovenlichten is glas-in-lood verwerkt.
Een laat 19de-eeuws voorbeeld ligt aan de Cuneralaan 2 in Rhenen. Opmerkelijk aan dit forse bakstenen huis is de brede kroonlijst met kleine consoles. De met een hoofdgestel omlijste voordeur van voorheen is hier teruggezet, waardoor een inwendig portiek ontstond.
| |
Neoklassicisme
Dartheide, Rijksstraatweg 319-321 te Leersum, is een buitenhuis/herenhuis uit 1817. Na de bouw werd het ‘Nieuw-Broekhuizen’ genoemd, omdat het huis was gebouwd voor de eigenaar van de ridderhofstad Broekhuizen, C.J. van Nellesteyn. Hij zou er zelf zijn laatste jaren in slijten. De naar de weg gekeerde gevel van Nieuw-Broekhuizen was in neoklassieke stijl opgetrokken en van een middenrisaliet met fronton voorzien. De toegang zat in de achtergevel. Pas in 1873 veranderde de naam van het huis na verkoop in ‘Dartheide’. In 1899 is het huis, na weer een volgende verkoop, vergroot met een uitbouw aan de voorzijde. Het klassieke fronton werd verwijderd en op die plaats kwam een steil dakvlak met dakkapellen. In de jaren tachtig van de 20ste eeuw kreeg het huis een lage aanbouw aan de westkant.
431 Nieuw-Broekhuizen, dat tegenwoordig Dartheide heet, afgebeeld bij Mourot in 1829. Het huis heeft een klassicistisch voorkomen met zijn glad gepleisterde gevels en het fronton boven de middenrisaliet.
| |
| |
432 Dorpsstraat 74 in De Bilt is in 1893 in neoklassieke stijl gebouwd (foto RDMZ, 2000).
Een laat voorbeeld in de 19de eeuw van een klassicistisch herenhuis is de voormalige pastorie aan de Dorpsstraat 74 in De Bilt. Het huis ligt naast de kerk op enige afstand van de weg. Het werd in 1893 gebouwd en verving een voorganger op dezelfde plaats. De enige verlevendiging van de strak gepleisterde gevels zijn de gebosseerde lisenen op de hoeken en langs de middenrisaliet. De vensters hebben een T-vormige verdeling, gebruikelijk voor het einde van de 19de eeuw. De voordeur ligt in een ondiep portiek - een verschijnsel dat na het derde kwart van de 19de eeuw steeds gangbaarder wordt - maar wordt nog wel door een houten hoofdgestel benadrukt.
| |
Neogotiek
Doornhoek aan de Dorpsstraat 73 aan de grens van de bebouwde kom van Doorn is van een buitenplaatsachtig karakter. Het witgepleisterde huis met neogotische detaillering uit omstreeks 1850 staat wel op een vierkante plattegrond, maar op een van de hoeken ontwierp de timmerman Jan Koudijs uit Doorn een vijfzijdige torenachtige uitbouw met fenêtres à terre en een ranke veranda op gietijzeren zuilen. Het balkonhek op de eerste verdieping vertoont, evenals de vensters, de spitse bogen die zo karakteristiek zijn voor de neogotische stijl. Kleine consoles verlevendigen de kroonlijst. Ook hier zijn de verdiepingen door een cordonlijst gescheiden. Het huis heeft sedert de bouw nogal wat wijzigingen ondergaan, waar de architectuur niet beter van geworden is. De luiken en een veranda zijn verwijderd, evenals het ijzeren toegangshek. In het interieur zijn enkele oorspronkelijke onderdelen als deuren en een schouw bewaard gebleven.
433 Villa Doornhoek aan de Dorpsstraat 73 te Doorn, zoals P.J. Lutgers die op een litho weergaf in zijn publicatie van 1869. Het huis was toen negentien jaar oud. Het fijne ajourwerk aan de veranda's en de neogotische detaillering aan vensters, balkon en tuinhek is duidelijk te zien.
434 Dezelfde locatie iets meer dan honderd jaar later. Doornhoek is van zijn laatste restje tuin en hek beroofd. Het terrein dient als parkeervoorziening. De serre aan de linkerkant is verdwenen (foto RDMZ, 1979).
| |
| |
Van bescheiden neogotische signatuur is het dubbelpand aan de Dorpsstraat 67-69 in De Bilt dat in het derde kwart van de 19de eeuw is gebouwd in opdracht van de Hervormde Diaconie. Hoewel de gevelindeling in de loop van de tijd enigszins is veranderd - de rechterkant had oorspronkelijk dezelfde uitmonstering als de linkerkant, namelijk een voordeur, geflankeerd door een venster - is de kenmerkende verschijningsvorm dezelfde gebleven. Een cordonlijst geeft de scheiding van de verdiepingen aan. De beganegrondvensters met de oorspronkelijke zesruitsverdeling en de geprofileerde lijsten erboven ademen nog de klassieke traditie. Op de verdieping verwijzen spitsboogvormige vensters naar de neogotiek.
Een van de coryfeeën op het gebied van de neogotische kerkenbouw in Utrecht, A. Tepe, ontwierp in 1879 in Driebergen aan de Hoofdstraat 49, villa Kastanjehof, geïnspireerd op de Noordduitse baksteengotiek. De villa staat op een onregelmatige, kruisvormige plattegrond. De vertrekken zijn gerangschikt rond een centrale hal. Het Noordduitse karakter spreekt het sterkst uit de bakstenen trapgevel aan de rechterkant van het huis. Met de gedraaide pinakels met smeedijzeren bekroning op de trappen en de spitsboogvorm der vensters is het een fraai staaltje Hansegotiek geworden. In later tijd is de villa in dezelfde trant uitgebreid, waardoor het aan de achterkant de speelse asymmetrie van de bouwvormen heeft moeten inleveren.
| |
Eclecticisme
Aan de Dorpsstraat in Doorn bevinden zich vlak bij elkaar drie eclectische herenhuizen die dezelfde opdrachtgever heeft laten bouwen.
Het huis Del Sol aan de Dorpsstraat 75 dateert van 1869. De bouwheer F.N. van Dijk, huisschilder te Doorn, heeft het ontwerp waarschijnlijk laten vervaardigen door zijn collega-timmerman Pieter de la Rivière met wie hij bij diverse opdrachten heeft samengewerkt. Van Dijk stimuleerde de bouw van een aantal buitenhuizen in het dorp. Hij liet ze neerzetten als belegging om ze vervolgens te verhuren. Del Sol is het huis waarin hij zelf woonde. De architectuur van het exterieur laat een nog neoklassieke ondergrond zien met rondboogvensters en -deur op de begane grond, zesruitsvensters op de verdieping, geblokte hoeklisenen en een omlopende cordonlijst tussen de verdiepingen in. Daaroverheen ligt als het ware een saus van eclecticisme. De middenrisaliet is door lisenen met verdiepte velden en rozetten gemarkeerd. Ter hoogte van de kroonlijst is alleen de risaliet met consoles versierd. Een klokkentorentje - kenmerk van een echte buitenplaats (!) - siert de daknok. Aan de linkerkant is een serre aangebouwd. Langs de mansardekap is een golvende houten daklijst aangebracht.
Een jaar daarvoor had Van Dijk aan de Dorpsstraat 77 het huis Doornburgh als beleggingsobject laten neerzetten, ook naar alle waarschijnlijkheid door De la Rivière. Hier is het eclecticisme veel pregnanter aanwezig. Boven de getoogde
435 Dorpsstraat 75 te Doorn, Del Sol, een eclectische villa uit 1869 (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
436 Doornburgh uit 1868 ligt aan de Dorpsstraat 77 in Doorn (foto RDMZ, 2000).
437 Villa Doornwijck aan de Dorpsstraat 81 in Doorn dateert van 1872 en is een goed voorbeeld van dorps eclecticisme (foto RDMZ, 1976).
vensters bracht hij brede stuclijsten aan met een bewerkte ‘sluitsteen’ op de begane grond en blokvormige sluitstenen op de verdieping. Ook hier is de middenrisaliet benadrukt door lisenen met verdiepte velden die op de verdieping door de aanwezigheid van een ‘basement’ het karakter van pilasters verkregen. Door de fenêtres à terre heeft het huis een directe relatie met de omringende tuin. Zowel de voordeur als het venster daarboven liggen iets terug in de gevel achter een getoogde boog beneden en een ronde boog boven, hetgeen het beeld van de voorzijde aanmerkelijk verlevendigt. De boogvorm komt terug in de dakkapel. Ook hier bevindt de enige versiering van de kroonlijst zich ter hoogte van de middenrisaliet. Voor het huis is een ijzeren hek tussen bakstenen hekpijlers gezet met de naam ‘Doornburgh’.
Of Doornwijck aan de Dorpsstraat 81 ook een ontwerp van De la Rivière is, kon niet worden vastgesteld. Wel was het opnieuw F. van Dijk die in 1872 de opdracht tot de bouw gaf. Het eclecticisme van dit huis manifesteert zich door de toepassing van gebosseerd gepleisterde hoekblokken, bescheiden risalieten met ingesneden voegen aan vier zijden, stucversieringen boven de vensters en horizontale vakken met stucornament onder de cordonlijst boven de begane grondvensters. Op de verdieping zit in de middenrisaliet een houten balkon met smeedijzeren hekwerk. Aan de rechterzijde van het huis is een veranda met melkglas in een gietijzeren roedenverdeling aangebracht.
Bij de villa's was het eclecticisme aanvankelijk ook in zwang. Van 1872 dagtekent de villa die H.J. van den Brink aan de Hoofdstraat 60-62 in Driebergen bouwde, in hetzelfde jaar waarin hij Beukenrode in Doorn schiep. Dat verklaart misschien de gelijkenis in bouwvorm tussen de twee panden, zij het dat Beukenrode beschikt over een belvedère. De Driebergse villa, die eerst de naam ‘Irene’ droeg en thans met de naam Huize Catharina prijkt, is geheel gepleisterd. Het middendeel van het huis springt iets naar voren en is hoger opgetrokken dan de beide ‘zijvleugels’. Een driezijdig uitgebouwde erker op de begane grond met gietijzeren balkon voor
438 Huize Catharina staat aan de Hoofdstraat 62 in Driebergen. De villa werd in 1872 door H.J. van den Brink gebouwd (foto coll. RDMZ, 1972).
de verdieping, gekoppelde stucbogen boven de verdiepingsvensters en drie zolderlichten markeren nog eens extra het middengedeelte. De toegangsdeur is bij dit huis aan de zijkant aangebracht. De getoogde vensters op de begane grond en de geprofileerde lijsten met consoles boven de vensters op de verdieping zijn alle elementen die het eclecticisme kenmerken.
Een uitbundig voorbeeld van de eclectische stijl ligt in Amerongen aan de Drostestraat 2-6a. Huize Oranjestein kwam in 1881 tot stand. Door verbouwing tot hotel aan het eind van de 19de eeuw werd het huis uitgebreid aan de rechterkant. Bij opnieuw een functieverandering, nu tot bejaardentehuis, werd in het begin van de 20ste eeuw een veranda met erkers aangebouwd. Dit alles in de stijl van het oorspronkelijke blok, maar in een soberder vormgeving. Na 1990 is het huis opgedeeld in zes appartementen. Het oude herenhuis is vijf gevelopeningen breed en twee bouwlagen hoog en heeft een rijk bewerkte voorgevel. Het pleisterwerk is verlevendigd met getrokken voegen. Zoals gebruikelijk bij dit soort huizen ligt de nadruk op de middenpartij die door lisenen met bewerkte en verdiepte velden wordt begrensd. De toegang ligt in een inpandig portiek. Boven het verdiepingsvenster
| |
| |
439 Huize Oranjestein aan de Drostestraat 2-6A in Amerongen dateert van 1881 en is mogelijk van dezelfde hand als huis Lievendaal (foto RDMZ, 2000).
440 Huis Lievendaal aan Hof 6-10 in Amerongen kwam in 1880 tot stand (foto RDMZ, 1973).
441 Aan de Utrechtseweg 119 in Zeist staat dit eclectische huis uit het laatste kwart van de 19de eeuw (foto coll. RDMZ, 1974).
krijgt de kroonlijst extra aandacht door de toevoeging van vijf consoles. Boven de getoogde vensters van de begane grond zijn brede stuclijsten aangebracht met kuiven in het midden. De verdiepingsvensters hebben een driehoekige omlijsting met in stuc uitgevoerde kopjes. De rijke detaillering zet zich voort in de hoeklisenen, die versierd zijn met verdiepte geblokte velden (begane grondgedeelte) en ornamenten (verdieping) en kornissen met consoles op de hoeken. Dezelfde hoeklisenen zijn aan zij- en achtergevel aangebracht. Een drievoudige cordonlijst duidt de scheiding der verdiepingen aan. Onder de daklijst is een muizentandlijst aangebracht. Wie de ontwerper van Oranjestein is kon niet worden achterhaald.
Evenmin is dat het geval bij het tweede eclectische pand dat Amerongen rijk is: huis Lievendaal aan het Hof 6-10. Dit herenhuis uit 1880 (gevelsteen), eveneens als particulier huis gebouwd, kreeg tien jaar na de bouw al een hotelfunctie, waardoor de originele indeling teloor gegaan is. Ook hier ligt de centrale toegang in een inpandig portiek. De risaliet is met getrokken voegen verlevendigd. In de decoratieve afwerking zijn overeenkomsten te ontdekken met Oranjestein. Het huis Lievendaal heeft eveneens hoeklisenen met blokken in het onderste deel en velden versierd met rozetachtige ornamenten boven en consoles aan de kornissen op de hoeken. De middenrisaliet heeft een driehoekige beëindiging ter hoogte van de kroonlijst, zoals dat bij Oranjestein te zien is. Forse stuclijsten zijn boven de vensters van de voorgevel aangebracht. Onder de gootlijst loopt een muizentandlijst. De zij- en achtergevels hebben eveneens de gedecoreerde hoeklisenen.
Een mengvorm tussen het onversierde bakstenen en het eclecticistische herenhuis staat aan de Utrechtseweg 119 in Zeist. Het huis kwam vóór 1882 tot stand en vertoont alle stijlkenmerken van het eclecticisme, hoeklisenen met gebosseerd ondergedeelte, stucranden en -kuiven rond en boven de vensters, middenrisaliet met gebosseerde omlijsting van de voordeur, gepleisterde cordonlijst tussen de verdiepingen, kroonlijst met consoles. Alleen het gevelvlak is ongepleisterd gebleven.
| |
| |
442 De neorenaissance villa Anna aan de Hoofdstraat 84 in Driebergen twintig jaar na de bouw (foto van omstreeks 1910).
| |
Neorenaissance
Een in het oog springende villa in neorenaissancestijl staat langs de Hoofdstraat 84 in Driebergen. De Rijsenburgse timmerman W.P.H. Kok bouwde in 1893 dit huis als beleggingsobject. Het heette toen villa Anna, thans herdoopt in Providentia. Hoewel er sedert de bouw diverse veranderingen hebben plaats gevonden heeft het toch duidelijk de elementen die karakteristiek zijn voor een villa: een asymmetrische hoofdvorm, veranda's en balcons. Balusters, vazen, pinakels, diamantkoppen, alle elementen die passen bij de rijk geornamenteerde Franse neorenaissance, zijn aan dit huis toegepast. Niet alles is meer in situ, maar desondanks blijft Providentia een goed voorbeeld hoe een dergelijke internationale stijl in een dorp als Driebergen is verwerkt.
Wat minder uitbundig en meer Hollands van karakter is de dubbele neorenaissancevilla Bellevue uit 1902 aan het Sitiopark 2-4 in Doorn. Aannemer T. Meerdink, aannemer te Doorn, was verantwoordelijk voor ontwerp en bouw. Bij dit huis zijn de speklagen een duidelijk kenmerk van de renaissancestijl. Als typerend ‘Hollands’ element zijn te noemen de beide trapgevels en de kruisvensters met luiken aan de onderzijde van de vensters.
Een aantal villa's vertoont een mengeling tussen neorenaissance- en chaletstijl. De diverse woningen die op de buitenplaats Hydepark ontworpen zijn door architect J.N. Landré in de jaren 1886-1888 zijn wel de opmerkelijkste voorbeelden op de Heuvelrug. Een ander huis van dit type uit 1884 is Vredehoeve aan de
443 Villa Anna, die thans Providentia heet, in 2000. De detaillering is enigszins verarmd. De torenspits is afgebroken en het bovendeel van de pinakels is verdwenen (foto RDMZ, 2000).
Leersumsestraatweg 2 te Doorn. Het huis is gebouwd als een rentmeesterswoning bij de inmiddels verdwenen buitenplaats Boschoord. Hoewel minder uitbundig in zijn vormenrijkdom dan de huizen op Hydepark, is het toch een van de betere exemplaren van deze landelijke variant tussen neorenaissance en chaletstijl. De Doornse villa Espéranza uit 1890 laat een meer klassieke variant zien van de combinatie neorenaissance en chaletstijl. Bijzonder is het gecombineerde gebruik van gele verblendsteen en natuursteen voor de lijsten en sierende onderdelen. Dat en de asymmetrische indeling van de gevels, de in- en uitspringende gevels, de balkons met renaissanceversiering en de chaletdaken maken van deze villa aan de Dorpsstraat 5 een opmerkelijke verschijning.
Over het algemeen zijn dit soort villa's meer teruggehouden in stijl, zoals villa Maria aan de Stationsweg 4 te Rhenen uit 1892 van gemeenteopzichter D. Hoiting en Hoofdstraat 178 in Driebergen uit 1896, die de speklagen van de neorenaissancestijl gecombineerd heeft met de overstekende dakvlakken met fijn gedetailleerde windveren uit de chaletstijl. In bescheidener mate ziet men hetzelfde bij het buurpand
444 De neorenaissance villa Espéranza aan de Dorpsstraat 5 in Doorn is in 1890 gebouwd. De daken zijn in chaletstijl uitgevoerd (foto RDMZ, 1988).
| |
| |
445 Ook de villa aan de Hoofdstraat 178 in Driebergen (1896) vertoont een combinatie tussen de neorenaissance- en de chaletstijl (foto RDMZ 2000).
446 Uit 1906 dateren de woningen in renaissancestijl aan het Mevrouw van Vollenhovenpark in Driebergen (foto RDMZ, 2000).
Hoofdstraat 180 uit 1897. Alle hebben zij de karakteristieke asymmetrische vorm van een villa met hun bouwblokken onder twee haaks op elkaar staande (zadel)daken.
Na 1900 heeft de neorenaissance als bouwstijl voor een villa wel afgedaan. Als laatste opleving zijn de villa's en dubbele woningen te beschouwen die in 1904-1906 gebouwd zijn aan het Mevrouw van Vollenhovenpark in Driebergen. Bouwkundige J.M. Paap uit Zeist ontwierp hier een aantal huizen in opdracht van de maatschappij Stad en Land. De renaissancestijl manifesteert zich in een gereduceerde vorm aan de trapgevels, sierbanden en velden boven vensters en deuren van gekleurd metselwerk, gepleisterde hoekblokken en sluitstenen.
| |
Chaletstijl
Een van de fraaiste voorbeelden van een buitenhuis in de rustieke chaletstijl was het huis Der Hirtler aan de Driebergseweg te Doorn dat tegenover Aardenburg lag
447 Villa de Maretak aan de Emmalaan 2 te Driebergen dateert van 1900 en is een goed voorbeeld van de chaletstijl (foto RDMZ, 2000).
en dat in 1961 is gesloopt. Met fenêtres à terre, een veranda op de begane grond en een balkon over de volle breedte op de verdieping, het ver overstekende dak en het verfijnde ajourwerk was het een opmerkelijke verschijning op de Heuvelrug. Het huis dateerde van 1838 maar was in chaletstijl verbouwd in 1891 naar de plannen van de Amsterdamse constructeurs Staal en Haalmeijer. Een ander voorbeeld, helaas ook afgebroken, is het huis La Fôret, in 1890 gebouwd op het landgoed Hydepark door dezelfde architect als van de overige gebouwen op de buitenplaats, J.N. Landré, wederom in samenwerking met de constructeurs Staal en Haalmeijer.
Een nog wel bestaand voorbeeld in chaletstijl is villa De Maretak, voorheen 't Huis
448 La Fôret werd in 1890 op het landgoed Hydepark gebouwd in chaletstijl. Het bestaat niet meer (foto RDMZ, 1962).
| |
| |
449 Huize Edelweiss, Kortenburgerlaan 4 in Doorn is in 1896 als pension gebouwd (foto RDMZ, 2000).
Wijd en Zijd', aan de Emmalaan 2 in Driebergen. Dit huis werd in 1900 door en voor timmerman W.H.P. Kok uit Rijsenburg gebouwd. Vooral de veranda op de verdieping met opengewerkt balkon en de topgevel op houten schoren en versierd met kunstig houtzaagwerk zijn in het oog springende elementen.
Aan de Kortenburgerlaan 4 in Doorn staat huize Edelweiss. Niet alleen uit de naam maar ook uit het uiterlijk blijkt affiniteit met de alpenlanden. Het huis is door timmerman Teunis Meerdink als pension gebouwd in een tijd, 1896, dat het toerisme op de Heuvelrug een steeds belangrijkere rol ging spelen. Over de volle breedte van de voorgevel zijn een veranda en balkon aangebracht. De topgevel met overstek is met houten delen bekleed. Een vergelijkbaar voorbeeld aan de Kortenburgerlaan, zij het minder uitgewerkt van vormgeving is het pension Montrose op nr. 28-30 dat in 1905 werd gerealiseerd.
Een vroeg voorbeeld van chaletstijl bouwde H.J. van den Brink voor zichzelf in 1865 aan de Hoofdstraat 58 in Driebergen. Om het landelijke karakter van zijn woonhuis onder de aandacht te brengen, paste hij niet alleen de chaletstijl toe, maar gaf zijn huis zelfs een rieten dak. De villa heette ‘De Brink’ naar zijn ontwerper. Pas later veranderde de naam in Klein Hoeve. Door afbraak van de beide veranda's te weerszijden van de geprononceerde middenrisaliet heeft het huis aan charme en aan ‘landelijkheid’ ingeboet.
450 Een vroeg voorbeeld van chaletstijl is het huis aan de Hoofdstraat 58 te Driebergen. H.J. van den Brink ontwierp het in 1865 (foto coll. RDMZ, 1972).
De voorbeelden van villa's in chaletstijl zijn legio, van weelderig tot simpel, van vrijstaand tot in groepen. Zij zijn in alle dorpen op de Heuvelrug te vinden en het type is nog lang doorgebouwd. Het landhuis Edelweiss in Huis ter Heide bijvoorbeeld kwam in 1934 tot stand als een schoolvoorbeeld van een Zwitsers chalet in de Utrechtse bossen. De houten balkons, de met houten delen beschoten topgevel en het ver overstekende zadeldak getuigen daarvan. Dit huis vindt men aan de Amersfoortseweg 5.
| |
Engelse landhuisstijl
De Hilversumse architect J.W. Hanrath bouwde in 1905-1906 een villa met de naam Valentijn in Driebergen. Hiervoor nam hij zijn eigen huis ‘De Olijftak’ in Hilversum als voorbeeld, dat hij een jaar daarvoor tot stand had gebracht. Op het eerste gezicht heeft het huis Valentijn een landelijke uitstraling door de vorm van de kap. Het met pannen belegde dak loopt met lange schilden door over de aan de zijkant uitgebouwde veranda (rechts) en bijkeuken (links). Dat geeft het huis een bijna boerderijachtig karakter dat nog wordt versterkt door een sterke horizontaliteit in de belijning. Opmerkelijk is een aantal klassieke elementen die Hanrath toegepaste, zoals de ingang in het midden van de gevel, die door identieke erkers wordt geflankeerd, de regelmatige indeling van de plattegrond die vrijwel vierkant van vorm is en de ‘17de-eeuwse’ muurankers. Benadrukking van de middenpartij wordt verkregen door de plaatsing van een dakkapel recht
451 ‘Plan voor het bouwen van een landhuis voor den weled. zeer gel. heer dr. P. Bierens de Haan’. Het betreft het huis Valentijn in Driebergen. Het plan is rechtsonder gesigneerd en gedateerd: J.W. Hanrath, oktober 1905 (GADR BV-166).
| |
| |
452 De voorgevel van Valentijn (foto RDMZ, 2000).
boven de ingang. Twee schoorstenen staan op de nok van het dak. De oorspronkelijke plattegrond laat een doordacht samenspel van functies zien gecombineerd op de klassieke plattegrond. De vestibule komt uit in een hal die hier ‘portaal’ genoemd wordt. Naast de vestibule bevindt zich een spreekkamer die verder geen relatie heeft met de rest van het huis. Op het portaal met trappenhuis komen verder alle vertrekken van het huis uit, de L-vormige woonkamer met uitgebouwde erker en veranda, de eetkamer, de studeer- en tekenkamer van de opdrachtgever, de provisiekamer en de keuken. Opmerkelijk is de afstand tussen keuken (noordhoek) en eetkamer (zuidhoek). Op de verdieping zijn slaap- en badkamers. Zelfs is er sprake van een aparte linnenkamer. Op de zolder waren twee dienstbodekamers afgetimmerd. Bij dit huis is sprake van een subtiele vermenging van landelijke en 18de-eeuwse elementen, Hanrath's geheel eigen verwerking van de Engelse landhuisstijl.
Van 1911 dateert het ontwerp van een villa die Robert van 't Hoff voor zijn ouders maakte in Huis ter Heide (Bosch en Duin). Villa Løvdalla (lieflijk dal) ligt aan de Amersfoortseweg 13. Van 't Hoff nam de vormentaal van een van de leidende Engelse architecten uit de jaren negentig van de eeuw daarvoor als voorbeeld, C.F.A. Voysey. Voysey had naam gemaakt met het bouwen van goedkope kleine en middelgrote landhuizen met verwijzingen naar de traditionele inheemse cottagebouw. Voor de plattegrond had Van 't Hoff zich laten inspireren door het traditionele Engelse landhuis, waarbij de vertrekken gegroepeerd liggen rond een
453 Villa Løvdalla aan de Amersfoortseweg 13 in Huis ter Heide is een ontwerp uit 1911 van Robert van 't Hoff. Het is geheel van hout opgetrokken (foto RDMZ, 1979).
| |
| |
454 Ontwerp van de voorgevel en de plattegrond van de begane grond van villa Berkenhof uit 1910 door J. Stuivinga (GAZ).
455 Villa Berkenhof aan de Boulevard 16 in Zeist (foto RDMZ, 2000).
ruime hal. De open constructie van de trap naar boven verwijst al naar zijn latere werk in de stijl van het Nieuwe Bouwen. Aanvankelijk was het huis op een rechthoekige plattegrond geprojecteerd. Tijdens de bouw is besloten tot uitbreiding met twee kamers, een zomer- en een winterkamer, aan de voorkant. De verwevenheid tussen binnen en buiten is groot, ook al door het gebruikte materiaal, hout. Het huis, de vooruitgeschoven tuinkamers, het voorplein en het park lopen mooi in elkaar over.
Een veel gevraagd architect voor de bouw van landhuizen was K.P.C. de Bazel. Aan de Baarnseweg 25-27 in Huis ter Heide bouwde hij in 1912 het landhuis De Horst. Engelse bestanddelen als forse overstekende rieten kappen en plompe schoorstenen combineerde hij met klassieke elementen, zoals Hanrath dat ook deed. Opmerkelijk is de vrijwel vierkante plattegrond, ontworpen op een rasterpatroon - voor De Bazel de juiste maatstaf voor schoonheid - met twee symmetrisch uitgebouwde erkers.
Jan Stuivinga bouwde in 1910 aan de Boulevard 16 in Zeist zijn eigen woonhuis met kantoor in de Engelse landhuisstijl. Hij noemde het villa Berkenhof. Later is de naam gewijzigd in Wingerdhof. Het meest opvallende aan dit huis is het grote, laag doorlopende pannen dak met afgewolfde dakschilden. Hierop loopt aan de voorgevelzijde een geveltop aan. De verdieping en de geveltop zijn in vakwerk uitgevoerd. De vakken zijn gepleisterd. Reeksen roedenvensters met glas-in-loodvulling geven een horizontaal accent en een Engelse ‘cottage’ kwaliteit aan de gevels. In 1915 bouwde Stuivinga in het midden van de voorgevel een zeszijdige erker onder schilddak aan als uitbreiding van de huiskamer. Een kantooraanbouw aan de achterzijde verrees in 1918. De indeling van de plattegrond is functioneel. De ingang en de dienstvertrekken als spreekkamer en keuken zijn aan de noordzijde geprojecteerd. Opmerkelijk genoeg liggen hal en trappenhuis aan de
| |
| |
456 Van 1938 dateert het dubbele huis in Engelse landhuisstijl aan de Arnhemsebovenweg 195-197 in Driebergen (foto RDMZ, 2000).
achterzijde van het huis. Zij vormen niet het natuurlijk middelpunt zoals doorgaans bij de huizen het geval is. De hal (op het ontwerp als ‘halle’ gespeld) geeft toegang tot de salon en de huiskamer. De salon met erker ligt aan de zuidkant en opent op de tuin. De huiskamer (met later aangebrachte erker) bezit nog oorspronkelijke interieuronderdelen waaronder een scheidingswand naar de hal met glas-in-loodvensters.
Als laat voorbeeld van deze stijl ontstond in 1938 een dubbel landhuis aan de Arnhemsebovenweg 195-197 te Driebergen. J.C. van Dusschoten, bouwkundige te Driebergen, ontwierp en bouwde het voor zichzelf. Op het ontwerp laat hij geen twijfel bestaan over zijn inspiratiebron: ‘Engels landhuis’ staat erboven. Het huis telt twee bouwlagen en een kapverdieping. Het geheel staat op een vrijwel vierkante plattegrond met topgevels aan voor- en zijgevels. De begane grond van het huis is in baksteen opgetrokken, de overige bouwlagen in hout. In het oog springend is de behandeling van de topgevels van de verdieping en de zolderetage. In de overkragende gevels is ruim gebruik gemaakt van vakwerk. De overstekken worden opgevangen door houten consoles en schoren. In het dubbele landhuis zijn de plattegronden van de begane grond en de verdieping links en rechts gespiegeld. De indeling is traditioneel met een kamer en suite die op het terras naar de tuin uitkomt. Daarnaast loopt vanaf de voordeur de gang naar de keuken.
| |
Jugendstil en rationalisme
Een modieuze en uitbundige stijl als de Jugendstil is met terughoudendheid toegepast op de Heuvelrug. Een van de fraaiste voorbeelden is villa Hoogduin uit 1905 aan de Duinweg 21 in Bosch en Duin. Het is een ontwerp van de Rotterdamse architecten H. Folkers en H. van Oostrum. Alle villa-elementen als asymmetrische bouwvormen, een erker, een loggia en een toren zijn aanwezig. De gevels zijn gepleisterd, de bogen en strekken boven de vensters en deuren en de plint zijn in schoon metselwerk uitgevoerd. De plattegrond laat de nieuwe inzichten zien: de gang is verdwenen. Via een toegang aan de zijkant van het huis betreedt men de vestibule. Vandaar uit bereikt men de hal (hier ‘halle’ gespeld) met trappenhuis, waar rond omheen de vertrekken zijn gegroepeerd.
Van deze simpele Jugendstil, die soms raakt aan het Berlagiaanse rationalisme, is een aantal voorbeelden te noemen zoals in Huis ter Heide een villa aan de
457 Ontwerp uit 1905 van villa Hoogduin in Bosch en Duin door H. Folkers en H. van Oostrum uit Rotterdam (GAZ).
| |
| |
458 In 1902 is de villa aan de Amersfoortseweg 15 in Huis ter Heide gebouwd. W. Kromhout ontwierp het huis in een stijl die men veel op de Heuvelrug aantreft en die een synthese is tussen de Jugendstil en het rationalisme (foto RDMZ, 2000).
Amersfoortseweg 15 uit 1902 naar ontwerp van W. Kromhout. Kromhout bouwde een forse asymmetrische villa met witgepleisterde muren, de bogen en strekken boven deuren en vensters in schoon metselwerk uitgevoerd. De in- en uitspringende geveldelen, in hoogte verspringende vensters, balkons, erkers en topgevels bieden een gevarieerde aanblik. In het inwendige liggen de voornaamste vertrekken van de begane grond rond een centrale hal. Het huis ligt op een heuvel, waardoor het van de weg af goed te zien is.
Een ander voorbeeld ligt in Driebergen, aan de Hogesteeg 2. Villa Sterrebosch uit 1903-1904 is door G. Pelt J. Jzn. uit Rijsenburg gebouwd. Verschil met het vorige voorbeeld is dat dit huis niet is gepleisterd. Wel vinden wij hier weer de asymmetrische bouwmassa's met Jugendstil elementen verwerkt aan geveltoppen, gebogen en getoogde vensters, balkons met gemetselde balustrades en rondlopende serres.
Meer naar het Berlagiaanse neigt de villa aan de Hoofdstraat 149 in Driebergen uit 1905 door een niet nader bekende architect. Dit asymmetrische huis is opgetrokken van ongepleisterde baksteen met natuurstenen hoekblokken. De vormgeving van het exterieur is meer ingehouden dan bij de vorige voorbeelden. Wel vinden wij ook hier de bogen en gemetselde balustrades aan het balkon terug in de trant van Berlage.
459 Huis Parkwijck, dat wegens de gebogen vorm van de schoorsteen meestal ‘De Theepot’ genoemd wordt, staat aan de Soestdijkseweg Noord 319 in Bilthoven. Het is een ontwerp van H.P. Berlage uit 1900 voor een locatie in de Van Eeghenstraat in Amsterdam. In 1913 is de villa verkocht, gedemonteerd en in Bilthoven herbouwd, zij het op een hogere plint dan het oorspronkelijk bezat.
Een laat voorbeeld met chaletachtige toetsen en een gepleisterde topgevel ligt aan de Soestdijkseweg Zuid 260 in Bilthoven. Het huis werd in 1914 door de Bilthovense architect H.P. van der Haar gebouwd. De rijzige villa is opgetrokken in oranjerode baksteen die is voorzien van banden van gele steen. Serres en veranda's verlevendigen het silhouet en geven het huis zijn landelijke karakter. Overstekende daken worden opgevangen door houten schoren. Voor de ingangspartij is een apart bouwdeel gemaakt aan de linkerzijde van het huis.
Een huis dat in zich elementen van de chaletstijl, de Engelse landhuisstijl en de Jugendstil verenigd heeft en zich met zijn rieten kap uitstekend voegt in de landelijke omgeving van kasteel Moersbergen is het Witte Huis aan de oprijlaan naar het kasteel, Moersbergselaan 1 in Doorn. De opdrachtgever tot de bouw was de Rotterdamse bankier P.F. Hubrecht, die hiertoe het bureau van P.J.H. Cuypers in de arm nam. Of het ontwerp van P.J.H. is of van diens zoon Joseph Th.J. Cuypers met wie hij veel samenwerkte, is niet bekend. Op grond van stilistische vergelijking schrijft Laman het huis toe aan Joseph Cuypers (Laman, 1995, 178-179). Het huis, gebouwd tussen 1900 en 1901, is voor het grootste deel opgetrokken van witte baksteen - vandaar de naam - en het staat op een L-vormige plattegrond. In de binnenhoek die door beide armen wordt gevormd is een torenvormig bouwlichaam met portiek gebouwd. Hier bevindt zich de toegang. Onderdeel van het
460 Het Witte Huis in Doorn omstreeks 1925 (foto coll. familie Hubrecht).
| |
| |
461 Luchtfoto uit de jaren zestig van de 20ste eeuw vanaf het zuiden. Aan de noordkant ligt Het Witte Huis en aan de zuidkant De Paddestoel. De gevels van de Paddestoel zijn nog met de asbestplaten bekleed (foto coll. familie Hubrecht).
huis was een atelier voor de dochter van de bouwheer, Bramine Hubrecht die kunstschilderes was. Het schildersatelier is een zeer hoog vertrek en is aan de buitenkant herkenbaar aan de hoge vensters.
| |
Houtbouw
Na de dood van P.F. Hubrecht in 1902 werd het Witte Huis door diens twee dochters bewoond. Zijn zoon A.A.W. Hubrecht liet in 1913 aan de rand van het terrein voor zijn gezin een zomerhuis bouwen mét atelier voor zijn zuster Bramine. Het atelier in het Witte Huis was inmiddels meer als zitkamer dan als atelier in gebruik geraakt. Het nieuwe huis kwam te staan aan de Moersbergselaan 3 en kreeg de naam ‘De Paddestoel’, gezien de aanwezigheid op de bouwlocatie van een betonnen paddestoel die als zitplaats dienst deed. Het ontwerp van het huis met atelier is van de hand van de echtgenote van A.A.W. Hubrecht, mevrouw J.M. Hubrecht-Molewater. Zij had zich laten inspireren door het Schotse huis van de toonkunstenaar Isidor George Henschel, met wie zij bevriend was. De uitvoering van de bouw lag in handen van de Doornse aannemer F.N. Koudijs. Het huis is in een aantal opzichten opmerkelijk. Ten eerste is het van hout. Alleen de buitenzijde was bekleed met asbestplaten om brandvertragende redenen. De wanden in het interieur hadden een bekleding met hardboardplaten. Het dak was voorzien van een rieten bekapping. Het schildersatelier was aan de noordkant gevestigd. Het is een hoge ruimte over twee bouwlagen, met hoge vensters om zoveel mogelijk daglicht te ontvangen. De schouw in het atelier heeft forse afmetingen en harmonieert daardoor met de hoogte van het vertrek. Net zoals in het Witte Huis was er in het atelier een galerij tegenover het hoge venster aanwezig. Het huis is voorzien van veranda's, erkers en inpandige balkons. Door de aanwezigheid van het atelier met aangrenzend salon aan de noordkant van het huis moesten de eetkamer, dessertkamer en keuken aan de zuidkant worden gesitueerd. De aangebouwde veranda's hielden deze vertrekken koel. De
| |
| |
462 De noordgevel van De Paddestoel tijdens de bouw. De hoogte van het schildersatelier ten opzichte van het nevenvertrek is duidelijk waarneembaar (foto coll. familie Hubrecht).
hoofdtoegang tot het huis bevond zich aan de kant van de Moersbergselaan. In 1928 is het huis met een extra eetkamer uitgebreid. In de jaren zeventig is het rieten dak vervangen door een dakbedekking met singels. Een aantal inpandige balkons en veranda's zijn dichtgezet. De asbestplaten zijn verwijderd. Het houtwerk van de gevels is toen zwart geschilderd. In 1989 is het huis gesplitst.
De Paddestoel was niet het eerste houten huis op de Heuvelrug. Villa Kortenburg in Doorn was al in 1888 geheel uit hout opgetrokken. Hierboven is dat vermeld. Vooral in de jaren twintig van de 20ste eeuw verrezen verschillende houten huizen. Een aantal werd als bouwpakket uit het buitenland aangevoerd, zoals de huizen aan de Prins Hendrikweg 35, De Eenhoorn, te Doorn (1921) en huis De Ginkel aan de Scherpenzeelseweg 90 te Leersum (1920) die als Scandinavisch bouwpakket werden geïmporteerd. Van Duitse oorsprong zijn de vrijwel identieke ‘Einfamilienwohnhauser’ Boschlust aan de Arnhemsebovenweg 163 en Prins Hendriklaan 16, beide te Driebergen en beide met een horizontale beplanking op de begane grond en verticale houten delen op de verdieping.
Het huis Landeck aan de Dwarsweg 2 te Maarn dagtekent van 1922 en werd uit Silezië aangevoerd. De echtgenote van de bouwheer was afkomstig uit dat land. Het huis werd Landeck genoemd naar een plaats aldaar. Dit huis is boven een bakstenen plint van grenenhouten delen opgetrokken. Oorspronkelijk was het symmetrisch van opzet en lag het onder elkaar kruisende, met pannen belegde zadeldaken. In 1929 kreeg het huis een aanbouw in dezelfde trant, maar onder een plat dak naar ontwerp van A. Versteegh, waardoor de symmetrie teloor gegaan is.
463 Het huis aan de Prof. Lorentzlaan 64 in Zeist is geheel in hout opgetrokken volgens het systeem ‘Scherrer’. Het dateert van 1920 en ademt een koloniale sfeer.
Opmerkelijk tenslotte is het houten landhuis aan de Prof. Lorentzlaan 64 in Zeist dat volgens het systeem ‘Scherrer’ is gebouwd. Het huis is opgetrokken in een op de Indische koloniale stijl geïnspireerde trant. De fabriek van Franz Scherrer, gespecialiseerd in het vervaardigen van uitneembare en verplaatsbare houten huizen, was opgericht in 1894 en had zijn hoofdkantoor in Düsseldorf met een bijkantoor in Den Haag. Het ‘halfmassief snelbouwsysteem Scherrer 1919’ hield in dat het huis uit reeds in de fabriek vervaardigde houten vakwerken binnen vier tot zes weken in elkaar gezet werd. ‘Deze vakwerken’, aldus de toelichting, ‘worden volgens bouwplan in elkaar gezet, geschroefd en van geschroefde buiten- en binnendeklijsten voorzien, zoodat zij in verbinding met een voorgeschreven noodzakelijke verankering binnen korten tijd een solide, stabiel, en direct bewoonbaar gedroogd woonhuis vormen’.
| |
Traditioneel klassicisme
Architect G.C. Bremer, ‘bouwkundig ingenieur te Rotterdam’, volgens het embleem dat hij op zijn fraai uitgewerkte tekeningen voerde, maakte in 1910 het ontwerp voor ‘Huize Beukbergen’ in Huis ter Heide aan de Amersfoortseweg 59.
| |
| |
464 Beukbergen, ontwerptekening van G.C. Bremer uit 1910 voor de oostgevel met de entree (GAZ).
465 Beukbergen, de zuidgevel met terrassen naar de tuin (GAZ).
466 Beukbergen, plan van de hoofdverdieping (GAZ).
467 De naar de straat gerichte gevel van Beukbergen (foto RDMZ, 2000).
Het voorname huis kwam op de locatie waar al sedert het midden van de 17de eeuw een huis stond. Bremer situeerde de as van het huis op de oude 17de-eeuwse as van de aanleg die hoorde bij het oorspronkelijke huis. Hij had een voorkeur voor monumentale bouwwerken, die desondanks steeds eenvoudig van belijning zijn. In zijn oeuvre laat hij steeds een grote liefde zien voor het natuurlijke materiaal. Beukbergen was een ontwerp in de klassieke traditie, monumentaal met elementen uit de Hollandse bouwkunst en de Engelse landhuisstijl en met gebruikmaking van bijzondere natuursteensoorten waaronder Escauzijnse steen (hardsteen uit Ecaussines), Morley (een grijswitte fijne Franse kalksteen, meestal voor beeldhouwwerk gebruikt), Kirchheimer Muschelkalksteen (een Duitse kalksteen die pas sedert het begin van de 20ste eeuw in Nederland is toegepast. Beukbergen is het vroegst bekende voorbeeld tot nu toe), Tercé (een witte Franse kalksteen) en marmer. De indeling van het huis met een souterrain, een bel-etage en een volwaardige eerste verdieping is geheel volgens de klassieke buitenplaatsprincipes ontworpen. De indeling van de plattegrond is traditioneel: rond de centrale hal, waarin een monumentaal trappenhuis de eerste verdieping ontsluit, zijn de belangrijkste vertrekken gerangschikt zoals de bibliotheek en een herenkamer, de salon, woon- en eetkamer. Deze vertrekken zijn en filade gerangschikt. De salon opent op een terras dat met trappen naar de tuin afdaalt. De vleugel aan de noordzijde was uitsluitend voor het personeel bestemd, want hier bevonden zich de keukens, dien- en provisiekamers te weerszijden van een gang. In dit deel leidt een eigen trap op naar de linnenkamer en de dienstbodekamers op de verdieping. Het souterrain diende vrijwel uitsluitend als voorraad- en opslagruimte.
Uit 1913 (eerste steen) dagtekent het huis Drossaart aan de Driebergsestraatweg 6 in Doorn. De villa is eveneens gebouwd in een traditioneel klassicistische stijl, maar is verder nauwelijks met Beukbergen te vergelijken. De Zeister architecten R. Cruyff en P.M. van der Veen leverden het ontwerp, dat zij een aantal malen hebben aangepast voordat het werd uitgevoerd. In omvang is het een compact huis geworden van een begane grond, eerste verdieping en een zolder. De indeling van de plattegrond is vrijwel symmetrisch met een kleine vestibule en hal in het midden van het huis, met rechts daarvan twee kamers en suite. Links van de hal
| |
| |
468 Doorn, Driebergsestraatweg 6, de Drossaart.
Voorgevel en plattegrond. Schaal 1:300. Opgemeten en getekend in 2000 door K. Terhorst, architectenbureau Paulus van Vliet te Utrecht.
Het huis werd in 1913 in traditioneel klassieke stijl gebouwd. In 1956 is de oorspronkelijke serre rechts achter vergroot tot een aparte verblijfsruimte. Voor het overige is de oorspronkelijke dispositie van de vertrekken niet veranderd.
469 De hal met betimmeringen en detailleringen in de trant van de Hollandse renaissancestijl in de Drossaart (foto RDMZ, 2000).
| |
| |
470 Ontwerp voor het landhuis Charema aan de Utrechtseweg 33 te Zeist uit 1923 voor de heer R. Dreesman (GAZ).
bevindt zich een vertrek dat als bibliotheek in gebruik was, met daarachter de dienstvertrekken met een kleine provisie- en kolenkelder. Deze afdeling heeft zijn eigen ingang.
Het huis is opgetrokken van rode baksteen. Voor de sierende onderdelen als lijsten en zuilen is natuursteen toegepast. De symmetrisch ingedeelde voorgevel heeft
471 De naar de Utrechtseweg gekeerde gevel van Charema met de 18de-eeuwse vormentaal (foto RDMZ, 2000).
een vijfzijdig uitgebouwd entreeportaal voor de vestibule, versierd met Toscaanse zuilen en twee ondiepe tweezijdige erkertjes terzijde, versierd met gecanneleerde Ionische zuiltjes. Voor het huis ligt aan iedere kant van de ingang een terras met balusterbalustrade.
Het hele huis is gedecoreerd in een combinatie van Hollandse renaissancestijl uit de 16de eeuw en de 17de-eeuwse barok. Markant is de hal die de hele diepte van de begane grond in beslag neemt en over twee verdiepingen opgaat. Een eikenhouten trap in neorenaissancestijl, bestaande uit twee steektrappen met een bordes halverwege, vult de breedte van de hal. De verlichting van het trappenhuis is door een glas-in-loodraam halverwege en een groot bovenlicht dat ook met glas-in-lood is gevuld. In de hal staat een forse schouw met natuurstenen zuilen en voorzien van een neorenaissancebetimmering. Hoge eikenhouten lambrizeringen zijn in de hal en de vertrekken aangebracht. In de voormalige bibliotheek staat nog een aantal kasten uit de bouwtijd. De plafonds van de kamers en suite zijn eveneens in een mengsel van renaissance- en barokvormen versierd. Opmerkelijk is de hoogte van de vertrekken en de daarmee corresponderende eikenhouten deuren met passende omlijsting, waardoor het huis een buitenplaatsachtige allure heeft gekregen.
Ook een kleine villa in traditionele stijl is villa Charema aan de Utrechtseweg 33 te Zeist uit 1923. De Arnhemse architect H.H. Jansen ontwierp een klassiek gebouw in de traditie van de 18de eeuw met enkele asymmetrische elementen in de plattegrond. De bakstenen gevel aan de Utrechtseweg is regelmatig van indeling. De hoeken en de middenrisaliet worden door gemetselde bloklisenen begrensd. De risaliet wordt afgesloten met een driehoekig fronton. De toegang bevindt zich in de linkerzijgevel en komt niet axiaal uit op de hal in het midden van het huis. De salon en de woonkamer, de belangrijkste vertrekken van het huis zijn van
| |
| |
472 Ontwerp van de voorgevel van Eikenhoven uit 1915 door W. Noorlander (GADR BV-28).
473 Ingangspartij van Eikenhoven, Hoofdstraat 76 te Driebergen (foto RDMZ, 1990).
uitgebouwde erkers voorzien die een toentertijd gewaardeerd uitzicht op de weg boden. De erker voor de woonkamer aan de rechterzijgevel ligt excentrisch.
| |
Amsterdamse Schoolstijl
474 Ontwerp voor de voorgevel van de ‘Autogarage, bloemenkas en groentenbak’ bij Eikenhoven (GADR BV-28).
Villa Eikenhoven aan de Hoofdstraat 76 te Driebergen is gebouwd in 1915-1916 naar ontwerp van de Amsterdamse architect Willem Noorlander. Hij introduceerde hiermee de Amsterdamse Schoolstijl op de Heuvelrug, die tot dan toe buiten Amsterdam nog niet veel was toegepast. Noorlander werkte in een lineairdecoratieve stijl, die tegelijkertijd met de sierlijker plastische vormentaal voorkomt. Hij schiep een drie bouwlagen hoog huis op asymmetrische plattegrond. De verticaliteit is sterk benadrukt door smalle vensters, de trapsgewijze opbouw van de voorkant en de schoorstenen op het dak. Opvallend is het zigzagmotief dat in diverse variaties terugkeert aan binnen- en buitenkant.
Het huis is sinds de bouw maar weinig veranderd. De straatkant (noord) is hoog en afwerend van aard. Hier bevindt zich de toegang die is opgenomen in een torenachtige uitbouw. Aan oost- en zuidzijde (tuinkant) is het huis open van karakter met erkers en balkons. Dit is de plaats voor de zitkamer, de salon, beide met serre en de eetkamer met openslaande deuren naar het terras en de tuin. De westgevel is gesloten van karakter wegens de nabijheid van het buurpand. Het toilet, keuken, provisiekamer en berging vinden hier hun plaats, alsmede de trap naar de kelder die onder de keuken ligt. Het middelpunt van het huis wordt gevormd door de hal, waarin een forse haard is opgenomen en de trap naar boven naar de slaapkamers en een badkamer, geheel volgens de Engelse traditie. Schuin achter het huis ontwierp Noorlander een garage annex bloemenkas en ‘groentenbak’ (kas). Deze opmerkelijke combinatie van functies gaf hij een voorgevel in dezelfde stijl als het huis.
475 Huis de Geer in Rhenen tijdens de oplevering in 1922 (foto coll. Van Wijngaarden, Rhenen).
In 1921-1922 verrees in Rhenen aan de Herenstraat 63 een villa naar ontwerp van de Amsterdamse beeldhouwer en ontwerper Hildo Krop. Hij bouwde het huis voor zijn zuster en zwager, de heer en mevrouw van Wijngaarden-Krop. Van Wijngaarden was directeur van de tapijten- en mattenfabriek NV Van Wijngaarden en Zonen in Rhenen. Voor deze firma had Krop zowel de fabriek als enige meubelen ontworpen. Het maken van de tekeningen en de uitvoering van het plan liet Krop over aan de gemeenteopzichter D. Hoiting. Het huis staat op een gérend stuk terrein, wat zijn naam ‘Huis de Geer’ heeft opgeleverd. De plattegrond heeft de vorm van een ruit. De as van het voornaamste vertrek, de woonkamer, volgt een schuine lijn. Een van de hoekpunten komt uit op een terras aan de zijde van de weg. Een schouw is in de tegenoverliggende hoek aangebracht. Overigens wijkt de plattegrond niet af van de in die tijd gebruikelijke met het kantoor, keuken en bijkeuken aan de koele noordwestkant en de eet- en woonkamer in het zuidoosten. Op de verdieping zijn de slaapkamers.
| |
| |
476 De westgevel van Gaudeamus in Bilthoven, een ontwerp van F.E. Röntgen uit 1924 (foto RDMZ, 1977).
477 Plattegrond van de begane grond van Gaudeamus, die de vorm heeft van een concertvleugel (GAB, BWT BV 983/24).
Een villa in de rijke plastische vormen van de Amsterdamse School staat aan de Gerard Doulaan 21 in Bilthoven. F.E. Röntgen ontwierp in opdracht van zijn vader, de componist en pianist Julius Röntgen sr., in 1924 een woonhuis. Bij het ontwerp werd Röntgen, die toen pas negentien jaar oud was, bijgestaan door het technisch Bouwbureau van Hoenink en Gartier. In het huis dat Gaudeamus genoemd was, werden huisconcerten gegeven. Het werd zo een ontmoetingsplaats voor musici. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het huis onder leiding van Walter Maas opnieuw een functie waar musici en jonge componisten elkaar konden treffen. Het huis, opgetrokken van baksteen en hout, valt op door de zeer steile met riet gedekte kap van de oostelijke hoofdvleugel. De overige kappen, ook met riet gedekt, vertonen de zacht gebogen vormen, waaraan de Amsterdamse Schoolstijl zo goed herkenbaar is. De in brede houten kozijnen gevatte vensterreeksen vormen een sterk horizontaal accent. Onder het houten beschot van de spitse oostelijke gevel zijn de vensters als in een harmonica geordend. In de noordoosthoek, naast de puntgevel bevindt zich de hoofdingang tot het huis. Deze is opgenomen in een aparte vleugel, die zich als het ware het huis in buigt. De vensters worden hier door halfzuiltjes van Noorse zandsteen van elkaar gescheiden. Op de noordwesthoek ligt de rond uitgebouwde, voormalige muziekkamer. Dit vertrek ligt wat hoger. De plattegrond heeft de vorm van een concertvleugel, als verwijzing naar het beroep van de bouwheer.
In Bilthoven zijn meer voorbeelden van de Amsterdamse Schoolstijl voorhanden: aan de Beethovenlaan 7 staat het landhuis De Dennenhut met een hoge, steile kap. Het is een ontwerp uit 1918 van R.C. Mauve. Opvallend is de ruitvormige invulling van de geveltop, waarin drie vensters zijn opgenomen. Aan de Gezichtslaan 82, 84, 86 staan drie woningen onder een gemeenschappelijke rieten kap, die over de bouwdelen heen golft. Ch. Wegerif ontwierp het complex in 1926.
Twee late voorbeelden liggen aan Zandvoort 23 en 25 in Amerongen. Architect J.C. Beun uit Utrecht bouwde in 1930 nr. 25. Nr. 23 volgde een jaar later. In beide gevallen was de opdrachtgever dezelfde. De golvende lijnen van de voorgevel, het glas-in-lood en de variaties in de baksteen, zowel in het kleurgebruik als in de manier van metselen zijn duidelijke herinneringen aan de stijl die op dat moment landelijk gezien op z'n retour is.
| |
Het Nieuwe Bouwen
Een reactie op het expressionisme kon niet uitblijven. Het vroegste en tevens ook mooiste voorbeeld van Het Nieuwe Bouwen op de Utrechtse Heuvelrug ligt in Huis ter Heide aan de Amersfoortseweg 11A. Het is een concept van Robert van 't Hoff. Maakte hij in 1911 nog een huis in de Engelse traditie, in 1914 ontwierp hij in opdracht van A.B. Henny, een Amsterdams zakenman, een heel ander en zeer vernieuwend huis, villa Henny. Het huis is in 1915-1916 gebouwd. Kort daarvoor was Van 't Hoff in Amerika geweest waar hij kennis gemaakt had met het werk van Frank Lloyd Wright. Diens oeuvre zou voortaan voor Van 't Hoff zijn belangrijkste inspiratiebron vormen. Niet alleen de vormentaal van villa Henny was nieuw voor de Heuvelrug met de rechthoekige massa's, dominerende
| |
| |
478 Villa Henny aan de Amersfoortseweg 11A in Huis ter Heide werd in 1914 door Robert van 't Hoff ontworpen. Het is het eerste huis op de Utrechtse Heuvelrug in de stijl van het Nieuwe Bouwen (foto RDMZ, 1979).
479 Van Weerden Poelmanlaan 1 in Den Dolder is een ontwerp van Gerrit Rietveld uit 1935. De foto is een jaar na voltooiing gemaakt (Bouwkundig Weekblad 1937, nr. 5, p. 52).
horizontale lijnen, inpandige hoekbalkons en ver overstekende dakvlakken, ook de toepassing van betonskeletbouw was tot dan toe in feite ongekend bij woonhuizen. De gevelmuren - overigens niet van beton maar van gepleisterde baksteen - zetten zich buiten als terrassen voort. Het trapvormige profiel van de zuidgevel, gevormd door de betonnen vijverrand, de terrasluifel, de balkonrand en het dakoverstek zijn de meest opvallende elementen. Door de architectonische wisselwerking tussen binnen en buiten ontstond een ritme dat bij zijn collegaarchitecten en kunstenaars hoge waardering oogstte. Opmerkelijk is verder de sterk doorgevoerde symmetrie in de gevels en de plattegronden. Het voorste deel van het huis, de zuidzijde, wordt over de volle breedte in beslag genomen door een woonkamer met haard. Door de plafonds aan de zijkanten te verlagen wordt
480 De luchtig gebogen trap in het huis te Den Dolder van Rietveld (Bouwkundig Weekblad 1937, nr. 5, p. 53).
een driedeling in het vertrek gesuggereerd. De hoofdas van de begane grond staat op de as van de verdieping. Op het kruispunt is de haard gesitueerd die zo als middelpunt van het huis fungeert. Aan de noordkant liggen de dienst- en werkvertrekken. In de loop van de tijd is het huis op onderdelen gewijzigd, waarbij de verbouwing van het interieur in 1983 vrij ingrijpend is geweest.
In hetzelfde jaar dat Van 't Hoff zijn plannen voor villa Henny maakte, 1914, maakte hij een ontwerp voor een zomerhuis voor J.M. Verloop aan de Ruysdaellaan 2, eveneens in Huis ter Heide. Dit huis werd ook in 1915-1916 gebouwd. Er is sprake van dezelfde ruimtelijke kwaliteiten, de horizontaliteit en de sterke wisselwerking tussen binnen en buiten - onderdeel van het ontwerp waren grote bloembakken - als bij villa Henny. Door het dak flauw hellend te maken kreeg het een extra Wrightiaans tintje. Ook de kruisvormige plattegrond en de haard (wederom) op het snijpunt van de assen verwijzen rechtstreeks naar diens ontwerpen.
Van de hand van Gerrit Rietveld is een groot aantal huizen bewaard waarvan de meeste na de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd. Het vroegste is een huis in Den Dolder aan de Van Weerden Poelmanlaan 1 dat in 1935-1936 is gereed gekomen en in 1958 door Rietveld zelf is verbouwd. Zijn laatste oeuvre op de Heuvelrug realiseerde Rietveld in 1960-1961 aan de Wagnerlaan 21 in Bilthoven. Het zijn alle huizen die vanuit de plattegrond zijn ontworpen, de blokvormige en rechte lijnen van het Nieuwe Bouwen vertonen, beton, staal en glas als bouwmaterialen laten zien, bij voorkeur over witgepleisterde vlakken beschikken en die een zeer sterke relatie door grote glasvlakken en terrassen met de - over het algemeen bosrijke - omgeving hebben.
Het huis in Den Dolder staat op een vierkante plattegrond. Op twee tegenover elkaar liggen hoeken is een bergplaats (linksachter) en een serre (rechtsvoor) aangebouwd. Het grootste deel van de begane grond wordt ingenomen door een L-vormige woon - eetkamer die met een kastenwand in verbinding staat met de
| |
| |
481 Huis Hoog Zand, Maarsbergseweg 3 te Doorn is een ontwerp van Gerrit Rietveld uit 1939. De open heide rond het huis is inmiddels met bomen begroeid (foto RDMZ, 2000).
482 De rechterzijgevel van Hoog Zand. Goed zijn hier de vér overstekende vlakken van dak en balkon te zien (foto RDMZ, 2000).
keuken. De grote kamer kan door een verschuifbare wand verkleind worden waardoor de eetkamer afgescheiden kan worden. Door het toepassen van een buigzaam en open materiaal als ijzer voor de trap naar boven schiep Rietveld de gewenste ruimtelijke luchtigheid waardoor hij de hal niet groter hoefde te maken dan strikt noodzakelijk was. Het feit dat zijn huizen vanuit de inwendige indeling ontworpen werden - Rietveld was een interieurman - had tot gevolg dat zijn exterieurs niet altijd even sterk van compositie waren. Zijn tijdgenoten roemen dan ook expliciet zijn interieurs waarin: ‘met groote liefde en met een rijke fantasie aan al datgene wat het wonen van een gezin bepaalt zijn typische plaats [is] gegeven (...). En wat weet Rietveld te maken van een simpel onderdeel, een trapje, luchtig gebogen, en enkel begeleid door een enkele niet dan aan de einden ondersteunde leuning. Zelfs een ijzeren trapje stoort niet als het uit zijn handen komt. Aandachtige beschouwing van de bij deze woonhuizen behoorende interieurs doet ons zien, dat hier een architect aan het woord is geweest, die de kunst verstaat, het interieur op te heffen tot een zuiverheid, die maar weinigen bereiken. Hier is geen zuivere rationeele of zuiver functioneele architectuur, maar een architectuur van vreugde’ (Bouwkundig Weekblad 1937, nr. 5, 45-54).
Van 1939 dateert het ontwerp voor een weekendhuis aan de Maarsbergseweg 3 in Doorn. De opdrachtgever Murk Lels liet het huis bouwen in het bos op een open stuk heide. De plattegrond is daarop afgestemd: op de grond zittend bij de open haard had de eigenaar een prachtig vergezicht over de Amerongse bomen. De ver overstekende daken en brede balkons bieden in de zomer beschutting tegen een al te felle zonnestand. Op dringend verzoek van de opdrachtgever kwam er geen plat dak, maar een puntdak om het niet denkbeeldige gevaar van lekkages te ondervangen. Het huis telt drie bouwlagen. De onderste bevat dienstvertrekken als een garage, kolenstort en het stookhok. Het woonvertrek en de keuken liggen op de tweede bouwlaag, die zich boven het maaiveld bevindt, vandaar dat het uitzicht óver de bomen mogelijk was. Aan de woonkamer grenst een ruim terras, de slaapkamers op de verdieping hebben balkons. De keuken was van de modernste snufjes voorzien: koken en afwassen kon elektrisch geschieden.
483 Verlengde Slotlaan 18 in Zeist is een huis in de stijl van het Nieuwe Bouwen uit 1937 door L.G. Visser (foto RDMZ, 2000).
Voor een huisarts bouwde Rietveld in Elst aan de Rijksstraatweg 158 in 1947-1948 een woning met praktijkruimte. Het huis is volkomen symmetrisch van indeling. Aan de voorkant, de straatkant projecteerde hij de keuken, de hal, wachtkamer en behandelkamer. Op de verdieping kwam aan die zijde de gang. Aan de achterkant met uitzicht over de uiterwaard en de rivier kwamen de woon- en slaapkamers te liggen.
De Zeister architect L.G. Visser, van wie inmiddels nogal wat werk is afgebroken, ontwierp in 1937 voor zijn collega-bouwkundige G. Lagerweij aan de Verlengde Slotlaan 18 in Zeist een gepleisterd landhuis van twee bouwlagen en een plat dak, geheel in de trant van het Nieuwe Bouwen. Het huis kwam in 1937 tot stand. Opmerkelijk detail is overigens dat het huis oorspronkelijk niet wit maar geel geschilderd was. Hoewel wat compacter dan de vroegere ontwerpen van de
| |
| |
484 Plattegronden, doorsneden en gevel van het huis aan de Peisenlaan 12 te Leersum, een ontwerp van F.A. Eschauzier uit 1932 (Bouwkundig Weekblad 1936, nr. 10, p. 107).
protagonisten van het Nieuwe Bouwen, is ook hier de betrokkenheid met buiten gerealiseerd door het overlopen van de woonkamer via een terras naar de tuin en het aanbrengen van grote glasvlakken in de gevel. Ruimtes als keuken, bijkeuken en garage liggen bijeen en vormen als het ware een aparte vleugel die van de woonvertrekken gescheiden is door een hall met trap naar boven.
Een huis waarin het Nieuwe Bouwen en Delftse Schoolarchitectuur een fraaie synthese laten zien ligt in Leersum aan de Peisenlaan 12. Het is een villa uit 1932, ontworpen door F.A. Eschauzier. Het huis ligt op het hoogste punt van de Leersumseberg. De architect heeft de omgeving ten volle benut en hield tevens rekening met de specifieke woonwensen van het kinderloze echtpaar voor wie hij de woning ontwierp. In een toelichting op zijn ontwerp schreef hij: ‘Op een zuidhelling ligt, hoog boven Leersum, dit huis in de zonnig hei, open naar het dorp in de diepte, met als achtergrond bosschen en heuvels. Daar hier over een ruimere beurs beschikt werd, kon voor het benutten van deze kostelijke ligging allerlei gedaan worden. De aanrit is met de garage en de keuken op hooger niveau gehouden, vandaar de trap, die van de garage naar de voordeur leidt, die op gewone vloerhoogte aan het ommuurde bloementuintje ligt. Behalve dit tuintje is alles hei gebleven.
Daar de vrouw des huizes hier weinig bediening wenschte en zelf kookt, is aan de keukeninrichting veel zorg besteed en wordt in verbinding met de keuken een op hooger niveau liggend hallgedeelte gebruikt voor eethoek. Deze eethoek, evenals de kap en de spiraaltrap naar de logeerverdieping, is in blank eikenhout getimmerd. De lagere hallvloer en de trap naar de kelder is in Sollnhofer uitgevoerd’ (Bouwkundig Weekblad, 1936, 107-110).
In zijn ontwerp heeft Eschauzier binnen en buiten weten te integreren door knap gebruik te maken van het hellende terrein. Het hoogste punt van het huis wordt, zoals Eschauzier al schrijft, door de garage ingenomen. In het lagere deel van het huis zijn keuken, woon- en slaapkamer en terras ondergebracht. De beide bouwdelen liggen onder een rieten kap. De muren van het huis zijn gepleisterd. De bloementuin is door hoge en lage muren omgeven als afscheiding met het omringende gebied. Dit ommuurde gedeelte vormt de buitenkamer bij het huis.
| |
| |
485 De woonkamer met een groot raam op het zuiden, waarnaast de haard is gelegen (Bouwkundig Weekblad 1936, nr. 10, p. 108).
Vanuit de woonkamer had men aan de zuidkant door een groot venster zicht op het lager gelegen dorp Leersum. Het noordelijke venster ziet uit op de tuin. Ook aan de westzijde heeft de woonkamer een venster zodat er de hele dag een afwisseling in lichtval bestaat, zonder dat er sprake is van donkere hoeken. De haard is naast het grote zuidvenster gesitueerd, waardoor warmte en uitzicht gecombineerd kunnen worden. Ook het inpandige terras aan de zuidkant is van een haard voorzien, zodat men comfortabel van het uitzicht buiten kan genieten in voor- en naseizoen. Om de hal die de verbinding vormt tussen het voorste en het achterste deel van het huis zo transparant mogelijk te houden zijn de gebogen trap en de balustrade rond de eethoek open van constructie gehouden. Sinds de bouw van het huis is de omgeving veranderd. Het door de ontwerper zo bejubelde heideveld en het onbelemmerde uitzicht op het dorp Leersum hebben plaats gemaakt voor bebouwing.
| |
De Wederopbouw in Rhenen
Na de slag bij de Grebbelinie in de meidagen van 1940 was de helft van de
486 Inpandig terras met buitenhaard aan de Peisenlaan 12 te Leersum (Bouwkundig Weekblad 1936, nr. 10, p. 109).
Rhenense binnenstad verwoest. Dit hield in dat 162 huizen volledig waren weggevaagd, 562 waren zodanig beschadigd dat herstel nog mogelijk was en 473 hadden lichte schade opgelopen. Hoewel het zuidelijk gedeelte van de stad minder zwaar door het oorlogsgeweld getroffen was, verkeerde dat nu juist in een deplorabele staat wegens gebrek aan onderhoud. Het herstel van de oorlogsschade vormde derhalve tevens aanleiding om het verwaarloosde deel van de stad aan te pakken en stedenbouwkundige problemen op te lossen. Daartoe werd op 1 juni 1940 een Bureau voor Herstel en Wederopbouw ingesteld, kortweg het Bouwbureau genoemd, dat onder leiding van architect J.B. van de Haar kwam te staan. Van de Haar had zijn sporen in Rhenen en omgeving al verdiend: in 1927 had hij in opdracht van W. Waller diens buitenhuis De Tangh ontworpen, in 1931-1932 was de Wilhelmina MULO naar zijn ontwerp tot stand gekomen. Bovendien was hij lid van de plaatselijke schoonheidscommissie. Van de Haar en zijn medewerkers kregen de opdracht een plan voor de wederopbouw te ontwerpen. Het werd van het grootste belang geacht dat er vakkundige ontwerpers zouden worden ingeschakeld. In het geval van Rhenen dienden de nieuw te bouwen huizen als omlijsting te fungeren van de Cuneratoren. De vormentaal van de Delftse School waarin de huizen gebouwd moesten worden kenmerkt zich door het gebruik van traditionele, ‘eerlijke’ bouwmaterialen als baksteen, natuursteen en hout, in plaats van moderne materialen als beton en staal, verder door het toepassen van traditionele, harmonische bouwvormen aan de huizen door middel van steile pannen daken, topgevels, dakkapellen, vrij kleine vensters met roedenverdeling en door kleinschaligheid maar vooral door individualiteit. Men wilde bewust aanknopen bij een typisch vaderlandse traditie die onze
voorouders ons hebben nagelaten. In dat opzicht was het een bij uitstek geschikte stijl om toe te passen in een verwoeste provinciestad als Rhenen. Het was overigens niet de bedoeling de individualiteit zover door te voeren dat elk woonhuis verschillend van de ander werd (Bosma, 1995, 110-112, 115-119). Teneinde de planvorming te bespoedigen werd op 7 augustus 1940 de stedenbouwkundige C. Pouderoyen ingeschakeld, leerling van M.J. Granpré Molière, dé vertegenwoordiger van de Delftse Schoolstijl. Twee weken later was het plan voltooid. Het werd nog in december 1940 goedgekeurd en de herbouw kon van start gaan. Pouderoyen kreeg de leiding over de werken in Rhenen zelf, Van de Haar kreeg de supervisie voor de herbouw buiten de bebouwde kom (zie voor het plan Pouderoyen: deel I, 35-37). Er werd een lijst van twintig - voornamelijk Delftse School - architecten opgesteld waaruit de particulieren konden kiezen, zodat zowel de individualiteit van het
487 Zuidelijke gevelwand van de Fred. van de Paltzhof-Herenstraat in Rhenen, blokken F, G en H. De tekeningen dateren van 1942. Onder ieder huis staat de naam van degene die het ontwerp leverde vermeld en de functie die het gebouw had (coll. GARHN).
| |
| |
488 Deel van de vernieuwde noordelijke gevelwand van de Herenstraat, blok C. De tekening dateert van 1941 (coll. GARHN).
489 Impressie van de Herenstraat uit 1942 met links blok C en rechts blok H, net na voltooiing (foto RDMZ, 1942).
ontwerp als de eenheid van stijl binnen het stedenbouwkundig concept gegarandeerd was. Die architecten waren J.F. Berghoef, J. van Dongen, S.J. van Embden, F.A. Eschauzier, H.W. Gerritsen, G.A. Heineman, B.J. Koldeweij, J.A. en N. van der Laan, H.F. Mertens, C.M. van Moorsel, G.J. Postel en Zn., A.M. de Rouville de Meux, J. Roodenburgh, A.P. Smits, A.J. van der Steur, G.L. van Straaten, J.J.M. Vegter en W. Bruin. Iedere architect mocht zes panden ontwerpen op een totaal van 120, geconcentreerd in vijftien blokken. Geen enkele architect mocht twee panden naast elkaar bouwen, zodat de individualiteit gegarandeerd was.
Eind 1942 was het plan Pouderoyen grotendeels uitgevoerd.
Nadat in 1945 de stad nogmaals gebombardeerd werd en het zuidelijke stadsdeel met de Cuneratoren vooral getroffen werd - 22 woningen werden verwoest en 75 waren zwaar beschadigd -, maakte Van de Haar hiervoor in 1946 een nieuw wederopbouwplan dat in feite een aanvulling was op het eerste plan. Pouderoyen fungeerde ditmaal als adviseur. |
|